Verordening rioolheffing Stein 2016
De Raad der gemeente Stein;
Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders inzake
rioolheffing Stein 2016 van 27 oktober 2015
(Gem. blad Afd. A 2015, no. );
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
besluit :
vast te stellen de volgende verordening
VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN RIOOLHEFFING STEIN 2016
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
- a.
perceel: een onroerende zaak bedoeld in Hoofdstuk III van de Wet WOZ
of een roerende zaak of een zelfstandig gedeelte van een roerende
zaak in de zin van artikel 4;
- b.
gemeentelijke riolering: voorziening of combinatie van voorzieningen
voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater,
hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij
de gemeente;
- c.
woning: perceel dat in hoofdzaak tot woning dient;
- d.
niet-woning: perceel, niet zijnde een woning.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en
bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk
afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het
ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde
structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de
grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te
beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven:
- a.
van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft
van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de
gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel;
en
- b.
van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of
indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd dan wel
dat belang heeft bij nakoming van de gemeentelijke
waterzorgplichten, verder te noemen: gebruikersdeel.
- 2.
Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het
begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
- 3.
Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt
degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet
krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt;
- a.
Voor toepassing van het derde lid wordt:Gebruik van een perceel
door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het
door in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet
bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat
huishouden;
- b.
Gebruik door degene aan wie een deel van het perceel – niet
zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – in gebruik is
gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in
gebruik heeft gegeven;
- c.
Het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig
gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter
beschikking heeft gesteld.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een roerende zaak blijkens hun indeling bestemd zijn om
als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter
zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien
twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze
als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
- 2.
Het gebruikersdeel wordt geheven over het aantal kubieke meters water
dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
- 3.
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke
meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar
voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoegd of
opgepompt. Indien dit aan het begin van het belastingjaar niet bekend
is, wordt het aantal kubieke meters afvalwater gesteld op het aantal
kubieke meters dat naar het perceel is toegevoerd of opgepompt van de
laatst bekende verbruiksperiode. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk
is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door
herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij een herleiding wordt een
gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
- 4.
Voor nieuwe gebruikers wordt, zolang geen gegevens als bedoeld in het
tweede lid bekend zijn, een belasting geheven als genoemd in artikel 6,
tweede lid, onder a.
- 5.
Ingeval de toegevoerde hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld
vanwege het ontbreken van een watermeter en het perceel ook niet
aangesloten is op een gemeenschappelijke watermeter, wordt de
toegevoerde hoeveelheid water gesteld op de hoeveelheid als genoemd in
artikel 6, tweede lid, onder a.
- 6.
Ingeval de toegeleverde hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld
doordat meerdere percelen op één gemeenschappelijke watermeter zijn
aangesloten, wordt de toegevoerde hoeveelheid water als bedoeld in het
tweede lid gesteld op het rekenkundig gemiddelde van die groep of
complex.
- 7.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die
pompinstallatie zijn voorzien van:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt kan worden
afgelezen, of
- b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een
pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan
worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien
vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op
grond van enige andere wettelijke bepaling.
- 8.
De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd op
opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is
afgevoerd.
Artikel 6 Belastingtarieven
Het eigenarendeel van de rioolheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel a, bedraagt per perceel € 204.
Het gebruikersdeel van de rioolheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel b, bedraagt bij een afgenomen hoeveelheid water van:
a. | 0 | m3 | tot en met | 200 | m3 | nihil |
b. | 201 | m3 | tot en met | 300 | m3 | € 100 |
c. | 301 | m3 | tot en met | 400 | m3 | € 200 |
d. | 401 | m3 | tot en met | 500 | m3 | € 300 |
e. | 501 | m3 | tot en met | 600 | m3 | € 400 |
f. | 601 | m3 | tot en met | 700 | m3 | € 500 |
g. | 701 | m3 | tot en met | 800 | m3 | € 600 |
h. | 801 | m3 | tot en met | 900 | m3 | € 700 |
i. | 901 | m3 | tot en met | 1.000 | m3 | € 800 |
j. | 1.001 | m3 | tot en met | 1.100 | m3 | € 900 |
k. | 1.101 | m3 | tot en met | 1.200 | m3 | € 1.000 |
l. | 1.201 | m3 | tot en met | 1.300 | m3 | € 1.100 |
m. | 1.301 | m3 | tot en met | 1.400 | m3 | € 1.200 |
n. | 1.401 | m3 | tot en met | 1.500 | m3 | € 1.300 |
o. | 1.501 | m3 | tot en met | 1.600 | m3 | € 1.400 |
p. | 1.601 | m3 | tot en met | 1.700 | m3 | € 1.500 |
q. | 1.701 | m3 | tot en met | 1.800 | m3 | € 1.600 |
r. | 1.801 | m3 | tot en met | 1.900 | m3 | € 1.700 |
s. | 1.901 | m3 | tot en met | 2.000 | m3 | € 1.800 |
t. | 2.001 | m3 | tot en met | 2.100 | m3 | € 1.900 |
u. | 2.101 | m3 | en meer | | | € 2.000 |
Artikel 7 Vrijstelling
De belasting wordt niet geheven ter zake van:
- a.
Percelen die een WOZ-waarde hebben van minder dan € 25.000 of een
(bebouwde) oppervlakte hebben van minder dan 25m2;
- b.
- c.
Percelen die voor de publieke dienst bestemd zijn en waarvan de
gemeente Stein genothebbende is;
Artikel 8 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 9 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld
- 1.
De belasting voor het eigenarendeel is verschuldigd bij het begin van
het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de
aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het
gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is belasting
verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar
verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de
belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 3.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het
gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat
aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfden gedeelten van het voor dat
jaar verschuldigde gebuikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de
belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de
belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander
perceel in gebruik neemt.
- 5.
Voor de vaststelling van de gebruikssituatie is beslissend hetgeen ter
zake in de basisregistratie personen is geregistreerd, tenzij blijkt dat
de gebruikssituatie anders is.
Artikel 11 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslag worden betaald:
- a.
Bij niet-automatische incasso in twee gelijke termijnen
waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand
later;
- b.
Bij automatische incasso in zoveel gelijke termijnen als er
na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet
geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien
verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en
maximaal tien bedraagt;
- 2.
In afwijking van het eerste lid, onder b, geldt dat de aanslagen
moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het
totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als
het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze
aanslag hoger is dan € 20.000,00. De eerste termijn vervalt op de
laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening
van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand
later.
3 De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de in het
voorgaande lid gestelde termijnen.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 13 Kwijtschelding
- 1.
Bij de invordering van de rioolheffing kan gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding worden verleend, indien de belasting niet anders dan met
buitengewoon bezwaar kan worden betaald.
- 2.
In afwijking van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt het
percentage voor de berekening van de kosten van bestaan vastgesteld op
100 percent.
Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De "Verordening rioolheffing Stein 2015", vastgesteld bij
raadsbesluit van 6 november 2014wordt ingetrokken met
ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de
heffing. Zij blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich
voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening rioolheffing
Stein 2016".