Organisatie | Delft |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Lozingsverordening 1993 |
Citeertitel | Lozingsverordening 1993 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 1 Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-07-1996 | 06-02-2021 | Onbekend | 25-01-1996 Stadskrant, 27 juni 1996 | Onbekend |
Artikel 1. Begripsomschrijving.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 3. Controle van de afvalwaterlozing.
Een inrichting, welke valt onder de opsomming in artikel B van het uitvoeringsbesluit en/of welke processen uitvoert waarbij chemicaliën worden toegepast, zoals een foto-ontwikkel- en afdrukbedrijf, een laboratorium en een druk- kerij, en/of welke nadere eisen opgelegd heeft gekregen, onderzoekt tenminste 1 maal per jaar in hoeverre zij voldoet aan de geldende eisen m.b.t. haar lozingen.
Met betrekking tot de zuiveringstechnische voorzieningen vetafscheider, olie/ben- zineafscheider, slibvangput en amalgaamafscheider, geldt, dat de controle op de goede werking van de voorziening, conform het hieromtrent gestelde in het uitvoeringsbesluit, kan dienen als vervanging van de plicht als bedoeld in lid 4.
Artikel 4. Kennisgeving van lozing.
Degene die voornemens is vanuit een inrichting door middel van een werk stoffen, anders dan stoffen welke vrijkomen bij het normale huishoudelijke gebruik van een ruimte, op de riolering te lozen, moet hiervan, tenminste acht weken voordat de lozing zal aanvangen, aan burgemeester en wethouders schriftelijk kennis geven met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent bepaald is.
Een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt ondertekend en ingediend door degene die het werk feitelijk zal gebruiken of gebruikt, dan wel degene die de lozing laat plaatshebben. De in dit lid bedoelde personen zijn bevoegd een gemachtigde aan te wijzen; in dat geval dient bij de kennisgeving een machtiging te worden overgelegd.
Burgemeester en wethouders stellen een kennisgevingsformulier vast, waarvan bij kennisgeving gebruik moet worden gemaakt. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de inhoud van de kennisgeving en de daarbij over te leggen bescheiden. Een kennisgeving dient ten minste te bevatten: a. naam en adres van degene die het werk feitelijk zal gebruiken of gebruikt dan wel degene die de lozing laat plaatshebben;
een opgave van de wijze van lozen op de riolering alsmede een nauwkeurige karakterisering van de te lozen stoffen, hemelwater hieronder begrepen, naar samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid; c. de maatregelen die door of vanwege de aanvrager zijn of zullen worden getroffen om de belasting van de riolering, die de lozing kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken.
Het is degene bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of stoffen op de riolering kan lozen of loost op te richten, in werking te hebben of uit te breiden of te wijzigen, voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen stoffen indien: a. de kennisgeving daarvan niet of niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 is gedaan; b. gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij deze kennisgeving zijn verstrekt.
HOOFDSTUK III, EISEN DIE DE WATERBEHEERDER STELT
Artikel 6. Bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aande gemeente gegeven voorschriften.
Inrichtingen, waarvoor een kennisgevingsplicht geldt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en die zijn genoemd in artikel B, tweede lid van het door burgemeester en wethouders te nemen uitvoeringsbesluit, moeten tevens voldoen aan de in artikel B, derde lid van het te nemen uitvoeringsbesluit gestelde eisen.
Het is degene bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, verboden door middel van een werk stoffen op de riolering te lozen indien: a. algemene voorschriften die krachtens artikel 6 of artikel 9 zijn opgelegd niet worden nagekomen; b. de nadere voorschriften die burgemeester en wethouders krachtens artikel 7 hebben opgelegd, niet worden nagekomen; c. burgemeester en wethouders de lozing verboden hebben krachtens artikel 7, derde lid.
HOOFDSTUK V, NADERE VOORSCHRIFTEN
Artikel 12. Toezenden nadere voorschriften.
Burgemeester en wethouders zenden de beschikking tot het opleggen van nadere voorschriften toe aan de kennisgever, als bedoeld in artikel 4, derde lid. Zij zenden een afschrift van de beslissing aan de waterbeheerder en de regionale inspecteur van de volksge- zondheid voor de hygiëne van het milieu.
HOOFDSTUK VI, STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 14. Verstrekken van inlichtingen.
Een ieder is verplicht aan de ambtenaren belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening alle medewerking te verlenen en op eerste vordering alle inlichtingen te verstrekken, inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikel 15. Kennisgeving van bijzondere omstandigheden.
Indien wordt vastgesteld of het vermoeden bestaat dat door bijzondere omstandigheden afvalwater wordt geloosd of zal worden geloosd dat door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:
een nadelige invloed heeft op de verwerking van het uit het riool te verwijderen slib, is degene die afvalwater op de riolering loost verplicht kennis te geven aan burgemeester en wethouders of een daartoe door hen aangewezen ambtenaar en onmiddellijk alle maatregelen te nemen die gevaar, schade of hinder kunnen voorkomen dan wel beperken.
Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechter- lijke uitspraak: de artikelen 2 en 5, voor zover betrekking hebbend op de naleving van 'hoofdstuk rioleringsbelang'; artikel 10, lid 1, 2, 3 en 6; artikel 14, voor zover het toezicht op de naleving van artikel 10; artikel 15, lid 1, voor zover betrekking hebbend op onderdeel c en d.
Artikel 17. Opsporingsambtenaren.
De opsporing van de in artikel 16 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze ver- ordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft, die in de aanwijzing zijn vermeld.
Artikel 18. Betreden dan wel binnentreden van gebouwen en terreinen.
Tevens zijn zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, rechthebbende of gebruiker, voor zover deze voorschriften strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen.
Artikel 19. Nemen van monsters.
De in artikel 17 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de lozing van afvalwater in de riolering te meten, alsmede monsters daarvan te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het onderzoek van de monsters worden ten spoedigste ter kennis van de betrokken lozers gebracht.
Artikel 21. Overgangsbepaling.
Vergunningen en ontheffingen verleend krachtens de Lozingsverordening 1978 zijn, voor zover het gebod of verbod, waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, nog gedurende drie jaren na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Lozings verordening riolering van 1978 blijven, voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning of ontheffing op grond van de Lozingsverordening 1978 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, ontheffing, voorschrift of beperking, bedoeld in het eerste lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in het derde lid is ingekomen binnen de voordien geldende beroepster- mijn, wordt beslist met toepassing van de Lozingsverordening 1978.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 maart 1993.
Bekendgemaakt ingevolge artikel 139 en 143 van de Gemeentewet op 9 juli 1993 en treedt inwerking op 12 juli 1993.
Gewijzigd bij raadsbesluit van 16 december 1993. Bericht van ontvangst van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 13 januari 1994, nr. WEB/215148. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 1 maart 1994 is de datum van inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening bepaald op 15 maart 1994.
Gewijzigd bij raadsbesluit van 25 januari 1996. Ter kennisname gezonden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 30 januari 1996.
lo.burgemeester
C.M.van der Bie
lo.secretaris
D.J.van Doorninck