Organisatie | Súdwest-Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân |
Citeertitel | Nadere regels subsidieverlening Gemeente Súdwest-Fryslân |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Nadere regels subsidieverlening Gemeente Súdwest-Fryslân |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2016 | 08-08-2017 | toevoeging | 08-11-2016 | geen. |
Hoofdstuk 1: Transformatie sociaal domein
Paragraaf 1.1: informele zorg en ondersteuning vrijwilligers
Paragraaf 1.2: vrijwillig jeugdwerk
Paragraaf 1.3: vrijwillige ouderenorganisaties
Paragraaf 1.4: kwetsbare ouderen
Paragraaf 1.5: peuterspeelzaalwerk, regulier
Paragraaf 1.6: voorschoolse educatie (vve-peuterspeelzaal)
Paragraaf 1.7: vroegschoolse educatie (vve-basisschool)
Paragraaf 1.8: zorg voor leerlingen
Hoofdstuk 3: Sport, kunst en cultuur
Paragraaf 3.1: vitalisering verenigingen
Paragraaf 3.2: opleiding kader
Paragraaf 3.3: sportevenementen
Paragraaf 3.4: sporttechnisch kader gymnastiek
Paragraaf 3.5: amateurkunst, muziek, zang en toneel
Paragraaf 3.6: amateurkunst, muziek en zang innovatief
Paragraaf 3.7: amateurkunst, foto en film
Paragraaf 3.8: folkloristische activiteiten
Paragraaf 3.10: uitgifte boeken en films
Paragraaf 3.11: historische verenigingen
In de gemeente Súdwest-Fryslân zijn, wanneer het gaat om het geven van subsidie, een aantal zaken van belang:
De Algemene wet bestuursrecht en Algemene subsidieverordening beschrijven de stappen die genomen kunnen worden bij het behandelen van aanvragen. In de Kadernota subsidie staan uitgangspunten die weergeven hoe we met subsidies om willen gaan en hoe we subsidies willen gebruiken. Hiernaast zijn er beleidsstukken ontwikkeld waarin staat wat de gemeente wil bereiken en hoe zij dit wil doen.
Het college mag nadere regels vaststellen (art. 2 lid 2 ASV). Nadere regels zijn van belang omdat:
Het algemene deel (hoofdstuk 8) is van toepassing op alle subsidieaanvragen die de gemeente krijgt. Dit hoofdstuk wordt te zijner tijd verplaatst naar de nieuwe Algemene subsidieverordening en vandaar dat het nu achteraan is geplaatst. In de andere hoofdstukken staan regelingen waar organisaties een beroep op kunnen doen. De hoofdstukindeling is gelijk aan de domein- en programma indeling uit de programmabegroting. In de subsidieregelingen komen steeds dezelfde punten naar voren, namelijk:
1. Transformatie sociaal domein
Paragraaf 1.1: Informele zorg en ondersteuning vrijwilligers, plaatselijk
Artikel 1.1.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan vrijwilligersgroepen een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken ten behoeve van de hoofdcomponenten I, II en V (zie artikel 1.1.3). In aanvulling op de componenten I en/of II kan een vrijwilligersgroep in aanmerking komen voor de aanvullende componenten III en/of IV.
Artikel 1.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de omvang van het activiteitenaanbod en bestaat uit één of meerdere van de volgende componenten:
Artikel 1.1.4 Subsidiecriteria
Om voor de componenten I-IV in aanmerking te komen dienen de plaatselijke vrijwilligersgroepen aan de volgende criteria te voldoen:
Om voor component V in aanmerking te komen dient de EHBO-groep aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 1.2 Vrijwillig Jeugdwerk
Artikel 1.2.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan subsidie verstrekken aan jeugdverenigingen die zijn gevestigd in de gemeente voor het organiseren van activiteiten die bijdragen aan het bevorderen van het welzijn en het maximaliseren van de ontwikkelingskansen van jeugd.
Artikel 1.2.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De subsidie wordt verdeeld zoals in artikel 1.2.6 is geregeld.
Artikel 1.2.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 1.3: Vrijwillige ouderenorganisaties, jaarlijks
Artikel 1.3.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan vrijwillige ouderenorganisaties een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken voor het organiseren van de volgende activiteiten voor ouderen:
Variant a: een activiteitenprogramma met kleinschalige (twee)wekelijkse laagdrempelige ontmoetingsactiviteiten met een gevarieerd programma voor kwetsbare ouderen op buurt-, wijk- of dorpsniveau, waarin gezelligheid centraal staat, bestaande uit minimaal 12 dagdelen per jaar met een minimaal bereik van een jaarlijks gemiddelde van 10 ouderen per keer;
Variant b: een activiteitenprogramma met grootschalige (twee)maandelijkse activiteiten met een gevarieerd programma op het gebied van ontmoeting en/of educatie en/of beweging waaraan kwetsbare ouderen kunnen deelnemen uit een bepaald gebied in de gemeente, bestaande uit minimaal 6 dagdelen per jaar met een minimaal bereik van een jaarlijks gemiddelde van 20 ouderen per keer;
Variant c: een activiteitenprogramma met een combinatie van kleinschalige en grootschalige activiteiten waaraan kwetsbare ouderen kunnen deelnemen uit een bepaald gebied in de gemeente, bestaande uit minimaal 8 dagdelen per jaar met een minimaal bereik van een jaarlijks gemiddelde van 15 ouderen per keer;
Artikel 1.3.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de vrijwillige ouderenorganisatie aan de volgende criteria te voldoen:
Meer bewegen voor Ouderen activiteit
Paragraaf 1.4: Vrijwilligersactiviteiten voor ouderen, eenmalig
Artikel 1.4.1 Begripsbepalingen
Vrijwilligersorganisatie: niet op winst gericht organisatie die draait op vrijwilligers met het doel kwetsbare inwoners te ondersteunen op sociaal (-emotioneel) en/of praktisch gebied. Tenminste 85% van de organisatie bestaat uit vrijwilligers (verhouding tussen beroepskrachten en vrijwilligers; maximaal 1 beroepskracht op 6 vrijwilligers) waarbij beroepskrachten niet deelnemen aan het primaire proces.
Artikel 1.4.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan vrijwilligersorganisaties voor preventieve innovatieve activiteiten gericht op het versterken van de eigen kracht en de zelfredzaamheid van kwetsbare ouderen en/of het verminderen van risico’s en/of het voorkomen van problemen bij kwetsbare ouderen.
Artikel 1.4.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De hoogte van de bijdrage wordt bepaald op basis van de ingediende begroting en het activiteiten- of projectplan. De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 5.000,-- per aanvraag.
Artikel 1.4.4 Subsidiecriteria
Aan de subsidieverstrekking zijn de volgende criteria gekoppeld:
Paragraaf 1.5 Peuterspeelzaalwerk (Regulier)
Artikel 1.5.1 Begripsbepalingen
VVE-programma: Een erkend voor- en of vroegschools programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit programma is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut.
Warme overdracht: de mondelinge overdracht van relevante informatie over een peuter door de peuterleid(st)er naar de basisschool. De peuterleid(st)er zorgt voor een warme overdracht volgens de afspraken die hierover zijn gemaakt met de gemeente. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Samenwerkingsafspraken doorgaande lijn van peuterspeelzaal naar basisschool.
Artikel 1.5.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan reguliere peuterspeelzalen in de gemeente op basis van het aantal bezette peuterplaatsen.
Artikel 1.5.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Peuterspeelzaalleid(st)ers zijn geschoold in het signaleren van (ontwikkelings-)problemen. Zij gaan hierover met ouders/verzorgers in gesprek en verwijzen hen door naar de benodigde hulp. De peuterspeelzaal werkt hierin samen met de Jeugdgezondheidszorg en zo nodig met het Gebiedsteam. De peuterspeelzaal maakt gebruik van de Verwijsindex.
Paragraaf 1.6 Voorschoolse Educatie (VVE-peuterspeelzaal)
Artikel 1.6.1 Begripsbepalingen
Bezette VVE-peuterplaats: een peuterplaats die is bezet door een vve-peuter. Dit wordt bepaald door op vier momenten in het jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) te tellen hoeveel vve-peuters er staan ingeschreven. Het gemiddelde van deze vier momenten bepaalt het aantal bezette vve-peuterplaatsen.
Ouderbeleid: het geheel van samenhangende, doelgerichte en op elkaar afgestemde activiteiten voor ouders. Het ouderbeleid is gebaseerd op de visie dat ouders/verzorgers een essentiële rol spelen bij de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het gaat om educatief partnerschap tussen ouders, VVE-peuterspeelzalen en VVE-scholen en het realiseren van een doorgaande lijn in het ouderbeleid van de verschillende instellingen die zich richten op kinderen tussen 0 tot 6 jaar.
Artikel 1.6.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan, in aanvulling op de subsidiëring op basis van paragraaf 1.5, een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan VVE-peuterspeelzalen in de gemeente voor:
Artikel 1.6.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 1.7 Vroegschoolse Educatie (VVE-basisschool)
Artikel 1.7.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan basisscholen in de gemeente die structureel samenwerken met een VVE-peuterspeelzaal en meer dan 10% gewichtenleerlingen met een minimum van 24 gewichtenleerlingen hebben.
Artikel 1.7.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
Het jaarlijks beschikbare bedrag wordt naar rato verdeeld over de aanvragers op grond van het aantal bij de school ingeschreven gewichtenleerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.
Artikel 1.7.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 1.8 Zorg voor leerlingen
Artikel 1.8.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een jaarlijkse activiteitensubsidie verlenen aan scholen voor primair onderwijs, SBO en (V)SO in de gemeente voor het verlenen van preventieve zorg aan haar leerlingen. Inzet van de zorgmiddelen van de gemeente en scholen moeten in samenhang worden ingezet en ondersteunend werken aan de doelstellingen van Passend Onderwijs en de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor zorg voor jeugd.
Paragraaf 1.9: Mei-Inoar-Stipejild (tijdelijke regeling)
Artikel 1.9.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan vrijwilligersorganisaties in de gemeente een eenmalige subsidie verstrekken gericht op nieuwe initiatieven om de eigen kracht en/of het meedoen in de samenleving te stimuleren.
Artikel 1.9.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De subsidie bedraagt maximaal € 5.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht.
Artikel 1.9.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:
Artikel 1.10.1 Begripsbepalingen
Wijkorganisatie: een wijkplatform, wijkvereniging of wijkpanel in een aandachtswijk. Het gaat hier om wijkplatform De Noorderhoek, wijkplatform Sperkhem-Tuindorp, wijkplatform Lemmerweg-west, wijkplatform Lemmerweg-Oost, wijkvereniging Het Eiland en wijkpanel Tinga in Sneek en wijkvereniging Bolsward-Noord II.
Artikel 1.10.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan wijkorganisaties een eenmalige subsidie verstrekken voor activiteiten die de leefbaarheid en sociale cohesie bevorderen.
Artikel 1.10.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De hoogte van de bijdrage in de subsidiabele kosten wordt bepaald op basis van de ingediende begroting en het activiteitenplan. De subsidie bedraagt maximaal € 2.000,-- per aanvraag.
Artikel 1.10.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 2.1 Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen
Artikel 2.1.1 Begripsbepalingen
Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen: dit zijn openbare accommodaties die voor alle dorps- of wijkbewoners toegankelijk zijn, ongeacht geloof, seksuele geaardheid of lichamelijke / geestelijke beperking. Het verenigingsleven kan hier haar activiteiten uitvoeren. Het eigendom en/of beheer is in handen van een bestuur met vertegenwoordigers uit de lokale gemeenschap.
Middelgrote dorpshuizen/wijkgebouwen: middelgrote accommodaties met meerdere functies vooral gericht op het eigen dorp of wijk. Er is vaak een gymzaal aanwezig waar de basisschool gebruik van maakt. Twee gebouwen met een specifieke culturele functie zijn hieraan toegevoegd (De Spylder aan de Bourren 23 te Warns en Ons Gebouw aan het Broereplein 7/8 te Bolsward).
Meerjarenonderhoudsplan (MOP): een door de gemeente vijfjaarlijks op te stellen onderhoudsplan waarin staat beschreven welke aspecten van het gebouw de komende 10 jaar aan vervanging/onderhoud toe zijn, op welke termijn en welke kosten hier globaal mee gemoeid zijn. In het MOP gaat het alleen om groot onderhoud aan de binnen- en buitenkant, duurzaamheid en mogelijk ook maatregelen op het gebied van toegankelijkheid.
Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een investeringssubsidie verlenen aan het bestuur voor het uitvoeren van groot onderhoud, renovatie en/of verbouw aan een dorpshuis, mfc of wijkgebouw.
Artikel 2.1.3 Hoogte van de subsidie
De in lid 3 genoemde aanvullende subsidie van 10% voor duurzaamheid of toegankelijkheid kan bij aanzienlijke investeringen in duurzaamheid en/of toegankelijkheid in één keer worden verleend (voor de gehele looptijd van de regeling). Uitbetaling geschiedt echter in twee termijnen, conform bijlage I van de notitie harmonisatie beleid voor dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.
Paragraaf 2.2 Kernenfonds, kwaliteitsgeld
Artikel 2.2.2 Subsidiale activiteiten
Het college kan aan een bestuur een eenmalige subsidie verlenen voor:
Artikel 2.2.3 Hoogte van de subsidie per project/initiatief
De subsidie bedraagt maximaal € 15.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht, waarbij de subsidiabele kosten voor vrijwilligersuren worden gewaardeerd op € 9,78 per uur per vrijwilliger.
Artikel 2.2.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient er naar het oordeel van het college aan de volgende criteria te worden voldaan:
Het project/initiatief moet binnen 1 jaar na datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd en verantwoord.
Artikel 2.2.5 Aanvullende weigeringsgronden
Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer naar haar oordeel:
Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen
Sportvereniging: een statutair in de gemeente gevestigde vereniging of stichting die als voornaamste activiteit, al dan niet in competitieverband, gelegenheid biedt sport te beoefenen, die is aangesloten bij één of meer door het NOC*NSF erkende overkoepelende sportorganisaties en die geen mensen bij voorbaat uitsluit van een lidmaatschap.
Artikel 3.2.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een sportvereniging voor het (deels) bekostigen van een opleiding.
Paragraaf 3.3 Sportevenementen
Artikel 3.3.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan een sportvereniging of sportinstelling een éénmalige activiteitensubsidie verstrekken voor de organisatie van een sportevenement.
Artikel 3.3.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 3.4 Sporttechnisch kader gymnastiek
Artikel 3.4.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan gymverenigingen een jaarlijkse subsidie verlenen ter hoogte van 50% van de werkgeverslasten sociale verzekeringen voor de duur van maximaal vier jaar.
Artikel 3.4.3 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt 50% van de werkgeverslasten sociale verzekeringen.
Artikel 3.4.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de gymvereniging de uitvoering van het werkgeverschap te hebben overgedragen aan de Stichting STK Fryslân.
Artikel 3.5.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan verenigingen en/of stichtingen op het terrein van amateurkunst een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken.
Artikel 3.5.3 Hoogte van de subsidie
De subsidie voor een activiteit op het terrein van muziek, zang-/projectkoor en toneel wordt als volgt bepaald:
Artikel 3.5.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 3.6 Amateurkunst, muziek en zang innovatief
Artikel 3.6.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan muziek en/of zang-/projectkoor een eenmalige activiteitensubsidie verlenen voor:
Artikel 3.6.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald:
Paragraaf 3.7 Amateurkunst, foto en film
Artikel 3.7.2. Subsidiabele activiteiten
Het college kan een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken aan een statutair in de gemeente gevestigde foto- of filmclub.
Paragraaf 3.8 Folkloristische activiteiten
Artikel 3.8.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een subsidie verlenen aan een statutair in de gemeente gevestigde traditioneel folkloristische groep voor het uitvoeren van folkloristische activiteiten.
Artikel 3.8.3 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks als volgt bepaald:
Artikel 3.9.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan natuurlijke personen, groepen van personen of rechtspersonen subsidie verstrekken voor eenmalige initiatieven die een bijdrage leveren aan het culturele leven in de gemeente en een aanvulling zijn op het bestaande aanbod.
Artikel 3.9.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Er wordt maximaal € 2.500,-- per activiteit verstrekt.
Artikel 3.9.4 Subsidiecriteria
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.9.2 dient de te subsidiëren activiteit aan tenminste drie van de onderstaande criteria te voldoen. De activiteit moet:
Artikel 3.9.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling
Na het verstrijken van de indientermijn worden de volledige aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Paragraaf 3.10 Uitgifte Boeken & Films
Artikel 3.10.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan natuurlijke personen, groepen van personen of rechtspersonen subsidie verstrekken ten behoeve van de uitgifte van een boek, film of vergelijkbaar materiaal.
Artikel 3.10.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De subsidie bedraagt maximaal € 1.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht.
Artikel 3.10.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 3.11 Historische verenigingen
Artikel 3.11.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan statutair binnen de gemeente gevestigde historische verenigingen een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken.
Artikel 3.12.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan aan een statutair in de gemeente gevestigde rechtspersoon een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken voor de organisatie van een kunstroute.
Artikel 3.12.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.250,-- per activiteit.
Artikel 3.12.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de activiteit te worden georganiseerd in samenwerking met minimaal twee andere (in de gemeente gevestigde) partijen.
Paragraaf 3.13 Musea, innovatie en samenwerking
Artikel 3.13.1 Begripsbepalingen
Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.
Artikel 3.13.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan (voorlopig of potentieel) geregistreerde musea in de gemeente en aan SSM-ZWF voor innovatieve activiteiten, die zich richten op:
Artikel 3.13.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen gelden de volgende criteria:
Artikel 3.14.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een natuurlijke persoon of aan een statutair in de gemeente gevestigde rechtspersoon voor het organiseren van een activiteit, die bijdraagt aan de zichtbaarheid van de Friese taal in de gemeente.
Artikel 3.14.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 2.000,-- per activiteit.
Artikel 3.14.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:
Paragraaf 3.15 Culturele Hoofdstad 2018
Artikel 3.15.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een rechtspersoon voor het voorbereiden en starten van een evenement in de gemeente, die in het kader van Culturele Hoofdstad 2018 wordt georganiseerd.
Artikel 3.15.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:
5. Ruimte, wonen, economische verscheidenheid, sleutelsectoren en gastheerschap
Paragraaf 5.1 Toeristische evenementen
Artikel 5.1.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan een rechtspersoon die werkzaam is binnen de gemeente voor het organiseren van een bovenlokaal toeristisch evenement.
Artikel 5.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Er wordt maximaal € 2.000,-- per evenement verstrekt.
Artikel 5.1.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Artikel 5.1.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling
Na het verstrijken van de indientermijn worden de volledige aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Paragraaf 5.2 Cultureel Erfgoed
Artikel 5.2.1 Begripsbepalingen
Beschermde stads- en dorpsgezichten: Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden. Het betreffen hier zowel de rijks- als de gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten.
Artikel 5.2.3 Hoogte van de subsidie per activiteit
Subsidie wordt alleen verleend in de volgende vier subsidiecategorieën.
Categorie: Gemeentelijke monumenten
Categorie: Kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten
Werkzaamheden die door het rijk zijn aangemerkt als subsidiabele kosten en waarvoor een rijkssubsidiebeschikking is afgegeven. |
Bouwhistorisch onderzoek: 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.000 indien het deel uitmaakt van een aanvraag als hiervoor genoemd onder lid 1 bij gemeentelijke monumenten en een maximum van € 500,-- indien het deel uitmaakt van een aanvraag als hiervoor genoemd onder lid 1 bij kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten.
Artikel 5.2.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Moleneigenaren die de status “Professionele Organisatie” van het rijk hebben gekregen – of nog gebruik mogen maken van de (oude) status “Aangewezen Organisatie” - mogen desgewenst schuiven met de beschikbaar gestelde subsidies onder haar monumenten onderling, mits het totaal opgetelde toegekende subsidiebedrag aan die eigenaar niet wordt overschreden.
Paragraaf 5.3 Open Monumentendag
Artikel 5.3.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan subsidie verstrekken aan een eigenaar of overkoepelende organisatie voor activiteiten rondom lokale Open Monumentendag, die zich richten op:
Artikel 5.3.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag naar het oordeel van het college aan de volgende criteria te voldoen.
7. Milieuzorg, energie en duurzame groei
Paragraaf 7.1 Garantieregeling oud papier
Artikel 7.1.2 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een activiteitensubsidie verlenen aan een inzamelende organisatie gericht op de inzameling van oud papier en karton.
Artikel 7.1.4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Artikel 8.1 Afkortingen, Definities en Begrippen
In de nadere regels wordt verstaan onder:
Volgens art. 6.2 van de verordening gelden de volgende termijnen voor het indienen van een aanvraag:
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 18 oktober 2016
burgemeester,
H.H. Apotheker
loco-gemeentesecretaris,
S. Joustra
1.1 Informele zorg en vrijwilligersorganisaties
Deze regeling is bedoeld voor plaatselijke groepen vrijwilligers die in georganiseerd verband zorg verlenen. Deze informele zorg kan bestaan uit zelfhulp, buurthulp en/of vrijwilligerszorg. Bij zelfhulp gaat het erom dat mensen die geconfronteerd worden met vergelijkbare problemen elkaar steunen. Een voorbeeld van zelfhulp betreft tienermoeders die elkaar steunen bij de opvoeding, bij elkaar oppassen, ruilacties organiseren, etc. Een voorbeeld van georganiseerde burenhulp is het door buurtbewoners bieden van allerlei eenvoudige hand- en spandiensten aan ouderen in de eigen buurt, zoals snoeiwerk in de tuin of het schoonmaken van de goot. Bij vrijwilligerszorg kan het gaan om vergelijkbare praktische diensten of bezoekwerk, uitgevoerd door vrijwilligers. In de praktijk komen ook mengvormen voor waarbij een vrijwillige hulpdienst zelf vrijwilligers heeft, maar bij hulpvragen in eerste instantie contacten legt met buren.
Het doel van deze subsidiëring is:
het bieden van informele zorg en ondersteuning op sociaal (-emotioneel) en/of praktisch gebied aan kwetsbare inwoners uit de gemeente, in de breedste zin van het woord, gericht op het bevorderen van het welzijn, de maatschappelijke participatie en de zelfredzaamheid (als aanvulling op of vervanging van de mantelzorg).
Er is bij de subsidiabele activiteiten een onderscheid gemaakt in hoofdcomponenten en aanvullende componenten. Voor de hoofdcomponenten praktische hulp en ondersteuning (I), bezoekwerk (II) en het adequaat toerusten van de eigen vrijwilligers en het bieden van EHBO-diensten bij evenementen in de gemeente (V) kan een activiteitensubsidie worden verstrekt, indien aan de subsidiecriteria wordt voldaan. Voor de aanvullende componenten ontmoetingsactiviteiten (III) en het faciliteren van vrijwilligers door deskundigheidsbevordering, een vrijwilligersvergoeding en/of een gezamenlijke activiteit (IV) kan alleen activiteitensubsidie worden aangevraagd in aanvulling op een aanvraag voor de hoofcomponenten praktische hulp en ondersteuning (I) en/of bezoekwerk (II).
In de subsidiecriteria is opgenomen dat een groep minimaal uit 3 vrijwilligers moet bestaan. Daardoor wordt de continuïteit van de ondersteuning gewaarborgd. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient de plaatselijke vrijwilligersgroep minimaal 1 jaar te functioneren waarbij kan worden aangetoond voor welke vragen (praktische ondersteuning en/of periodiek bezoekwerk voor sociaal emotionele ondersteuning) men bij de vrijwilligersgroep terecht kan. Dit kan blijken uit schriftelijke stukken (statuten, beleidsplan, een bekendmaking in wijk- of dorpskrant met de contactgegevens).
Hulp- en ondersteuningsvragen zijn aanvragen en verzoeken van de hulpvrager zelf of de door zijn omgeving geuite hulp- of ondersteuningsbehoefte.
In de contacten met de hulpvragers kunnen vrijwilligers signaleren dat er behoefte is aan ontmoeting. Het gaat dan om mensen die niet zelf initiatief nemen en waarvoor de drempel om bijvoorbeeld lid te worden van een soos te hoog is. Daarom is het mogelijk om aanvullend een activiteitensubsidie aan te vragen voor het organiseren van minimaal 2 ontmoetingsactiviteiten. Dit soort activiteiten kunnen wel een opstap zijn naar het lid worden van een soos.
In de regel wordt van de hulpvragers een eigen bijdrage gevraagd. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de concrete situatie en afspraken. Er zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer er strijdigheid is met regels van een (landelijke) koepelorganisatie. Voorbeelden van een eigen bijdrage zijn: een vergoeding/eigen bijdrage per rit of km bij vervoer, een vergoeding per klus of een deelnemersbijdrage per ontmoetingsactiviteit.
Het is van belang dat een EHBO-groep ervoor zorgt dat de kennis en vaardigheden van de vrijwilligers op peil blijft. Dit komt tot uiting in het criterium dat in het afgelopen seizoen minimaal 1 (herhalings)training of les voor de eigen vrijwilligers is gevolgd. Hierbij kan het ook gaan om een (herhalings)training of les voor het bedienen van een AED (automatische externe defibrillator). Om te toetsen of de EHBO-groep lokaal actief is, is bepaald dat de groep bij minimaal 2 evenementen in de gemeente EHBO-diensten heeft geleverd. Door aangesloten te zijn bij een landelijke (koepel)organisatie kan de EHBO-groep gebruik maken van landelijk ontwikkeld materiaal en leermiddelen en op de hoogte blijven van de landelijke ontwikkelingen en kaders op het gebied van EHBO-dienstverlening.
De activiteiten die subsidiabel zijn moeten naar het oordeel van het college passen binnen het doel van de subsidieverstrekking, namelijk het bevorderen van het welzijn en maximaliseren van de ontwikkelingskansen. De volgende activiteiten zijn hierbij als niet subsidiabel aangemerkt:
1.3 Vrijwillige ouderenorganisaties, jaarlijks
Uit deze paragraaf blijkt dat alleen vrijwillige ouderenorganisaties in aanmerking komen voor een activiteitensubsidie. Verder moet de organisatie van de activiteiten in handen liggen van de vrijwilligers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan inning van de eigen bijdrage, het vastleggen van de ruimte, afspraken maken met derden en het publiceren van bekendmakingen. In de regel is sprake van een taakverdeling (voorzitter, secretariaat, penningmeester, ledenadministratie). Het gaat om activiteiten die georganiseerd worden voor kwetsbare ouderen die zelfstandig wonen (NB: dit kan ook een aanleunwoning zijn).
In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt in kleinschalige en grootschalige ouderenactiviteiten. Een voorbeeld van een kleinschalige activiteit is een wekelijkse samenkomst in het plaatselijke dorpshuis waar afwisselend gesjoeld, gekaart, bingo gespeeld en gebiljart wordt. De bijdrage die van deelnemers wordt gevraagd is in de regel beperkt. Voorbeelden van een grootschalige activiteit zijn een gezamenlijk bezoek aan een museum, aansluitend gezamenlijk eten of een excursie naar een natuurgebied. Dit soort activiteiten wordt in de regel 1 x per maand of per 6 weken georganiseerd. Deelnemers dragen in de regel bij in de kosten, afhankelijk van de begrote kosten.
Het doel van een activiteitenprogramma met kleinschalige ontmoetingsactiviteiten is het activeren van kwetsbare ouderen in eigen dorp, wijk of buurt. De activiteiten hebben een structureel en divers karakter (“voor ieder wat wils”). Deze activiteiten bevorderen dat deze groep kan blijven meedoen in de samenleving en verminderen risico’s op eenzaamheid of sociaal isolement. Het doel van een activiteitenprogramma met grootschaliger activiteiten is ook het activeren van kwetsbare ouderen. De activiteiten die toegankelijk zijn voor kwetsbare ouderen, zijn gericht op ontspanning, educatie en/of beweging. Deze activiteiten vinden plaats in de gemeente of daarbuiten en hebben een structureel en divers karakter (“voor ieder wat wils”). Deze activiteiten bevorderen dat ook kwetsbare ouderen aan gezellige uitjes kunnen deelnemen in een andere omgeving om de dagelijkse sleur te doorbreken.
Meer bewegen voor Ouderen-activiteiten (te onderscheiden in gymnastiek en volksdansen) zijn gericht op het bevorderen van beweging bij kwetsbare ouderen en dragen bij aan sociale activering van deze groep. Deze activiteiten hebben tot doel ook kwetsbare ouderen op een veilige manier te laten bewegen, in aansluiting op de fysieke mogelijkheden van deze groep en onder leiding van een deskundige Meer Bewegen voor Ouderen docent. Belangenbehartiging heeft tot doel het bevorderen dat zaken die belangrijk zijn voor kwetsbare ouderen aan bod komen in beleid en uitvoering van relevante organisaties in de gemeente en de gemeente zelf.
Om als aanvrager in aanmerking te komen voor een activiteitensubsidie voor ouderenactiviteiten is voor alle varianten bepaald dat in het afgelopen seizoen een activiteitenprogramma moet zijn georganiseerd met een minimaal bereik van 120 deelnemers. Hiervoor is gekozen omdat de activiteitensubsidie bij de verstrekking direct wordt vastgesteld.
Het komt voor dat meerdere vrijwillige ouderenorganisaties een gezamenlijke activiteit organiseren, bijvoorbeeld plaatselijke ouderenbonden. In dat geval kan slechts één van de vrijwillige ouderenorganisaties - in onderling overleg - deze activiteit opvoeren (meenemen) in de subsidieaanvraag voor het activiteitenprogramma. Dit levert in de praktijk geen problemen op omdat de subsidie een vast bedrag is per activiteitenprogramma met een minimaal aantal dagdelen en deelnemers. Voor de meeste vrijwillige ouderenorganisaties geldt dat ze meer dagdelen organiseren en meer deelnemers hebben dan minimaal is vereist om in aanmerking te komen voor subsidie.
Voor nieuwe aanvragen voor MbvO-activiteiten ligt het aantal deelnemers hoger dan bij bestaande aanvragers. Hiervoor is gekozen omdat 8 deelnemers voor een MbvO-activiteit als een absolute ondergrens wordt gezien. Voor nieuwe aanvragers wordt uitgegaan van een minimum van 12 deelnemers om vertrek van deelnemers op te kunnen vangen. Voor de activiteit belangenbehartiging geldt dat de aanvrager aangesloten moet zijn bij een landelijke (koepel)organisatie. Voorbeelden van overleggen gericht op collectieve belangenbehartiging zijn de overleggen samenwerkende ouderenbonden en ad hoc werkgroepen, zoals Halt! U valt.
Alleen activiteitenprogramma’s voor ouderen met een gevarieerd programma komen in aanmerking voor een activiteitensubsidie om zo een breed mogelijke doelgroep aan te spreken.
Aanvragen voor ouderenactiviteiten die zich beperken tot of in hoofdzaak richten op één soort, komen niet in aanmerking voor een activiteitensubsidie. Voorbeelden zijn: biljarten, bridge, jeu de boules. Ook aanvragen voor ouderenactiviteiten die in beginsel niet toegankelijk zijn voor iedere kwetsbare oudere, komen niet in aanmerking voor een activiteitensubsidie. Voorbeelden hiervan zijn: activiteiten waar alleen mannen of vrouwen aan deelnemen.
Voor de jaarlijkse subsidies vrijwillige ouderenorganisaties geldt een subsidieplafond. Wanneer er voor een bepaald jaar middelen resteren kan eenmalige subsidie worden verleend op basis van paragraaf 1.4.
1.4 Vrijwillige ouderenorganisaties, eenmalig
Deze paragraaf voorziet in de mogelijkheid aan vrijwilligersorganisaties om eenmalig subsidie aan te vragen voor preventieve innovatieve activiteiten gericht op het versterken van de eigen kracht van kwetsbare ouderen dan wel het verminderen van risico’s en/of het voorkomen van problemen bij kwetsbare ouderen.
De subsidie is bedoeld om vernieuwing in het bestaande vrijwilligerswerk van en voor ouderen te stimuleren en gericht op samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties. Het gaat om activiteiten die een beroep doen op de eigen kracht van de doelgroep en de zelfredzaamheid bevordert. Dit kan door de doelgroep extra toe te rusten bijvoorbeeld op het gebied van internet.
Het kan ook gaan om activiteiten die bijdragen aan het voorkomen van problemen bijvoorbeeld op het gebied van vroegtijdige signalering. Het college kan subsidie verlenen, mits voldaan wordt aan de subsidiecriteria en er financiële middelen beschikbaar zijn.
Onder een bezette peuterplaats wordt verstaan een peuterplaats bezet door een peuter. Hiervoor wordt door de peuterspeelzaal op vier momenten in een jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) geteld hoeveel peuters er werkelijk zijn. Van dat aantal wordt het gemiddelde genomen en dat gemiddelde is het aantal bezette peuterplaatsen per subsidiejaar.
De hoogte van de subsidie bedraagt bij de verlening € 703,-- per bezette peuterplaats per jaar. Van dit bedrag moeten peuterspeelzalen in ieder geval personeelskosten, huisvestingskosten, overhead en scholing betalen.
Bij het vaststellen van de subsidie geldt een bandbreedte van 10%. Dit betekent dat de gemeente een lagere bezetting accepteert, als deze minder dan 10% afwijkt van de bezetting die de peuterspeelzaal in de aanvraag heeft aangegeven. De gemeente stelt de subsidie dan vast zoals verleend is. Als de bezetting meer dan 10% afwijkt, stelt de gemeente de subsidie vast op basis van het verschil tussen de bandbreedte en de plaatsen die werkelijk bezet zijn. Let wel, als de peuterspeelzaal een hogere bezetting haalt dan waarvoor subsidie is verleend, stelt de gemeente de subsidie niet hoger vast.
Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.
De hoogte van de subsidie voor het uitvoeren van een VVE-programma bedraagt € 473,-per bezette VVE-peuterplaats per jaar. Onder een bezette VVE-peuterplaats wordt verstaan een peuterplaats bezet door een peuter. Hiervoor wordt door de peuterspeelzaal op vier momenten in een jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) geteld hoeveel peuters er werkelijk zijn. Van dat aantal wordt het gemiddelde genomen en dat gemiddelde is het aantal bezette peuterplaatsen per subsidiejaar. Wil men in aanmerking komen voor € 473,- per bezette peuterplaats per jaar, moet 50% van het aantal bezette peuterplaatsen worden bezet door doelgroepkinderen. Het bedrag van € 473,- is inclusief personeelskosten, huisvestingskosten, overhead, scholing en dergelijke.
Om de drempels te verlagen voor VVE-doelgroepen kunnen gemeenten de ouderbijdrage voor VVE doelgroepen baseren op een maximale afname van 5 uur en voor de extra 5 uur die als eis wordt gesteld aan het VVE programma (minimaal 10 uur) geen extra ouderbijdrage in rekening brengen.
De hoogte van de subsidie ouderbijdrage is gebaseerd op het verschil tussen € 120,- (laagste tarief peiljaar 2013) en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage die ouders op basis van de VNG-norm hadden moeten betalen.
Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.
Voor de verdeling van de gemeentelijke middelen wordt uitgegaan van de aantallen en percentages gewichtenleerlingen die een school heeft en er moet sprake zijn van een structurele samenwerking met een VVE-peuterspeelzaal. Het percentage gewichtenleerlingen moet meer dan 10% zijn en het aantal gewichtenleerlingen 24 of meer. Indien een school aan alle drie de criteria voldoet, wordt aan de hand van het aantal gewichtenleerlingen de hoogte van de gemeentelijke bijdrage berekend.
Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.
De subsidie mag niet worden ingezet voor taken die primair de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur zijn, te weten kwaliteitszorg, interne begeleiding, systeembegeleiding, professionalisering, schoolontwikkeling, implementatie van onderwijsconcepten en onderwijsmethoden.
2.1 Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen
Deze paragraaf is een uitwerking van de door de raad op 4 april 2013 vastgestelde notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen. Deze notitie schetst het beleid voor dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.
Het college kan een eenmalige subsidie verlenen aan het bestuur voor het bekostigen van bouwkundige- en constructieve werkzaamheden die het gevolg zijn van onvoorziene schade aan een dorpshuis, mfc of wijkgebouw in de gemeente (calamiteit). Om voor de eenmalige subsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag aan de volgende criteria te voldoen:
Een voorbeeld van een calamiteit kan zijn een niet te verzekeren onheil door derden of sneeuwoverlast. In de meeste gevallen wordt de vervolgschade wel vergoed door de verzekering, maar niet de oorzaak.
In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die in de subsidieregeling voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan.
Voor wat betreft het begrip “opleiding” wordt het van belang geacht dat de opleiding, waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd, erkend wordt door de desbetreffende sportbond.
Het is een kunst om een sportvereniging draaiende te houden. Goed kader binnen een sportvereniging, uiteenlopend van technisch kader zoals trainers (al dan niet betaald) tot en met vrijwillige bestuurs- en commissieleden, speelt daarin een grote rol. We vinden het belangrijk dat een vereniging kan beschikken over goed kader.
Dit artikel geeft aan dat de subsidie door de sportvereniging moet worden aangevraagd. De regeling is namelijk bedoeld voor sportverenigingen met rechtspersoonlijkheid. Dit geeft de sportvereniging tevens de verantwoordelijkheid voor de beoordeling in hoeverre de cursist in staat is de betreffende opleiding te volgen. Aanvragen van natuurlijke personen worden niet in behandeling genomen.
In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die in de subsidieregeling voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan.
De gemeente wil sportevenementen ondersteunen. Vooral als die sportevenementen de verbondenheid van onze inwoners met de gemeente versterken en als we daarmee onze gemeente kunnen laten zien aan bezoekers van buiten onze gemeente. Het doel van deze regeling is het direct en concreet bijdragen aan de ontwikkeling en versterking van een gezond sportief klimaat in de gemeente gericht op bewegen. Daarnaast bieden sportevenementen onze sportverenigingen, maar ook bijvoorbeeld Buurtsportcoaches, de mogelijkheid tot het organiseren van allerlei side-events. Dat zorgt weer voor de nodige levendigheid en publiciteit.
Een breedtesportevenement mag niet behoren tot de reguliere activiteiten van de aanvrager. Er is sprake van een reguliere activiteit wanneer een (vergelijkbaar) evenement in de laatste 5 kalenderjaren al eerder heeft plaatsgevonden.
De promotie van topsportevenement moet minimaal Friesland breed plaatsvinden. Bij de aanvraag van een bijdrage voor een topsportevenement dient de aanvrager een publiciteitsplan bij te voegen waarin dit moet worden opgenomen. Hierbij dient de aanvrager ook aan te geven wat de:
De gemeente wil de organisatie van diverse sportevenementen subsidiëren. De diversiteit vinden we belangrijk. Een criteria is dat er in hetzelfde jaar niet te veel gelijksoortige sportevenementen worden georganiseerd. Dit kan een reden voor weigering van subsidie zijn.
Voor wat betreft muziek gaat het om verenigingen / stichtingen die op amateurkunst-basis actief zijn op het terrein van muziek, zoals bijvoorbeeld Harmonie, Fanfare, Brass en Color Guard. Groepen die naar het oordeel van het college het karakter hebben van een muziekband komen daarmee niet voor subsidie in aanmerking.
Bij het aantal optredens/voorstellingen wordt de grens van 50 bezoekers genoemd. Het doel hiervan is om aan te geven aan welke omvang moet worden gedacht. Concerten met een concert-aan-huis karakter zijn hiermee uitgesloten.
Het optreden c.q. de voorstelling moet naar het oordeel van het college openbaar toegankelijk zijn en geen besloten karakter hebben. De volgende zaken vallen hiermee buiten het begrip optreden/voorstelling:
Doel van deze subsidiëring is in zijn algemeenheid een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in de gemeente. Meer concreet wordt met deze subsidiëring beoogd dat de organisaties voor iedereen toegankelijk zijn, betaalbaar en zoveel mogelijk evenwichtig verspreid over de gemeente.
Voor wat betreft het aantal optredens is ervoor gekozen zo dicht mogelijk op het subsidiejaar te zitten. Dit betekent dat de aanvrager voor een klein deel van het jaar aan moet geven hoeveel optredens staan gepland c.q. worden verwacht. In het geval van toneel kan het zijn dat er op één avond meerdere korte toneelstukken worden opgevoerd. Onder een optreden wordt een avondvullend programma verstaan, wat betekent dat meerdere kleine toneelstukken op een avond (of een ander dagdeel) als één optreden worden beschouwd.
Bij de systematiek voor de toneelverenigingen is de klasse-indeling van het STAF betrokken. Dit om tegemoet te komen aan de verenigingen die op hoger niveau presteren en daarvoor extra kosten maken in de sfeer van regisseur, apparatuur, kwaliteitsverbetering, het omzetten van stukken e.d.
Voor muziek- en zangverenigingen geldt een minimum aantal repetities van 20 per jaar. Deze voorwaarde wordt gesteld vanuit het oogpunt leefbaarheid. Uitgaande van 40 actieve weken komt het er op neer dat er in ieder geval om de week ontmoeting is.
De gemeente is van mening dat eigen rechtspersoonlijkheid in de vorm van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid c.q. een stichting past bij muziekverenigingen omdat hiermee o.a. aansprakelijkheid, financieel beheer, verantwoordelijkheden en doel duidelijk zijn geregeld. Voor zang- en toneelverenigingen geldt dat inschrijving in het Handelsregister volstaat.
3.6 Amateurkunst, muziek en zang innovatief
Het begrip innovatieve activiteit richt zich op een aantal onderdelen, namelijk het werven van nieuwe leden, het stimuleren van de Friese taal en cultuur, promotie van de gemeente en kwaliteitsverbetering. Uitgangspunt hierbij is dat de activiteit een aanvulling moet zijn op het bestaande aanbod van de aanvrager en/of het aanbod in de gemeente. Het werven van jeugdleden door middel van het geven van muzieklessen op school is daarmee niet subsidiabel. Dit is dusdanig geïntegreerd dat dit als een onderdeel van het bestaande aanbod wordt beschouwd. De reguliere subsidie kan hiervoor worden ingezet.
Wanneer het gaat om innovatieve activiteiten moet de openbare toegankelijkheid voldoende zijn gewaarborgd. Een jubileumactiviteit voor een besloten groep is hiermee niet subsidiabel.
De vereniging is de subsidieontvanger en er wordt in het kader van deze paragraaf geen bijdrage verstrekt aan natuurlijke personen. Het op individuele basis deelnemen aan een concours is niet subsidiabel.
3.8 Folkloristische activiteiten
Doel van deze subsidiëring is in zijn algemeenheid een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en daarnaast het in stand houden van het roerend materieel en immaterieel erfgoed van de gemeente.
Het optreden moet naar het oordeel van het college openbaar toegankelijk zijn. De subsidieverstrekking dient echter een tweetal doelen, namelijk enerzijds leefbaarheid en anderzijds het in standhouden en bekendmaken van de gemeentelijke volkscultuur. In het kader van dit laatste doel kan de term openbare toegankelijkheid breder worden geïnterpreteerd. De volgende zaken vallen in ieder geval buiten het begrip optreden:
Subsidiabele activiteiten zijn bijvoorbeeld: concerten, zang-, dans- of theatervoorstellingen. Dit fonds is niet bedoeld voor het subsidiëren van feesten en recepties zoals bijvoorbeeld de opening van een expositie, een dorpsfeest of een feest ter gelegenheid van een jubileum.
Doel en gemeentelijk belang hiervan is het behouden van cultuurhistorische of vernieuwende informatie over (een deel van) de gemeente en/of haar inwoners.
3.11 Musea, innovatie en samenwerking
Doel van de regeling is om museale innovatie te bevorderen, zodat beter kan worden ingespeeld op de (veranderende) behoeften van het publiek, gewerkt kan worden aan deskundigheidsbevordering van de vrijwillige medewerkers en het (betaald) personeel en dat de doelmatigheid van de museale informatievoorziening vergroot wordt. Tevens is het doel het stimuleren en versterken van de samenwerking tussen de musea onderling en met andere instellingen.
Het begrip innovatie richt zich op vier onderdelen:
verbetering van de publieksgerichtheid, hierbij kan gedacht worden aan verbetering van het eigen museale profiel, het verbeteren van de PR/promotie, het opzetten van een educatieprogramma voor kinderen tussen de 4 en 18 jaar (bijvoorbeeld lesprogramma, workshops), de organisatie van of verbetering van wisseltentoonstellingen, bijzondere activiteiten om nieuwe en/of bijzondere publieksgroepen te bereiken en verbetering toegankelijkheid collectie-informatie bijvoorbeeld door het ontwikkelen of verbeteren van een nieuwsbrief of website.
Ook kan een beroep op de regeling gedaan worden door de gezamenlijke musea voor vernieuwende activiteiten, die een voortvloeisel zijn van het “Museum Inspiration Event”, gehouden in 2013.
Onder kleine initiatieven (“4”) wordt verstaan, het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische beleving van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot. Hierbij moet gedacht worden aan oude stoepen, uithangborden, muurschilderingen, hijsbalken, gevelindelingen, etc. E.e.a. dient gebaseerd te zijn op historische gegevens.
Tot de subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek (“6”) worden gerekend die kosten welke noodzakelijk zijn om het onderzoek op een doelmatige wijze uit te voeren, en bevatten voorbereidingskosten, documentatiewerkzaamheden, literatuur- en archiefonderzoek, kosten derden, reiskosten, rapportagekosten en algemene bedrijfskosten. Niet subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek zijn de publicatiekosten van de onderzoeksresultaten.
Onder normaal onderhoud (“8”) wordt verstaan, het gebruikelijke periodieke onderhoud om het object in stand te houden. Hierbij moet worden gedacht aan:
- reparatie / herstel / deels vervangen (≤ 20%) van:
- dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout, voegwerk
Onder groot onderhoud (“9”) wordt verstaan, werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan. Hierbij moet worden gedacht aan:
- reparatie / herstel / deels vervangen (> 20%) van:
- dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout,
- voegwerk en schilderwerk aan herstelde onderdelen
Onder cascoherstel (“10”) wordt verstaan, constructieve herstelwerkzaamheden en het herstel van waardevolle- en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen. Bij de constructieve onderdelen moet hierbij worden gedacht aan:
- fundering, muren, balken en ankerwerk
- daken, dakgoten en dakkapellen
- schilderwerk aan herstelde onderdelen
Bouwhistorisch onderzoek is van wezenlijk belang voor restauraties en verbouwingen van monumenten. Het meest gebruikelijke doel om bouwhistorisch onderzoek voor in te zetten, is het onderzoek naar individuele gebouwen en objecten. Eigenaren en architecten nemen de onderzoeksresultaten en de daaruit volgende ‘waardestellingen’ dan als uitgangspunt voor hun verbouwing of restauratie. De overheid kan dit gebruiken als toetsingskader voor de vergunning en/of het verzoek om subsidie in de restauratie. Immers, oude gebouwen verraden hun geschiedenis door de architectuur, door de constructies en opbouw van de muren, balklagen en daken, door de gebruikte bouwmaterialen, door hun plattegronden, door hun interieurafwerking en kleurgebruik. Een dergelijk onderzoek is eigenlijk onontbeerlijk om een goed restauratieplan te maken, dat de (bouw)geschiedenis van het pand goed blijft vertellen. Vanwege deze koppeling van bouwhistorisch onderzoek aan plannen met betrekking tot een pand, is er voor gekozen om een zelfstandig bouwhistorisch onderzoek alleen ten behoeve van de wetenschappelijke waarde niet te subsidiëren. Er is voor bouwhistorisch onderzoek in deze aangepaste subsidieregeling alleen subsidie te verkrijgen, als het onderdeel uitmaakt van een subsidieaanvraag binnen de (bestaande) rubrieken gemeentelijke monumenten en kleine initiatieven.
Bouwhistorisch onderzoek is maatwerk en specialistenwerk en kan drie gradaties van diepgang hebben: bouwhistorische inventarisatie, bouwhistorische opname (variërend van een verkenning op hoofdlijnen tot een nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling) en bouwhistorische ontleding (vaak pas mogelijk door destructief onderzoek c.q. sloop). Voor de opzet van het bouwhistorisch onderzoek dient als leidraad te worden gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Het is op zich aan te bevelen dat bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk deskundig bureau, omdat er dan geen belangenverstrengeling aan de orde is.
De kosten van een goed bouwhistorisch onderzoek (nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling) volgens genoemde richtlijnen variëren van € 6.000,-- tot € 10.000,--, o.a. afhankelijk van de grootte van het pand. Een bouwhistorische verkenning is van veel beperkter omvang en kan ook alleen van toepassing zijn op archiefonderzoek bijvoorbeeld ten behoeve van het terugbrengen van een oude gevelsteen. Die kosten variëren van € 500,-- tot € 2.000,--. Door het voorgaande te koppelen aan de hoofdkeuze om voor bouwhistorisch onderzoek alleen subsidie te kunnen verkrijgen als het onderdeel uitmaakt van een subsidieaanvraag binnen de (bestaande) categorieën gemeentelijke monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, is de volgende vertaling in de subsidieregeling ontstaan. Indien bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd bij een gemeentelijk monument waar cascoherstel gaat plaatsvinden (en waar subsidie voor wordt gevraagd), is daarvoor maximaal € 1.000,-- subsidie mogelijk. Indien bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd ten behoeve van een kleinschalig initiatief in een beschermd stads- of dorpsgezicht (en waar subsidie voor wordt gevraagd), is maximaal € 500,-- subsidie mogelijk.
Behoud van een monument begint met goed onderhoud; hoe slechter het onderhoud, des te hoger de kosten van de daardoor noodzakelijke restauratie. Onderhoud dient alleen daarom al te worden gestimuleerd. De Monumentenwacht is een onafhankelijke stichting die de onderhoudsstaat van een monument in kaart brengt door middel van een duidelijk rapport. Dit rapport is bijna voor elke eigenaar die lid is van deze stichting, de basis voor het uit te voeren onderhoud. Het opstellen van het eerste rapport over het pand kost tijd en daarmee geld. Dit houdt veel eigenaren tegen om hierin te investeren. Van het subsidiëren van zo’n eerste rapport gaat een sterke stimulans uit richting eigenaar, om zijn/haar pand grondig en onafhankelijk te laten checken op de bouwkundige staat en daarmee ook om het desbetreffende benodigde onderhoud ter hand te nemen. Vanwege de benodigde objectiviteit van de inspectie en de continuïteit in het onderhoud, is voor een onafhankelijke organisatie als de Monumentenwacht gekozen. Als gemeentelijke overheid kan echter niet het alleenrecht aan één organisatie worden gegeven als daar in de ‘markt’ ook andere deskundige organisaties op dat vlak werkzaam zijn. Vandaar dat er voor is gekozen om niet alleen de inspecties van de Monumentenwacht subsidiabel te laten zijn, maar ook die van een vergelijkbare onafhankelijke instantie.
Als een eigenaar lid is van de Monumentenwacht, komen zij jaarlijks dan wel tweejaarlijks langs om het rapport te actualiseren en eventueel kleine reparaties mee te nemen. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om alleen een eerste inspectie door de Monumentenwacht of andere vergelijkbare onafhankelijke instantie te subsidiëren, en niet het lidmaatschap. Op zich zou het lidmaatschap kunnen worden gesubsidieerd, doch dit behelst een bedrag van € 50,-- per jaar dat geen struikelblok voor de eigenaar zou moeten hoeven vormen. Het is met name de drempel van de inspectie(kosten) die moet worden genomen. Vooral de eerste stap naar de eerste inspectie moet worden gestimuleerd om te zetten. Mensen die al lid zijn van de Monumentenwacht hebben die stap al gezet en zijn in die zin al op weg hun pand goed te onderhouden. Met deze subsidiestimulans gaat het juist om die eigenaren die nog niet lid zijn aan te sporen tot onderhoud. De subsidiemogelijkheid geldt zowel voor gemeentelijke monumenten als voor rijksmonumenten. Immers, beide soorten monumenten bepalen met hun staat van onderhoud het straatbeeld en weerspiegelen de ruimtelijke kwaliteit.
Een gemiddelde (eerste) inspectie kost ongeveer € 560,--, mede afhankelijk van de grootte van het pand of object. Aangezien de eigenaar in ieder geval wel zelf de abonnementskosten (€ 50,--) moet betalen, is de subsidiebijdrage op maximaal € 500,-- gesteld. Het financieel commitment van de eigenaar bestaat dan uit het abonnementsgeld en het bedrag dat de inspectie meer dan € 500,-- kost. Dat zal alleen het geval zijn bij grotere panden, waarvan ook mag worden aangenomen dat de financiële draagkracht van de eigenaar ook groter zal zijn. Met een maximale bijdrage van € 500,-- per object kunnen met het beschikbare budget van €4.500,-- in ieder geval negen inspecties worden gerealiseerd.
Aanvragen gericht op panden, objecten en molens die al op een andere wijze door de gemeente worden ondersteund, zullen worden geweigerd. Hierbij moet worden gedacht aan panden en objecten van bijvoorbeeld de stichting tot Behoud van Monumenten in de gemeente, die op andere dan financiële manieren wordt ondersteund vanuit de gemeente.
De weigeringsgrond genoemd in artikel 8:4 lid 2b - inhoudende dat een aanvraag om subsidie wordt geweigerd als deze na het plaatsvinden van de activiteit wordt ingediend - is niet van toepassing op aanvragen om subsidie voor inspecties. Hiervoor kan immers achteraf een aanvraag worden ingediend.
Voor alle vier subsidiecategorieën is een subsidieplafond ingesteld. De oorspronkelijke afzonderlijke subsidieplafonds binnen de subsidiecategorie ‘gemeentelijke monumenten’ voor de beide onderdelen ‘groot onderhoud’ en ‘cascoherstel’ zijn losgelaten. Aangezien vooraf moeilijk is in te schatten hoeveel aanvragen groot onderhoud en hoeveel aanvragen cascoherstel zullen gaan worden ingediend, werkt een afzonderlijk subsidieplafond in de praktijk rigide. Het uiteindelijke doel – behoud en goed bouwkundige staat van de gemeentelijke monumenten – is in het ene geval gediend met groot onderhoud in het andere geval met cascoherstel. Aanvragen om subsidie voor groot onderhoud moeten worden afgewezen omdat het specifieke subsidieplafond is bereikt, terwijl er in dat jaar nog wel middelen beschikbaar zijn voor cascoherstel. Het is dus beter werkbaar – en de doelstelling kan nog meer worden gerealiseerd – om slechts per subsidiecategorie een subsidieplafond te hebben.
Hetzelfde geldt echter ook voor de subsidiecategorieën onderling. Als aanvragen voor de ene rubriek moeten worden afgewezen terwijl er onderbenutting van andere categorieën is, kan op een bepaald meetmoment per jaar – 1 oktober - worden gekeken waar tegen subsidieplafonds aan dreigt te worden gelopen en waar dit nog niet het geval is. Vandaar dat er voor is gekozen om te bepalen dat wanneer er na 1 oktober van hetzelfde kalenderjaar middelen resteren, er een gezamenlijk subsidieplafond geldt voor de vier subsidiecategorieën uit artikel 5.5.2.