De raad van de gemeente Stichtse Vecht,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november
2016;
gehoord de commissie bestuur en financiën van 6 december 2016;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
besluit
vast te stellen de
Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing
2017
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig
gedeelte daarvan;
- b.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van
voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of
transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom,
in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- c.
verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het
waterbedrijf betrekking heeft;
- d.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater,
grondwater of oppervlaktewater.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en
bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk
afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het
ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen
teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand
voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te
voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit
water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt
afgevoerd.
Als gebruiker wordt aangemerkt:
- a.
degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan
niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk
recht gebruikt;
- b.
ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als
bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat
gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun
indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt,
wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd
gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten
tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden
aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar
het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt
afgevoerd.
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op 90% van het aantal
kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het
begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het
perceel is toegevoerd of is opgepompt. Indien het water van een
waterbedrijf betrokken wordt dan wordt het verbruik gelijk gesteld aan
90% van het op de jaarafrekening vermelde aantal kubieke meters
waterverbruik over de aaneengesloten periode van twaalf (12) maanden.
Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf
(12) maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar
tijdsgelang bepaald.
- 2.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die
pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan
worden afgelezen, of
- b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een
pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is
geweest kan worden afgelezen.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de
hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere
wettelijke bepaling.
- 3.
Indien wordt aangetoond dat bij gecombineerde objecten (woningen
met een bedrijf) bedrijfsmatig minimaal 20% van de toegevoerde
hoeveelheid water niet op de riolering wordt geloosd, en een
aparte watermeter hiervoor ontbreekt, wordt de hoeveelheid
afvalwater per persoon per adres bepaald op 45 m³.
- 4.
Indien wordt aangetoond dat bij bedrijven, niet zijnde
bedrijfsverzamelgebouwen minimaal 20% van de toegevoerde
hoeveelheid water niet op de riolering wordt geloosd, en een
aparte watermeter hiervoor ontbreekt, wordt de hoeveelheid
afvalwater bepaald op 300 m³.
- 5.
Indien voor de in artikel 3 bedoelde percelen in verband met het
ontbreken van afzonderlijke watermeters niet de hoeveelheid water kan
worden vastgesteld zoals hiervoor omschreven, wordt:
De belasting vastgesteld op het tarief zoals vermeld in artikel 6 onder
a.
- 6.
Van nieuwe gebruikers van voor woning bestemde eigendommen wordt,
zolang geen gegevens als bedoeld in het eerste lid van dit artikel
bekend zijn, de hoeveelheid water bepaald op 45 m³ per persoon.
- 7.
Van nieuwe gebruikers van niet voor woning bestemde eigendommen
wordt, zolang geen gegevens als bedoeld in het eerste lid van
dit artikel bekend zijn, de hoeveelheid water bepaald op 150
m³.
- 8.
Het aantal kubieke meters water genoemd in lid 3 t/m 7 zijn
gebaseerd op 100%. Hiervan dient voor de aanslagberekening 90%
te worden genomen.
Artikel 6 Belastingtarieven
Het recht als bedoeld in artikel 2 bedraagt voor het afvoeren van:
a.0 tot en met 75 m³ water € 176,35 per jaar;
b.76 tot en met 150 m³ water € 239,33 per jaar;
c.151 tot en met 300 m³ water € 353,80 per jaar;
d.indien meer dan 300m³ water wordt afgevoerd,
wordt het onder c vermelde bedrag verhoogd met € 92,91
voor elke hoeveelheid van 100m³ water
of een gedeelte daarvan;
e.seizoensplaats € 125,96 per jaar.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of,
zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop
van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over
zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde deel
als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle
kalendermaanden overblijven.
- 3.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop
van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor
zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde deel
als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle
kalendermaanden overblijven.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de
belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander
eigendom in gebruik neemt.
Artikel 10 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990,
moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na
dagtekening van de aanslag.
- 2.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt voor een
particulier huishouden, in geval de verschuldigde bedragen door
middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven,
dat de aanslagen moeten worden betaald volgens het incasso
reglement.
- 3.
De algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste
lid gestelde termijnen.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 12 Overgangsrecht
De ‘Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2016’ van
16 december 2015, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13,
tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande
dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
Artikel 13 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
Artikel 14 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening rioolheffing
2017’.