Organisatie | Vught |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Vught 2020 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Vught 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-07-2022 | artikel 4.1.4, 4.5.6 | 12-07-2022 | |||
24-12-2021 | 26-07-2022 | Onderdeel 4.5.3 | 14-12-2021 | ||
01-04-2021 | 24-12-2021 | art. 8.1, hfd 8 | 09-02-2021 | ||
01-01-2020 | 01-04-2021 | Intitulé, hfdst.1, par. 3.2.1, bijlage 1 | 29-10-2019 | ||
01-01-2019 | 01-01-2020 | wijz. diverse paragrafen | 06-11-2018 | ||
06-04-2018 | 01-01-2018 | 01-01-2019 | Wijziging artt. 4.1.4, 4.1.5 | 31-10-2017 | Z17 - 191052 |
04-07-2017 | 01-07-2017 | 06-04-2018 | Bijlage is gewijzigd | 23-06-2017 | Bijlage gewijzigd |
01-01-2017 | 01-01-2018 | meerdere artikelen | 08-11-2016 't Klaverblad, 4 januari 2017 | Nieuwe beleidsregels |
De wet kent een uitgebreide toegangsprocedure tot (maatwerk)voorzieningen die bestaat uit drie delen:
Bij verstrekking van hulp bij het huishouden, begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en beschermd wonen (in natura) maken de aanbieder en de cliënt een ondersteuningsplan waarin is beschreven op welke wijze de afgesproken resultaten worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van het besluit.
Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen: beoordeling
Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid), de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening), de onderhavige beleidsregels en het Besluit.
Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:
Paragraaf 3.1 Algemeen beoordelingskader
Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:
Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.6)
Een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot het vaststellen van de doelgroep heeft te maken met het begrip ingezetene. Een gemeente is voor wat betreft zelfredzaamheid en participatie namelijk alleen verantwoordelijk indien een cliënt ingezetene is van de betreffende gemeente. In de Verordening is omschreven wat onder ingezetene wordt verstaan. Bij beschermd wonen all-inclusive en opvang geldt niet dat de cliënt ingezetene moet zijn, omdat daar sprake is van landelijke toegankelijkheid.
De eigen kracht van de cliënt is een belangrijke pijler van de wet. Het uitgangspunt van de wet is immers dat de cliënt eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. De cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij of zij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociaal netwerk – alvorens hij of zij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Uitgangspunt is dus dat iedere burger eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Oplossingen die een cliënt zelf redelijkerwijs kan realiseren gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen hierbij worden betrokken. Via algemene voorlichting kunnen inwoners worden geïnformeerd over hun eigen verantwoordelijkheid voor het tijdig nemen van maatregelen, die leiden tot zelfredzaamheid en participatie, bijvoorbeeld bij het organiseren van zorg, het aanschaffen van kleding en het geschikt maken en houden van hun woningen. Ook komt de eigen verantwoordelijkheid tijdens het gesprek met de cliënt aan de orde.
Het sociaal netwerk bestaat uit personen uit de huiselijke kring (familieleden, huisgenoten, de (voormalig) echtgenoot en mantelzorgers) en andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Dit laatste zijn personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd (zie uitgebreider 4.1.2.1 en 4.5.2.1).
3.1.4 Voorliggende voorzieningen
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die voor gaan op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt en/of de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt. Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan moet alsnog een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden geboden. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
3.1.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:
Deze opsomming laat onverlet dat in ieder individueel geval moet worden beoordeeld of de voorziening voor de betreffende cliënt algemeen gebruikelijk is.
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen indien:
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente kan overigens na het onderzoek dat volgt op een melding nog steeds verwijzen naar een algemene voorziening. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op de een of andere laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden.
Van een algemene voorziening is alleen sprake indien deze wordt geleverd door een aanbieder. Een voorziening die door een private partij wordt geboden waarmee het college geen overeenkomst heeft gesloten of geen subsidierelatie heeft, wordt niet door een aanbieder geboden en is daarmee dus geen algemene voorziening. Voorbeelden van algemene voorzieningen kunnen zijn:
De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
Paragraaf 3.2 Algemene toegangscriteria
In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slechts wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Deze bepaling geeft een tweetal begrenzingen aan met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen, t.w. een begrenzing in tijd en de noodzakelijkheid. Voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ is ook gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de cliënt om problemen zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als die problemen kortdurend zijn.
Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend, is er sprake van ontwikkelingspotentieel (positief of negatief) of niet. Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Bij een cliënt die nog een korte levensverwachting heeft , is er sprake van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.
Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden. Bij ontslag na een ziekenhuisopname behoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie.
Als een voorziening al is aangeschaft is het niet meer nodig om de voorziening te verstrekken.
Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.
3.2.2 Goedkoopst passende voorziening
Maatwerkvoorzieningen die worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking, indien de cliënt met een PGB kan omgaan, plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.
3.2.3 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was of niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat traplopen, wat al lastig is, binnen afzienbare tijd onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.
Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht. Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.
3.2.4. Eerder verstrekte voorziening
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling én de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt – indien een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt – diegene aansprakelijk stelt.
Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.
3.2.5 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden
Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.
Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen en resultaten
Paragraaf 4.1 Het voeren van een huishouden
Het kunnen voeren van een huishouden vergroot de zelfredzaamheid en maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Hulp bij het huishouden is een vorm van ondersteuning die ervoor zorgt dat cliënten een huishouden kunnen voeren. Het voeren van een huishouden omvat in ieder geval de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden, het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en het beschikken over schone en draagbare kleding.
Onder het voeren van een huishouden kan een aantal (sub)resultaten worden benoemd, zoals:
a. Beschikken over een schoon en leefbaar huis
Het uitgangspunt bij een schoon en leefbaar huis is dat de (primaire) leefruimten die dagelijks worden gebruikt, zoals woonkamer, slaapkamer, badkamer, toilet, keuken, hal en trap, schoon en leefbaar zijn. Andere ruimten, waaronder niet in gebruik zijnde ruimten, hoeven niet structureel schoongemaakt te worden. Het schoonhouden van een huis betekent niet dat alle ruimten wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek wordt schoongemaakt om zo een aanvaardbaar niveau van schoon te realiseren.
Het begrip ‘algemeen aanvaardbaar niveau van schoon’ is gedurende de jaren veranderd. Mede als gevolg van nieuwe technologieën (droger, afwasmachine etc.), maar ook door andere tijdsbesteding gaan mensen tegenwoordig anders om met het huishouden dan dertig jaar geleden. Het kan daarom zijn dat een cliënt op basis van zijn persoonlijke normen andere verwachtingen heeft ten aanzien van de ondersteuning in het huishouden dan dat hij daadwerkelijk aan ondersteuning krijgt. Wanneer als gevolg van de medische situatie en de daaruit voortkomende beperkingen meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is of de beperkingen leiden tot een snellere vervuiling, dan moet hiermee rekening worden gehouden.
Er zijn diverse activiteiten die kunnen bijdragen aan een schoon en leefbaar huis:
b. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
Hierbij gaat het om het doen van boodschappen, waaronder wordt verstaan het samenstellen van een boodschappenlijst, het inkopen van de boodschappen en het opruimen van de gedane boodschappen.
c. Beschikken over gewassen (en gestreken) kleding
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat worden schoongemaakt. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van bovenkleding (dus bijvoorbeeld niet het ondergoed) en soms het verrichten van eenvoudige herstelwerkzaamheden. Het gaat hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Onder dit resultaatgebied valt niet het doen van kledinginkopen. Het strijken van lakens, theedoeken en zakdoeken valt niet onder het beschikken over gewassen (en gestreken) kleding.
d. Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders ervoor zorgdragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De gemeente heeft in het kader van de wet vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
e. Anderen helpen bij de zelfverzorging, anderen helpen bij de maaltijden
Als het om kinderen gaat dan ligt de grondslag bij de ouder, die tijdelijk niet in staat is om de ouderrol te vervullen. Hieronder wordt verstaan het uit bed halen/naar bed brengen, wassen/aankleden, verschonen, hulp bij eten en drinken, maaltijden voorbereiden, het naar school brengen/ophalen, spelen en opvoedingsactiviteiten.
f. Dagelijkse organisatie van het huishouden
Hieronder wordt verstaan de ondersteuning bij de organisatie van de huishoudelijke activiteiten en het plannen/beheren van middelen met betrekking tot het huishouden, alsmede het verkrijgen van structuur hierbij.
g. Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden
Hieronder wordt verstaan instructie/aanleren om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen, instructie/aanleren licht en zwaar huishoudelijk werk, instructie/aanleren verzorging van kleding en linnengoed en instructie/aanleren van het doen van boodschappen en koken.
4.1.2 Aanspraak op hulp bij het huishouden
Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op hulp bij het huishouden wordt gekeken naar:
Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.3) Wellicht zijn er bekenden en/of kinderen gewend of bereid te boodschappen te doen en/of de maaltijden te bereiden. Bij de andere mogelijkheden kan rekening worden gehouden met feit dat bepaalde huishoudelijke taken wel uitstelbaar zijn en de het bereiden van maaltijden niet uitstelbaar is.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot:
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden.
4.1.3. Omvang en normering hulp bij het huishouden
De omvang en normering zijn afhankelijk van de verstrekkingsvorm:
De gemeente formuleert het concrete resultaat dat met hulp bij het huishouden moet worden bereikt én neemt dat resultaat op in de beschikking. De cliënt stelt een budgetplan op waarin is beschreven op welke wijze het betreffende resultaat wordt bereikt. Tevens wordt bij het bepalen van de omvang een normering gehanteerd (zie bijlage 1).
4.1.4Huishoudelijke hulp toelage
4.1.5 Extra inzet huishoudelijke hulp
Doelgroep van de extra inzet: mensen met HH-maatwerkvoorziening in natura
De Extra inzet door de gecontracteerde aanbieders HH is niet bestemd voor: mantelzorgers met HHT, omdat deze groep niet valt onder de maatwerkvoorziening HH. Aan de Extra inzet is geen eigen bijdrage verbonden.
De Extra inzet is bestemd voor huishoudelijke activiteiten binnenshuis. Het gaat om incidentele taken die bijdragen aan een schoon en leefbaar huis, waar de hulp ‘door het jaar heen’ niet aan toe komt. Het gaat dan bijvoorbeeld om: gordijnen en vitrage wassen, reinigen van lamellen en radiatoren, vriezer en afzuigkap reinigen.
De extra inzet kan ook ingezet worden voor reiniging van een huis als start bij de inzet HH-maatwerkvoorziening (achterstallig onderhoud).
Dienstverlener onderzoekt met cliënt welke taken, frequentie etc. nodig zijn voor HH. Hierbij benoemt hij/zij ook de mogelijkheid van de Extra inzet. Wanneer cliënt hiervan gebruik wil maken, maakt dienstverlener met cliënt afspraken over wanneer, hoe en door wie de Extra inzet geleverd wordt (door de vaste hulp of andere kracht).
Het is mogelijk de inzet verspreid te doen, afhankelijk van de behoefte: dus bijv. 2x4uur, of 2x2 en 1x4 uur. Het maximum is 8 uur per cliënt per jaar. Cliënt en Dienstverlener bepalen dit in overleg.
Paragraaf 4.2 Normale gebruik van de woning
Onder de zelfredzaamheid valt ook ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. De wet bevat geen nadere omschrijving van ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. Daaronder kunnen zowel resultaten vallen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning die hij normaal kan gebruiken. Het gaat om het compenseren van de beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt. Het normale gebruik van de woning omvat in ieder geval het kunnen bereiken en gebruiken van de woning en het zich kunnen verplaatsen in en om de woning. De persoon moet de elementaire woonfuncties kunnen verrichten of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij onder andere om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.
De aanspraak ten behoeve van het normale gebruik van de woning kan bestaan uit een woningaanpassing, een woonvoorziening of een rolstoel. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening ten behoeve van het normale gebruik van de woning wordt gekeken naar:
Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.
4.2.2.1 Verhuizen of aanpassen
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘normale gebruik van de woning’ ook te bereiken is via een verhuizing. Bij de afweging van het primaat van verhuizen kunnen diverse factoren een rol spelen. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij het primaat van verhuizen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, dat afhankelijk van de situatie, een rol kan spelen bij de besluitvorming:
Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
4.2.3 Het bereiken en gebruiken van de woning
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.
Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.
4.2.3.2 Woonvoorzieningen (niet bouwkundig of woontechnisch)
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Het college kan, indien de cliënt in een Wlz-instelling verblijft, bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente. Het betreft hier een buitenwettelijke voorziening, omdat de cliënt ofwel geen ingezetene is van de gemeente ofwel niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de cliënt de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
4.2.3.4 Verhuiskostenvergoeding
Een verhuizing en de kosten daarvan worden in beginsel algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is gemiddeld (afgerond) één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor eenieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven te maken met verhuiskosten. In uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij een plotseling noodzakelijke verhuizing, kan wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Op 1 november 2014 is het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Hierin is onder meer een aantal wijzigingen opgenomen voor het vergunningvrij bouwen of gebruiken. Zo wordt het mogelijk om op het achtererfgebied een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen, zonder omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning). Iemand die mantelzorg nodig heeft, kan nu in het achtererfgebied van zijn mantelverzorger gaan wonen. Andersom is ook mogelijk, mantelzorgverlener in de woongelegenheid en mantelzorgontvanger in de hoofdwoning. Het moet daarbij gaan om de huisvesting in of bij een woning van maximaal één huishouden van maximaal twee personen, waarvan ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
4.2.4 Verplaatsen in en om de woning
Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen. Het gaat om verplaatsingen die in of direct vanuit de woning worden gedaan.
Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken resultaat.
4.2.4.1 Algemene voorzieningen
De algemene rolstoelvoorziening (rolstoelpool) biedt mogelijkheden voor die cliënten die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan cliënten die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die worden afgelegd te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is.
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt de rolstoel die de cliënt zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
Paragraaf 4.3 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving. De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. De cliënt moet 1500 tot 2000 kilometer kunnen afleggen. Daarbij mag rekening gehouden worden met de combinatie van de beschikbare voorzieningen, zoals een rolstoel, een scootmobiel of collectief vervoer.
4.3.2 Aanspraak op een vervoersvoorziening
Bij het beoordelen van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt gekeken naar:
Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.
4.3.2.1 Voldoet de cliënt aan de geldende criteria?
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo meter lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.
Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc..
4.3.3.1 Primaat collectief vervoer
Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.
4.3.3.2 Aanvullende vervoersvoorziening
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
De vervoersbehoefte is mede bepalend of aanspraak bestaat op een (maatwerk)voorziening en in geval van een maatwerkvoorziening, waaruit deze moet bestaan.
Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets (drie- of vierwieler of tandem) worden verstrekt.
Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen:
4.3.5 Soorten vervoersvoorzieningen
Bij het maken van de keuze gericht op het compenseren van beperkingen bij het verplaatsen per vervoermiddel moet ermee rekening gehouden worden dat deze in beginsel gericht is op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving”. Bij het opstellen van een programma van eisen en de selectie moet rekening gehouden worden met de vervoersbehoefte, frequentie, de sociale en de medische omstandigheden.
Bij alle vervoersvoorzieningen gelden een aantal algemene uitgangspunten:
Het resultaat “ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden” is een heel algemeen resultaat. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Vaak zal het inzetten van een maatwerkvoorziening zoals begeleiding of vervoersvoorziening ertoe leiden dat de cliënt in voldoende mate medemensen kan ontmoeten en sociale verbanden kan aangaan. Dan is de cliënt met de reeds verstrekte maatwerkvoorzieningen, wellicht in combinatie met andere oplossingen, zoals algemene voorzieningen, in voldoende mate gecompenseerd.
De maatwerkvoorzieningen, die onder dit resultaat aan de orde kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld sportvoorzieningen. De cliënt komt voor een sportvoorziening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door beperkingen. Een andere voorwaarde is dat de cliënt actief lid is van een gehandicaptensportvereniging. Er moet op gewezen worden dat bij veel gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid bestaat een sportvoorziening te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte sportvoorziening rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.
Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.
Sporten is een algemeen gebruikelijke bezigheid en de daarmee samenhangende kosten ook. Iedereen die een sport beoefent, heeft immers kosten voor uitrusting, materiaal e.d. Deze kosten zijn algemeen gebruikelijk en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
4.4.2.2 Vorm van de toekenning
De sportvoorziening wordt toegekend in:
de vorm van een persoonsgebonden budget. Het persoonsgebonden budget is een bedrag waarmee voor een periode van 3 jaar een sportvoorziening aangeschaft en onderhouden kan worden. Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportvoorziening, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportvoorziening. Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe vergoeding.
Paragraaf 4.5 Het zelf voeren van regie over het dagelijkse leven en het hebben van een dagstructuur en het ontlasten van mantelzorgers
Bij dit resultaat gaat het ten eerste om het bevorderen, behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, teneinde opname in een instelling, verwaarlozing en/of escalatie te voorkomen. Bij zelfredzaamheid en participatie gaat het erom dat iemand:
Het ontlasten van mantelzorgers heeft als beoogd resultaat dat de mantelzorger de ondersteuning thuis kan volhouden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld. Het ontlasten kan middels kortdurend verblijf, maar ook door begeleiding in de thuissituatie of dagbesteding.
De maatwerkvoorzieningen die kunnen worden verstrekt om het hiervoor omschreven resultaat te bereiken, worden aangeduid als ‘specialistische hulp’. Onder specialistische hulp zijn diverse voorzieningen te scharen zoals begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf.
4.5.2 Aanspraak op specialistische hulp
Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op specialistische hulp wordt gekeken naar:
Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.
Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er meerderjarige huisgenoten aanwezig zijn die in staat zijn de specialistische hulp te bieden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Alle begeleiding van de cliënt door huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat Wmo-ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door huisgenoten onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
Wanneer kan een uitzondering worden gemaakt voor gebruikelijke hulp:
In bepaalde situaties is gebruikelijke hulp niet van toepassing of dient er soepeler mee omgegaan te worden. Die situaties zijn:
Voor zover een huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
Wanneer voor de volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden of andere oplossingen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door een ander, zoals een aanbieder, uit te laten voeren.
4.5.3.1 Samenhang individuele begeleiding en groepsbegeleiding
Of iemand is aangewezen op individuele begeleiding of groepsbegeleiding, wordt bepaald door wat inhoudelijk het meest doelmatig is. Groepsbegeleiding is in groepsverband en is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde resultaat wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is groepsbegeleiding de aangewezen vorm van ondersteuning. Maar wanneer de hulpvraag gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van individuele hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de behoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is individuele begeleiding de aangewezen vorm. Ook als er contra-indicaties zijn voor groepsbegeleiding, kan individuele begeleiding worden verstrekt.
Begeleiding en groepsbegeleiding kennen ieder twee vormen: basis en extra. In onderstaande tabel zijn de verschillende doelen weergegeven.
Afhankelijk van de persoonskenmerken en ondersteuningsbehoefte uit onderstaande tabel wordt basis of extra toegekend.
4.5.3.2 Individuele begeleiding
Begeleiding kan worden ingezet om te ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Individuele begeleiding kan ook verstrekt worden ten behoeve van het oefenen van vaardigheden of handelingen of ten behoeve van het houden van toezicht op een cliënt.
Om in aanmerking te komen voor individuele begeleiding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:
Indien de cliënt tijdens de individuele begeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden.
Individuele begeleiding basis wordt op geplande momenten inzet en extra op geplande én ongeplande momenten (niet zijnde 24 uurs oproepbaarheid).
De toegang bepaalt welke categorie van toepassing is. De aanbieder neemt de exacte inzet en frequentie op in het ondersteuningsplan.
In zeer uitzonderlijke situaties als categorie hoog niet volstaat, kan de toegang een hoger aantal uren toekennen.
De toegang bepaalt hoeveel uren per week van toepassing zijn.
Groepsbegeleiding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven beoogd resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent en structuur geeft aan de dag en maatschappelijke deelname. Groepsbegeleiding vindt plaats in groepsverband, overdag en op een specifiek daarop ingerichte locatie buiten de woonsituatie. Indien de cliënt tijdens de groepsbegeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden. De kosten van een maaltijd tijdens de groepsbegeleiding zijn voor rekening van de cliënt.
Om in aanmerking te komen voor groepsbegeleiding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:
Indien de cliënt tijdens de groepsbegeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden. Het vervoer van en naar de groepsbegeleiding moet door de aanbieder worden geboden.
De groepsgrootte voor groepsbegeleiding basis is 7 tot 11 personen en bij extra 4 tot 6 personen.
De toegang bepaalt welke categorie van toepassing is. De aanbieder neemt de exacte inzet en frequentie op in het ondersteuningsplan.
Accent ligt op stabiliseren en bevorderen van het zo zelfstandig mogelijk functioneren. | ||
Er bestaat een kans op terugval. Of uitval van mantelzorger. | ||
In zeer uitzonderlijke situaties als categorie hoog niet volstaat, kan de toegang een hoger aantal dagdelen toekennen.
De toegang bepaalt hoeveel dagdelen per week van toepassing zijn. Inzet uit het informele netwerk is niet toegestaan bij groepsbegeleiding, tenzij de hulp wordt geboden door een 1e of 2e graadsfamilielid die beschikt over relevante diploma’s.
Kortdurend verblijf is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger (en ook van huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren). Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral op het logeren elders in een intramurale verblijfssetting met als beoogd resultaat het overnemen van het permanent toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie. De cliënt verblijft even elders, wordt daar (gepland en ongepland) verzorgd met intensief toezicht en doet mee aan groepsgerichte activiteiten.
Kortdurend verblijf is uitdrukkelijk preventief bedoeld: het kortdurend verblijf heeft als beoogd resultaat om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen, zodat zij de zorg thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld.
De zorg in de verblijfssetting wordt ten opzichte van de thuissituatie niet verhoogd. Indicaties worden voor maximaal 1 jaar afgegeven.
De cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:
De cliënt is hierop gedurende maximaal twee etmalen per week aangewezen. Het is mogelijk om etmalen te sparen, zodat bijvoorbeeld in verband met vakantie meer etmalen per week kunnen worden afgenomen. Wel geldt dat het maximum aantal etmalen per jaar 52 bedraagt en dat etmalen niet mogen worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar. De maximale aaneengesloten periode kortdurend verblijft is gelijk aan de wettelijke vakantiedagen, zijnde 28 dagen.
Inzet uit het informele netwerk is niet toegestaan, tenzij de hulp wordt geboden door een 1e of 2e graadsfamilielid die beschikt over relevante diploma’s.
4.5.3.5 Vervoer naar de groepsbegeleiding of kortdurend verblijf
Uitgangspunt is dat de cliënt zelf om met hulp van het eigen netwerk het vervoer van de eigen woning naar de locatie voor groepsbegeleiding en/of kortdurend verblijf organiseert. De gemeente onderzoekt of er voorliggende vervoersmogelijkheden zijn. De regiotaxi is met de Wmo-pas niet bedoeld om van en naar de groepsbegeleiding of verblijfslocatie te reizen. Wel kan de cliënt als vrije reiziger reizen en het openbaar vervoer tarief betalen.
Zijn er geen voorliggende oplossingen kan vervoer als maatwerkvoorziening worden toegekend voor de dagen dat de cliënt naar de groepsbegeleiding of kortdurend verblijfslocatie gaat. Er zijn twee vormen: vervoer regulier en rolstoelgebonden vervoer.
4.5.4.1 Omschrijving resultaat
Het realiseren van een situatie waarin de klant in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven door het bieden van een veilige en afgeschermde woonomgeving waar samenhangende zorg wordt geboden aan klanten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en mogelijk een gevaar vormen voor zichzelf en anderen.
Binnen beschermd wonen worden drie woonzorgcombinaties onderscheiden:
Voorziening voor mensen (18+) met een psychiatrische diagnose die zijn aangewezen op 24 uurs hulp/zorg, veel nabijheid nodig hebben en hun hulpvraag vaak niet langer dan 30 min. uit kunnen stellen. Bewoners nemen een all-inclusive pakket af. D.w.z. dat alle begeleiding/dagbesteding van gemiddeld 10 uur per week, woonlasten, vaste lasten, eten, schoonmaak, toezicht, e.d. op lasten komen van de zorgaanbieder. De klant betaalt een eigen bijdrage voor verblijf, ingehouden door het CAK.
Voorziening voor mensen (18+) met een psychiatrische diagnose die een beroep kunnen doen op 24 uurs hulp/zorg op afroep met 24 uurs bereikbaarheid, en hun hulpvraag vaak niet langer kunnen uitstellen dan 60 minuten. Er is altijd sprake van scheiden van zorg en wonen. Dit betekent dat klant zelfstandig huurt en alle vaste lasten op zich neemt. Alle begeleiding van gemiddeld 10 uur per week, dagbesteding, schoonmaak, toezicht, e.d. komen op lasten van de zorgaanbieder. Klant kan meer eigen regie voeren dan in beschermd wonen all-inclusive. Klant betaalt een eigen bijdrage voor begeleiding aan het CAK.
Voorziening voor mensen (18+) met een psychiatrische diagnose die een beroep kunnen doen op hulp/zorg op afroep met 24 uurs bereikbaarheid en hun hulpvraag langer dan 4 uur kunnen uitstellen. Er is altijd sprake van scheiden van wonen en zorg. Het gaat om gemiddeld 6 uur per week begeleiding en/of assistentie en dagbesteding. Klant kan meer eigen regie voeren dan bij beschermd wonen Thuis. Klant betaalt een eigen bijdrage voor begeleiding aan het CAK.
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening beschermd wonen wordt gekeken naar:
Vanaf 1 januari 2016 wordt in de regio de Meierij en Bommelerwaard gewerkt met een expertteam voor beschermd wonen dat sociale (wijk)teams ondersteunt bij het verlenen van deze toegang..
De gemeente formuleert concrete resultaten die met beschermd wonen moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.
Het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van de vorm van beschermd wonen die aan de orde is, beschermd wonen all-inclusive of beschermd wonen thuis.
4.5.4.5 Verhuizing binnen samenwerkende regio (Meierij en Bommelerwaard)
Wanneer sprake is van verhuizing van een cliënt binnen de regio Meierij en Bommelerwaard, dan wordt de lopende beschikking automatisch door de ontvangende gemeente overgenomen en door de vertrekkende gemeente tegelijkertijd beëindigd.
Er bestaat een aantal vormen van opvang, zoals vrouwenopvang en maatschappelijke opvang. Binnen de maatschappelijke opvang bestaat er een onderscheid tussen de volgende maatwerkvoorzieningen:
2) Begeleid wonen (dit is ook een doorstroomvoorziening voor de crisisopvang).
De dag- en nachtopvang is een inloopvoorziening die als algemene voorziening wordt aangemerkt. Hiervan kunnen bijvoorbeeld verslaafden en dak- en thuislozen gebruik maken. Nu het een algemene voorziening betreft, vindt de verstrekking in natura plaats, dus geen persoonsgebonden budget.
Vanaf 1 januari 2016 wordt in de regio de Meierij en Bommelerwaard gewerkt met een centrale toegang voor opvang die sociale (wijk)teams ondersteunt bij het verlenen van deze toegang. Toegang kan alleen verleend worden via de casusbespreking met de voorzitter.
4.5.6Voorkomen overbelasting van mantelzorgers
De burger meldt zich bij Wegwijs+. Daar wordt bekeken welke vorm van tijdelijke ondersteuning passend is om overbelasting te voorkomen en te kunnen werken aan een situatie die op lange termijn houdbaar is. Daarbij wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden van het eigen netwerk, daarna naar voorliggende voorzieningen, naar de mogelijkheden die de aanvullende verzekering op de zorgverzekering indien aanwezig biedt en tenslotte naar andere vormen van ondersteuning.
Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden:
De mantelzorger is voor deze ondersteuning geen eigen bijdrage verschuldigd. In bijzondere omstandigheden kan de regeling eenmalig met maximaal zes maanden worden verlengd, met het oog op het creëren van een houdbare situatie op de lange termijn.
Hoofdstuk 5 Natura, persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming
Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de cliënt een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. Met de voorziening die de cliënt in natura krijgt moet het probleem voldoende opgelost zijn.
De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor het persoonsgebonden budget geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling van hulpverleners verloopt via de SVB. Een uitzondering geldt voor eenmalige PGB’s, die kan de gemeente zelf uitbetalen.
Uit deze twee verstrekkingsvormen vloeit voort een derde mogelijkheid namelijk die in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van de voorziening. De vraag of een voorziening in natura moet worden geleverd, dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor kosten van de voorziening, zal van een aantal factoren afhankelijk zijn.
5.2.1 De voorziening in natura
Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.
5.2.2 Het persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor de cliënt die zelf de regie over zijn leven kan voeren. De gemeente vindt het belangrijk dat cliënten eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een persoonsgebonden budget kunnen inzetten. De gemeente zet daarom in op de keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget met een stevige voorkant (intake/voorlichting) waardoor voor controle achteraf een lichte en goedkope vorm volstaat.
5.2.2.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB
De wet en, ter uitwerking hiervan, de verordening bevatten een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.
Een van de voorwaarden is dat de cliënt bekwaam is, dat wil zeggen of deze op eigen kracht, of met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk of een vertegenwoordiger, op een verantwoorde wijze kan omgaan met een PGB. Deze bekwaamheid wordt vooraf beoordeeld door de gemeente. De beoordelingscriteria zijn:
Indien er een ernstig vermoeden is dat de cliënt, ook met hulp uit zijn sociaal netwerk of zijn vertegenwoordiger, problemen zal hebben met het omgaan met persoonsgebonden budget, vindt geen verstrekking van een persoonsgebonden budget plaats. Hierbij valt te denken aan de volgende situaties:
Er is sprake van verslavingsproblematiek. Bij verslavingsproblematiek is er vaak sprake van ongecontroleerde uitgaven en verwaarlozing van de financiële situatie waarbij het verstrekken van een pgb een risico kan vormen en dus een inadequate verstrekking is. Ook hier is het belangrijk of er sprake is van een financiële bewindvoerder, is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.
Er is sprake van schuldenproblematiek
Beoordeeld moet worden of een cliënt dusdanig in de financiële problemen zit dat bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget de verwachting bestaat dat deze verkeerd gebruikt kan worden al dan niet met opzet. Immers zal verstrekking van een pgb in dergelijke situaties tot vergroting van de problematiek leiden. Een belangrijk aspect bij deze problematiek is de aanwezigheid van een financiële bewindvoerder. Is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.
Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. Ook kan het zo zijn dat een cliënt zelf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een persoonsgebonden budget verstrekt kan worden. Wel gelden er eisen aan degene die het persoonsgebonden budget beheert
Kwaliteit van de dienstverlening
Afhankelijk van het type hulp en ondersteuning worden meer of minder eisen gesteld over de kwaliteit van hulp en ondersteuning die wordt geboden met een PGB (met uitzondering hulp die wordt aangeboden door het sociale netwerk). In alle gevallen zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:
Degene die ondersteuning verleent, neemt bij zijn werkzaamheden de zorg voor een goede hulpverlening in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard, uiteraard voor zover de hulpverlener een professional is.
5.2.3 Financiële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming kan een geschikt alternatief zijn voor een persoonsgebonden budget als bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening.
5.2.3.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming.
Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt indien een persoonsgebonden budget niet in voldoende mate compenserend werkt en er sprake is van aannemelijke meerkosten die voortkomen uit de belemmeringen. De wijze van verantwoording moet passend zijn bij de aard en omvang van de voorziening. Denk daarbij van het aannemelijk maken van plaatsvinden waar een vergoeding voor wordt verstrekt. Dit kan zijn op declaratiebasis.
De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening wordt genomen, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.
De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.
6.2.2 Bevoegdheid tot terugvordering
Er bestaat voor het college geen verplichting tot terugvordering (discretionaire bevoegdheid). Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het college. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.
Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de wet (de cliënt heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.
6.2.3 Terugvordering voorziening in natura
Op grond van de Verordening kan het college besluiten de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terug te vorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening gaat het college uit van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan en reële afschrijvingsduur.
Hoofdstuk 7. Controle klachtafhandeling aanbieders
Het college ziet toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders. Het college controleert in ieder geval of de aanbieders een klachtenregeling hebben. Daarnaast controleert het college steekproefsgewijs of klachten zorgvuldig worden afgehandeld. Tot slot moeten de aanbieders periodiek een managementrapportage inzake de klachten overleggen.
Hoofdstuk 8. Overgangsbepalingen
De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Haaren 2020 blijven van toepassing op voorzieningen die zijn verstrekt met toepassing van dat besluit, voor de duur van de toekenningsbeschikking of totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt op een wettelijke grond wordt beëindigd of ingetrokken.
Bijlage 1 Normenkader Hulp bij het huishouden juli 2017
Mogelijkheid tot meer tijd toekennen bij extra bevuiling door ernstige beperkingen | |
Mogelijkheid tot meer tijd toekennen bij extra bevuiling door ernstige beperkingen |
Brood klaarmaken, afwassen, opruimen, 1x in trommeltje klaarzetten | |
Mogelijkheid tot meer tijd toekennen bij aanwezigheid kinderen jonger dan 12 jaar |
Organisatie van huishoudelijke activiteiten en plannen en beheren middelen voor het huishouden | |
Schoon en leefbaar huis, lichte werkzaamheden
Onder een schoon en leefbaar huis, lichte werkzaamheden vallen de onderstaande deeltaken:
Schoon en leefbaar huis, zware werkzaamheden
Onder een schoon en leefbaar huis, zware werkzaamheden vallen de onderstaande deeltaken:
Schone en draagbare kleding, was en strijk
Onder schone en draagbare kleding, was en strijk vallen de onderstaande deeltaken:
Het college is niet verantwoordelijk voor extra werk voor het doen van het strijkwerk vanwege de aanwezigheid van bovenkleding die gestreken moet worden volgens de cliënt. Aan cliënten kan geadviseerd worden om nieuwe bovenkleding aan te schaffen die strijkvrij is.
Per schoonmaakmoment is indirecte tijd nodig voor het opstarten aan het begin, het opruimen aan het eind, het invullen van de werkzaamheden in de map en voor sociaal contact.
Onder maaltijd bereiden vallen de onderstaande deeltaken:
Indicatie voor (brood)maaltijd wordt in zeer uitzonderlijke situaties afgegeven.
Het gaat hierbij om een ouder die door beperkingen tijdelijk niet in staat is de verzorging en/of opvang van gezonde kinderen uit te voeren. Voorliggende voorzieningen: zorgverlof, crèche, kinderopvang, buitenschoolse opvang, gastouder etc.
Onder regievoering vallen de onderstaande deeltaken:
Er wordt uitgegaan van een boodschappendienst, bezorgdienst of vrijwilligers. In principe wordt geen indicatie afgegeven voor het doen van boodschappen.
De frequentie van Hulp bij het huishouden is afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (samenstelling huishouden en gezondheid) van de cliënt. Dat betekent dus maatwerk.”