Organisatie | De Fryske Marren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels gemeentelijke belastingen 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels gemeentelijke belastingen 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-02-2017 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 31-01-2017 | 194055714 | |
31-12-2016 | 15-02-2017 | nieuwe regeling | 20-09-2016 | 194036333 |
In deze regeling wordt verstaan onder:
bestuursorgaan: de heffings- of invorderingsambtenaar;
gemeente: De Fryske Marren (DFM);
overzicht: de bij deze regeling behorende lijsten;
secretaris: het ambtelijk hoofd van de gemeente De Fryske Marren.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 253 van de Gemeentewet en het bepaalde over de belastingplicht in de verordening onroerendezaakbelastingen, de verordening forensenbelasting, de verordening rioolheffing, de verordening reinigingsrechten en de verordening afvalstoffenheffing;
besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:
BELEIDSREGELS VOOR HET AANWIJZEN VAN EEN BELASTINGPLICHTIGE IN EEN KEUZESITUATIE
I Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie
In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat meer personen belastingplichtig kunnen zijn voor één belastingobject. In de gevallen waarin dat voorkomt mag de gemeente de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen stellen. In deze gevallen hanteert de gemeente een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.
Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn.
De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.
Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, indien er met betrekking tot één onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:
Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
indien er binnen één categorie genothebbenden personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in wonen of gevestigd zijn:
indien er binnen één categorie genothebbenden geen personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in wonen of gevestigd zijn, maar wel personen die volgens de beschikbare gegevens elders in Nederland wonen of gevestigd zijn:
BELEIDSREGELS VOOR HET AANWIJZEN VAN EEN WOZ-BELANGHEBBENDE IN EEN KEUZESITUATIE
II Beleidsregels voor het aanwijzen van een WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie
In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat voor één eigendom meer personen als (gelijksoortige, bijvoorbeeld in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten) belanghebbende kunnen worden aangemerkt. In deze gevallen mag de gemeente op grond van artikel 24 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de bekendmaking van de WOZ-beschikking aan een van de belanghebbenden verzenden. De gemeente hanteert een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belanghebbende die de WOZ-beschikking op zijn of haar naam krijgt. De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen, waarbij beoogd is de ontvanger van de WOZ-beschikking gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige voor de onroerende-zaakbelastingen die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.
In de gevallen dat er een keuzesituatie bestaat met betrekking tot de tenaamstelling van een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, zijn de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie, voor zover zij betrekking hebben op de onroerende-zaakbelastingen van overeenkomstige toepassing.
BELEIDSREGELS VOOR HET TOEKENNEN VAN AMBTSHALVE VERMINDERINGEN VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN
-de beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie; gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 231, 242 en 244 van de Gemeentewet juncto artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
III Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van gemeentelijke belastingen
ARTIKEL 1 REIKWIJDTE EN DEFINITIES
Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.
Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:
het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag.
ARTIKEL 2 GEVALLEN WAARIN AMBTSHALVE VERMINDERING WORDT VERLEEND
Ingeval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste 20 percent, met een minimum van € 10,- per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:
Een uitspraak van de Hoge Raad, van een gerechtshof of van een rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad, het hof of de rechtbank is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.
Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad, van een gerechtshof of van een rechtbank, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.
UITVOERINGSREGELING MET BETREKKING TOT DE HEFFING EN INVORDERING VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN
-de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het betreffende artikel van de in de gemeente geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;
IV Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.
De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.
aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.
ARTIKEL 3 GEBRUIK NACHTVERBLIJFREGISTER TEN BEHOEVE VAN DE HEFFING VAN TOERISTENBELASTING
Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b , bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.
De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan:
a.voor de toeristenbelasting en watertoeristenbelasting geschieden op grond van het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het voorafgaande jaar, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.
BELEIDSREGELS VOOR HET OPLEGGEN VAN EEN AANSLAG AFVALSTOFFEN- EN RIOOLHEFFING BIJ OBJECTEN DIE FEITELIJK NIET WORDEN GEBRUIKT
-gelet op de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet Milieubeheer, Verordening afvalstoffenheffing en de Verordening rioolheffing
V Beleidsregels voor het opleggen van een aanslag afvalstoffen- en rioolheffing bij objecten die feitelijk niet worden gebruikt
Deze regeling is van toepassing op objecten die volgens opvatting van het maatschappelijk verkeer leeg staan en niet worden aangewend voor feitelijk gebruik door gebruiker en/of eigenaar en regelt in welke gevallen afvalstoffen- en/of rioolheffing verschuldigd is.
Indien een object volgens opvatting van het maatschappelijk verkeer leeg staat en niet feitelijk wordt gebruikt door een gebruiker en/of de eigenaar, terwijl bij eigenaar en/of de voormalige gebruiker de intentie bestaat het object voor zichzelf te gebruiken of voor eigen gebruik beschikbaar te houden, is er toch sprake van gebruik in de zin van de Verordening afvalstoffenheffing en de Verordening rioolheffing in de hierna genoemde gevallen:
NADERE REGELS DOOR HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen.
Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze regelingen worden de beleidsregels gemeentelijke belastingen 2017, vastgesteld door het college op 20 september 2016, ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2017;
Burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren,
…………………..…………………..
de secretaris, de burgemeester,
L.Maarleveld F. Veenstra
BELEIDSREGELS VOOR HET AANWIJZEN VAN EEN BELASTINGPLICHTIGE IN EEN KEUZESITUATIE
BELEIDSREGELS VOOR HET AANWIJZEN VAN EEN WOZ-BELANGHEBBENDE IN EEN KEUZESITUATIE
BELEIDSREGELS VOOR HET TOEKENNEN VAN AMBTSHALVE VERMINDERINGEN VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN
UITVOERINGSREGELING MET BETREKKING TOT DE HEFFING EN INVORDERING VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN
BELEIDSREGELS VOOR HET OPLEGGEN VAN EEN AANSLAG AFVALSTOFFEN- EN RIOOLHEFFING BIJ OBJECTEN DIE FEITELIJK NIET WORDEN GEBRUIKT
NADERE REGELS DOOR HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS