Financiële verordening Haaksbergen (9.1c)
Samenvatting
Deze verordening geeft aan wat de uitgangspunten zijn voor het financieel
beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de
financiële organisatie van de gemeente Haaksbergen.
De gemeenteraad van Haaksbergen;
Voorstel van het college van: 22 november 2016
Wettelijke basis: bepalingen van de Gemeentewet (artikel 212) en de Algemene
wet bestuursrecht.
Besluit:
Vast te stellen de Financiële verordening Haaksbergen
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepaling
Deze verordening verstaat onder:
- a.
afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de
gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse
verantwoordelijkheid aan het college;
- b.
overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke
rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met
rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke
rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere
publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te
bepalen of een onderneming in de vorm van een
personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke
rechtspersoon deelneemt;
- c.
deelprogramma: onderdeel van een programma bestaande uit een
samenstel van een aantal samenhangende producten of een enkel
product;
- d.
kadernota: een voorstel voor het beleid en de financiële kaders
van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de
meerjarenraming;
- e.
administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen,
verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het
besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke
organisatie en de verantwoording die daarover moet worden
afgelegd;
- f.
rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en
regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen en
raadsbesluiten;
- g.
programma: het geheel van activiteiten om de beoogde
maatschappelijke effecten te bereiken;
- h.
bestuursrapportage: tussentijdse rapportage van het college aan
de raad over de uitputting van budgetten en
investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het
beleid.
- i.
inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en
onttrekkingen van reserves;
- j.
netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de
geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31
december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt
verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende
schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder
geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen
aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen,
leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende
uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en
overlopende activa;
- k.
onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil
tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die
minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12
van de Financiële verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst
onroerende zaakbelasting
Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording
Artikel 2 Programma-indeling
- 1.
De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een
programma-indeling voor die raadsperiode vast.
- 2.
De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van
het college de taakvelden per programma vast.
- 3.
De raad stelt op voorstel van het college per programma de
beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten
minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25,
tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording
provincies en gemeenten.
- 4.
Waar mogelijk wordt van de indicatoren een meerjarig beeld
gegeven.
- 5.
De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke
onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen
in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden
geïnformeerd.
Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken
- 1.
Bij de begroting en de jaarstukken worden van de programma’s, van
het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en van het overzicht van
de overhead, de baten en lasten per taakveld weergegeven.
- 2.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt
van de nieuwe investeringen per investering het benodigde
investeringskrediet weergegeven.
- 3.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt
in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het
Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht
gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de
begroting, de meerjarenraming en de investeringen.
- 4.
In de jaarrekening wordt van de lopende investeringen het
geautoriseerde investeringskrediet en de uitputting van het
geautoriseerde investeringskrediet en de actuele raming van de
totale uitgaven weergegeven;
Artikel 4 Planning- en controlcyclus
- 1.
Voor aanvang van het begrotingsjaar biedt het college de raad een
planning & control kalender aan met daarin in elk geval de data
voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad
van de jaarstukken, de kadernota, de bestuursrapportages en de
begroting met de meerjarenraming.
- 2.
In de begroting wordt een post onvoorzien van € 40.000
opgenomen.
Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten
- 1.
De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en
de lasten per programma.
- 2.
De investeringskredieten van nieuwe investeringen worden met het
vaststellen van de begroting geautoriseerd.
- 3.
Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het
vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college
vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel
en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan
de raad voor.
- 4.
Het college informeert de raad als het college verwacht dat de
lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de
geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de
baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad
geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging
van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid.
- 5.
Bij de behandeling van de bestuursrapportages in de raad, doet het
college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde
budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het
beleid.
- 6.
Bij investeringen groter dan € 1.000.000 informeert het college de
raad in het voorstel over het effect van de investering op de
schuldpositie van de gemeente.
- 7.
Investeringskredieten vervallen automatisch na twee jaar, tenzij de
raad anders heeft besloten.
- 8.
Bij vaststelling van een bestuursrapportage of bij vaststelling van
de jaarrekening kan de raad besluiten om een krediet dat volgens het
zevende lid van dit artikel komt te vervallen, langer beschikbaar te
houden.
Artikel 6 Tussentijdse rapportage
- 1.
Het college informeert de raad door middel van bestuursrapportages
over de realisatie van de begroting van de gemeente over het lopende
boekjaar.
- 2.
De bestuursrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering
en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde
raming van:
- a.
de baten en de lasten per programma;
- b.
het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen
- c.
het overzicht van de overhead en de geraamde
vennootschapsbelasting;
- d.
het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de
onderdelen a, b en c;
- e.
de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per
programma;
- f.
het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e; en
- g.
de realisatie en raming van de uitputting van de
investeringskredieten.
- 3.
In de bestuursrapportages licht het college afwijkingen op de
oorspronkelijke ramingen van de baten en de lasten van programma’s
en investeringskredieten in de begroting groter dan € 15.000
toe.
Artikel 7 Informatieplicht
Het college besluit over:
- a.
de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten met een
waarde groter dan € 800.000;
- b.
het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties; en
- c.
het verstrekken van kapitaal aan instellingen en
ondernemingen,
nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de
gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het
college te brengen.
Hoofdstuk 3 Financieel beleid
Artikel 8 Waardering en afschrijving vaste activa
- 1.
Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de
methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage
afschrijvingsbeleid bij deze verordening.
- 2.
Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste
van de exploitatie gebracht.
- 3.
Een saldo voor agio of disagio wordt lineair in maximaal vijf jaar
afgeschreven.
Artikel 9 Voorziening voor oninbare vorderingen
- 1.
Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een
voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een
individuele beoordeling op oninbaarheid van de openstaande
vorderingen.
- 2.
Voor openstaande vorderingen betreffende:
- a.
onroerende zaakbelasting eigenaren;
- b.
- c.
- d.
wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan €
5.000 een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte
van het historische percentage van oninbaarheid.
Artikel 10 Reserves en voorzieningen
- 1.
In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en
de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en
voorzieningen aan de taakvelden plaats.
- 2.
Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en
voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en
behandelt:
- a.
de vorming en besteding van reserves;
- b.
de vorming en besteding van voorzieningen.
- 3.
Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor
een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:
- a.
het specifieke doel van de reserve;
- b.
de voeding van de reserve;
- c.
de maximale hoogte van de reserve; en
- d.
- 3.
Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen
de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een
investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de
algemene reserve toegevoegd.
Artikel 11 Kostprijsberekening
- 1.
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en
heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van
goederen, werken en diensten die worden geleverd aan
overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel
van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening
worden de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de
inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik
zijnde activa betrokken.
- 2.
Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en
onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging
van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in
gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee
kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de
compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en
eventueel de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid
betrokken.
- 3.
Voor de toerekening van de overheadkosten worden de
overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten
welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke
uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart
geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de
besteding toegerekend aan die activiteiten.
- 4.
Voor de toerekening van de overheadkosten worden de
overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte
vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart
geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs
van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten
toegerekend.
- 5.
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van
rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht,
en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan
overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten
als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt
uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter
grootte van de geraamde directe kosten van de economische
categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend
personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen,
werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde
directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en
sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.
- 6.
Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente
voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld
in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld.
Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het
gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde
rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende
leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit
percentage van de omslagrente wordt op een half procent
afgerond.
- 7.
In afwijking van het zesde lid wordt bij een verstrekte lening
voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd
vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening
die voor de financiering van de verstrekte lening is
aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het
debiteurenrisico.
- 8.
In afwijking van het eerste lid worden bij
vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en
grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd
vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering
worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere
gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde
rentepercentage van de portefeuille leningen.
Artikel 12 Prijzen economische activiteiten
- 1.
Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente
aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie
met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale
kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek
belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten
afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek
belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of
werken wordt gemotiveerd.
- 2.
Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan
overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale
kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek
belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit,
waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt
gemotiveerd.
- 3.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan
overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding
van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte
middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college
vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang
van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
- 4.
Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld
in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale
kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:
- a.
leveringen van goederen, diensten of werken en het
verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere
overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn
bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die
andere overheid;
- b.
een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij
wet opgedragen publiekrechtelijke taak;
- c.
een bevoordeling van activiteiten in het kader van een
toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor
prijsvoorschriften gelden;
- d.
een bevoordeling van sociale werkplaatsen;
- e.
een bevoordeling van onderwijsinstellingen;
- f.
een bevoordeling van publieke media-instellingen; en
- g.
een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de
staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese
Unie en daarmee verenigbaar is.
Artikel 13 Financieringsfunctie
- 1.
Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen
de volgende kaders in acht:
- a.
voor het aantrekken van financieringen met een looptijd
langer dan één jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij
verschillende financiële instellingen gevraagd; en
- b.
er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als
bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering
decentrale overheden.
- 2.
Het college informeert de raad vooraf als de wettelijke
kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet
financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm,
bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet financiering decentrale
overheden, dreigt te worden overschreden.
- 3.
Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en
het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college
indien mogelijk zekerheden.
Hoofdstuk 4 Paragrafen
Artikel 14 Lokale heffingen
Naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit
begroting en verantwoording provincies en gemeenten neemt het college
het volgende op in de paragraaf lokale heffingen:
Voor de afvalstoffenheffing, de rioolheffing, de omgevingsvergunningen
en de begraafrechten wordt een gespecificeerd overzicht van de begrote
kosten opgenomen inclusief de toerekening van de overheadkosten.
Artikel 15 Financiering
Naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit
begroting en verantwoording provincies en gemeenten neemt het college
het volgende op in de paragraaf financiering:
- a.
de leningen met een looptijd langer dan een jaar en het
verschuldigde rentepercentage;
- b.
de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de
komende twee jaar;
- c.
de ontwikkeling van de leningenportefeuille en de verwachte
stand van de leningenportefeuille voor de komende vier jaar;
en
- d.
- e.
de berekening van de omslagrente voor het bepalen van de
kostprijzen, bedoeld in artikel 11, zesde lid.
Artikel 16 Weerstandsvermogen & risicobeheersing
De raad stelt eens in de vier jaar een nota weerstandsvermogen en
risicobeheersing vast.
Artikel 17 Onderhoud kapitaalgoederen
- 1.
Het college biedt de raad tenminste eens in de tien jaar een
onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer
voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en
de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen,
kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.
- 2.
Het college biedt de raad tenminste eens in de tien jaar een
rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde
onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van
de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele
uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.
- 3.
Het college biedt de raad tenminste eens in de tien jaar een
onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te
plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke
gebouwen. De raad stelt het plan vast.
Artikel 18 Bedrijfsvoering
Naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit
begroting en verantwoording provincies en gemeenten neemt het college
het volgende op in de paragraaf bedrijfsvoering:
- a.
de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en
de loonkosten;
- b.
de kosten van inhuur derden.
Artikel 19 Verbonden partijen
De raad stelt eens in de acht jaar een nota verbonden partijen
vast.
Artikel 20 Grondbeleid
- 1.
Naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 16 van het
Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten neemt
het college het volgende op in de paragraaf grondbeleid:
- a.
het verloop van de grondvoorraad; en
- b.
de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.
- 2.
Het college biedt de raad een nota grondbeleid aan. De raad stelt
deze nota vast. De nota dient eens in de twee jaar te worden
geëvalueerd. In de nota wordt aandacht besteed aan:
- a.
de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de
gemeente;
- b.
te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;
- c.
het verloop van de grondvoorraad; en
- d.
de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.
Artikel 21 Taakstellingen en reserveringen
Het college neemt het volgende op in de paragraaf taakstellingen en
reserveringen:
- a.
een overzicht van de taakstellende bezuinigingen, de stand van
zaken van de invulling hiervan en een nadere toelichting
hierop;
- b.
een overzicht van de reserveringen, uitgesplitst naar de ruimte
voor nieuw en bestaand beleid en nog te prioriteren stelposten,
en een nadere toelichting hierop;
Hoofdstuk 5 Financiële organisatie en financieel beheer
Artikel 22 Administratie
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval
dienstbaar is voor:
- a.
het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de
gemeente als geheel en in de afdelingen;
- b.
het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang
van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en
contracten;
- c.
het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende
budgetten en investeringskredieten en voor het maken van
kostencalculaties;
- d.
het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking
tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de
maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;
- e.
het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de
doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in
relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante
wet- en regelgeving; en
- f.
de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van
de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de
rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het
gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de
begroting en relevante wet- en regelgeving.
Artikel 23 Financiële organisatie
Het college draagt zorgt voor:
- a.
een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een
eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de
afdelingen;
- b.
een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden,
verantwoordelijkheden;
- c.
de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van
verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en
investeringskredieten;
- d.
de interne regels voor taken en bevoegdheden, de
verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening
van de financieringsfunctie;
- e.
de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de
lasten en baten aan de producten van de productenraming en de
productenrealisatie;
- f.
het beleid en de interne regels voor de inkoop en de
aanbesteding van goederen, werken en diensten; en
- g.
het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik
en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en
eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en
verantwoording wordt voldaan.
Artikel 24 Interne controle
- 1.
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de
jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de
Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de
balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de
Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid
van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de
beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen
tot herstel.
- 2.
Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie
en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van
de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden,
de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten,
de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van
crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd. Bij afwijkingen in de
registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de
tekortkomingen.
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
Artikel 25 Evaluatie
Deze verordening wordt eens in de vier jaar geëvalueerd. Het college
biedt de raad het evaluatierapport aan.
Artikel 26 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.
- 2.
Op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt de op 16
december 2015 vastgestelde Financiële verordening ingetrokken, met
dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en
het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar
voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt
en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende
stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze
verordening in werking treedt.
Artikel 27 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening.
Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 8 van de Financiële
verordening
Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa
De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:
- a.
maximaal 40 jaar: bijdragen aan activa in eigendom van derden;
- b.
5 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling;
- c.
5 jaar: computerapplicaties;
Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut
Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 5.000 worden
niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden
altijd geactiveerd.
Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.
De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair
afgeschreven in:
- a.
maximaal 60 jaar: rioleringen;
- b.
10 jaar: aanleg tijdelijke terreinwerken;
- c.
40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;
- d.
40 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen;
- e.
15 jaar: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke
bedrijfsgebouwen;
- f.
25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, en
schoolgebouwen;
- g.
25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en
bedrijfsgebouwen;
- h.
15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;
- i.
10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen;
- j.
10 jaar: telefooninstallaties;
- k.
5 jaar: automatiseringsapparatuur;
- l.
10 jaar: kantoormeubilair en schoolmeubilair;
- m.
- n.
8 jaar: zware transportmiddelen en schuiten;
- o.
8 jaar: aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen;
- p.
10 jaar: aanleg kunstgrasvelden
Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk
nut
De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair
afgeschreven in:
- a.
10 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;
- b.
25 jaar: wegen, straten, pleinen en rotondes;
- c.
25 jaar: tunnels, viaducten en bruggen;
- d.
- e.
15 jaar: openbare verlichting;
- f.
10 jaar: belijningen en bebordingen, straatmeubilair en
rijwielstallingen;
- g.
25 jaar: waterwegen, waterbergingen, kades, sluizen, waterkeringen en
walbeschoeiing;
- h.
15 jaar: pompen en gemalen.
- i.
25 jaar: fiets- en wandel/voetpaden
- j.
25 jaar: parkeerplaatsen en verkeersafremmende voorzieningen
- k.
15 jaar: verkeersregelinstallaties
- l.