Organisatie | Vlissingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel standplaatsen APV Vlissingen 2016 |
Citeertitel | Beleidsregel standplaatsen APV Vlissingen 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2016 | Onbekend | 01-11-2016 Onbekend | Onbekend |
BELEIDSREGEL STANDPLAATSEN APV VLISSINGEN 2016
Burgemeester en wethouders van Vlissingen;
overwegende dat het verboden is zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen;
dat het gewenst is beleid te formuleren voor het verlenen van standplaatsvergunningen met het oog op het beschermen van het belang van:
gelet op de artikelen 5:16 tot en met 5:19 van de Algemene plaatselijke verordening voor Vlissingen 2013 (hierna: de APV) en de artikelen 1:3, vierde lid en 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht;
bij het beoordelen van aanvragen om standplaatsvergunningen de volgende beleidsregel vast te stellen:
Deze beleidsregel verstaat onder:
Artikel 8. Tijdelijk andere plaats
Wanneer dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is in verband met bijzondere evenementen of werkzaamheden, kan het college tijdelijk een vervangende standplaats aanwijzen.
Het college kan voor elk van de volgende branches een standplaatsvergunning verlenen:
Artikel 13. Standplaatsvergunning naar branche, periode, aantal en locaties
Het college verleent maximaal 28 standplaatsvergunningen, met dien verstande dat per dag per branche niet meer dan het achter de branche vermelde aantal voorkomen. Tevens worden deze branches verdeeld over het aantal locaties waarbij is aangegeven welke branche waar standplaats mag innemen.
Het college handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doel.
Toelichting bij Beleidsregel Standplaatsen Vlissingen 2016
Het juridisch kader voor het standplaatsenbeleid wordt door de volgende wetten en regelingen bepaald:
• Wet ruimtelijke ordening (Wro);
• Voedsel en Warenautoriteit (Vwa);
• Algemene wet bestuursrecht (Awb);
Op de standplaatsen is een breed juridisch kader van toepassing. Met name specifiek voor standplaatsen is dat hierop zowel het privaatrecht als het publiekrecht van toepassing is. Als eigenaresse van de gemeentegrond (5:1 BW), kan de gemeente haar bevoegdheden mede vanuit het privaatrechtelijk kader uitoefenen. De gemeente is echter een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 lid 1 Awb. Gelet hierop moet met het leerstuk van de tweewegenleer rekening worden gehouden. Dit leerstuk houdt, kort gezegd in, dat indien het resultaat door het bewandelen van de publiekrechtelijke weg, identiek is aan het resultaat door het bewandelen van de privaatrechtelijke weg, er sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling1. De publiekrechtelijke weg zal dan moeten worden bewandeld. Hieronder zal kort op de belangrijkste bepalingen van het juridisch kader worden ingegaan.
In de artikelen 43 jo. 48 van het EG-Verdrag is de primaire vestigingsvrijheid geborgd. De vestigingsvrijheid is het overkoepelende uitgangspunt van het standplaatsenbeleid. Dit artikel verbiedt beperking van het recht oprichting en beheer van ondernemingen. Beperking van dit recht is evenwel, ex artikel 46 EG-Verdrag beperkt mogelijk in het kader van de openbare orde en veiligheid alsmede de volksgezondheid.
Artikel 19 lid 3 Gw bepaalt dat een ieder vrije keuze van arbeid heeft, behoudens beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. De gemeente heeft op grond van artikel 108 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente (autonomie). Hieronder valt ook de uitgifte van standplaatsen.
Op grond van artikel 149 Gemw kan de gemeenteraad de verordeningen vaststellen, welke deze in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Hiertoe is onder andere de APV opgesteld, die een vergunningsplicht voor standplaatsen inhoudt (art. 5:17 e.v. APV).
Op grond van artikel 1 lid 2 jo. lid 1 Wtw is het verboden op de onder vermelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren:
HR 26 januari 1990, AB 1990, 408 m.nt. G.P. Kleijn (Windmill)
Omdat de gemeente Vlissingen in haar Winkeltijdenverordening een uitzonderingspositie inneemt vanwege het toeristische karakter van de gemeente, is openstelling op zon- en feestdagen mogelijk. De openings- en sluitingstijden voor de standplaatsen zijn in lijn met de tijden in de Winkeltijdenverordening Vlissingen.
Voor sommige locaties gelden restricties ten aanzien van de verkoopinrichting (bijv. kar, kraam of verkoopwagen) waarmee een standplaats mag worden ingenomen. Dit ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, verkeersveiligheid dan wel de zorg voor het bewaren van het toeristische en recreatieve element ter plaatse.
Het innemen van een standplaats moet overeenstemmen met de bestemming van de betreffende locatie.
Voedsel en Warenautoriteit (Vwa)
Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Vwa(eetwaren, waaronder tevens worden begrepen kauwpreparaten, andere dan van tabak en drinkwaren, alsmede andere roerende zaken), zijn de bepalingen uit de Vwa van toepassing. De Vwa geldt dus ook voor het drijven van handel vanaf een standplaats. De Vwa stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiëne en degelijkheid van producten. Met betrekking tot het toezicht op het naleven van de bepalingen van de Vwa is een afzonderlijk regime van toepassing. De voorschriften die uit de Vwa voortvloeien gelden naast de voorschriften die door burgemeester en wethouders gesteld kunnen worden op basis van een standplaatsvergunning.
Wet milieubeheer (activiteitenbesluit)
De Wet milieubeheer geeft bepalingen voor inrichtingen die hinder kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor de meeste standplaatshouders. Als er sprake is van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, moet de standplaatshouder aan milieuvoorschriften voldoen om hinder voor de omgeving tegen te gaan. Het gaat daarbij om voorschriften die onder andere niet acceptabele stank- en geluidshinder moeten tegengaan. Voor het afgeven van een standplaatsvergunning zal getoetst moeten worden of er sprake is van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en of aan de milieuregelgeving kan worden voldaan. Indien het geen inrichting is zoals bedoeld in de Wet milieubeheer zal getoetst worden of het afgeven van de vergunning niet tot onacceptabele hinder voor de omgeving leidt. Als leidraad voor deze toetsing dient de Wet milieubeheer.
Door de relatie van deze beleidsregel met de APV kan het naleven van de milieuwet en regelgeving leiden tot het weigeren cq. intrekken van de standplaatsvergunning.
De Wet milieubeheer zal verder worden geïntegreerd met de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). Voor zover van toepassing moet de Wet milieubeheer als Wabo worden gelezen.
De standplaats, die langer dan zes maanden op dezelfde locatie staat, wordt gezien als een inrichting. Wanneer er ter plaatse voedingsmiddelen worden bereid dient de stand-plaatshouder een milieu-melding te doen. In het algemeen volgen daar te treffen maatregelen uit (aanbrengen van vetvangput en een deugdelijke ontgeuringsinstallatie).
De Woningwet (hoofdstuk II) stelt inrichtingseisen aan standplaatsen. Ook heb Bouwbesluit 2003 stelt diverse eisen aan standplaatsen.
In artikel 5:16 eerste lid van de APV is de begripsbepaling van een standplaats opgenomen. Onder standplaats wordt verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. In lid 2 worden vaste plaatsen op een (jaar)markt of evenement uitgezonderd. Deze beleidsnota is derhalve niet van toepassing op standplaatsen die in het kader van een (jaar)markt of evenement worden ingenomen. De vergunningsplicht voor standplaatsen is opgenomen in artikel 5:17 eerste lid van de APV. De weigeringsgronden voor de standplaatsvergunning zijn opgenomen in het tweede en derde lid van dit artikel. Een vergunning kan worden geweigerd:
Daarnaast zijn de algemene weigeringsgronden voor vergunningen, als opgenomen in artikel 1:8 APV van belang. De standplaatsvergunning kan eveneens worden geweigerd in het belang van:
Intrekking of wijziging van de standplaatsvergunning is mogelijk op grond van artikel 1:6 APV. De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Beleidsregel met betrekking tot het verlenen van vergunningen voor het innemen van standplaatsen als bedoeld in artikel 5:16 van de APV. De beleidsregel geeft een definitie van de verschillende soorten standplaatsen. Daarnaast geeft de beleidsregel aan op welke locaties standplaatsen kunnen worden ingenomen.
Conform artikel 1:8 en artikel 5:17 van de APV kan een standplaatsvergunning worden geweigerd in het belang van (1:8)
De criteria zijn meegenomen in de beoordeling van de vastgestelde locaties voor standplaatsen in gemeente. De weigeringgronden gelden dan ook niet voor de locaties van de standplaatsen. Ze kunnen door de marktmeester toegepast worden ter beoordeling van het soort standplaats en de branche waartoe deze behoort.
Indien met reden moet worden gevreesd dat het innemen van een standplaats aanleiding zal geven tot verstoring van de openbare orde, wordt een vergunning geweigerd. Hiervan kan onder meer sprake zijn indien de toegankelijkheid voor hulpdiensten en de bereikbaarheid van woningen, winkels, kantoren e.d. in het gevaar komen.
Het is niet verantwoord een standplaats zodanig aan te wijzen, dat daardoor bijvoorbeeld de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht. Door het selecteren van mogelijke standplaatslocaties wordt voorkomen dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Ook is per locatie bekeken of het innemen van een standplaats niet ten koste gaat van het aantal beschikbare parkeerplaatsen. Wel kan de grootte van een wagen een reden zijn om hiervoor geen vergunning te verlenen omdat zodoende de verkeersveiligheid in het gedrang komt.
Ook in het belang van de volksgezondheid kan een vergunning worden geweigerd. Dit is een nieuwe weigeringgrond waarmee nog ervaring moet worden opgedaan.
Teneinde overlast, zoals vervuiling van de omgeving, stank, lawaai, e.d., te voorkomen wordt door het vaststellen van standplaatsen een concentratie van standplaatsen tegengegaan. Teneinde te verwachte overlast veroorzaakt door de standplaatshouder zelf te voorkomen, kan een vergunning geweigerd worden.
Wanneer het bestemmingsplan standplaatsen uitsluit kan hier geen vergunning voor gegeven worden. Het is echter niet gewenst om standplaatsen via het bestemmingsplan gedetailleerd te regelen, omdat hiermee niet voldoende adequaat kan worden ingespeeld op allerlei (onvoorziene) ontwikkelingen. Regeling door middel van standplaatsenbeleid heeft daarom de voorkeur. De vastgestelde standplaatslocaties zijn getoetst aan de bestemmingsplannen en hier niet mee in strijd bevonden: in bestemmingsplannen worden standplaatsen niet uitgesloten. Uit recente jurisprudentie blijkt echter dat een uitdrukkelijke bepaling moet zijn opgenomen in bestemmingsplannen om het innemen van standplaatsen toe te staan. Voor de nieuwe standplaatslocaties waar voorheen nog geen vergunningen voor zijn gegeven wordt een ontheffingsbesluit voor de bestemmingsplannen genomen. Op standplaatslocaties waar voorheen standplaatsen zijn ingenomen is overgangsrecht van toepassing. In de eerst volgende actualisatie van het bestemmingsplan zal een ontheffingsmogelijkheid worden opgenomen bij de bestemming “verkeersdoeleinden”.
f. Eisen van redelijke welstand
Deze weigeringgrond kan worden gehanteerd ter bescherming van het zogenaamde eisen van redelijke welstand indien één of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats of wijze dat het straatbeeld (in meer of mindere mate) wordt verstoord. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een standplaats een zeer rommelige aanblik biedt. Daarnaast kan hiermee het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige verbanden worden gewaarborgd. Het college bepaald zelfstandig de inhoud van deze weigeringgrond. Bij het toepassen van deze weigeringgrond kan advies te worden gevraagd aan de welstandscommissie.
Op grond van artikel 5:17 derde lid onder a van de APV, kan de gemeente een standplaatsvergunning weigeren, indien de standplaats op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet aan de redelijke eisen van welstand voldoet. De kraam c.q. standplaats moet in ieder geval aan de onderstaande vereisten voldoen. Dit kan repressief worden getoetst.
De formele wetgever heeft de gemeentelijke overheid in beginsel de bevoegdheid ontnomen om in te grijpen in de aanbodzijde van de markt ter regulering van de concurrentie. Het regelen van concurrentieverhoudingen wordt niet gerekend tot de huishoudelijke belangen van de gemeente. Slechts in een uitzondering, waarin het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente gevaar loopt, staat de rechter de gemeentelijke overheid toe om in het belang van de consument in strijd te handelen met het beginsel van "vrije concurrentie". Zo zou deze weigeringgrond gebruikt kunnen worden indien binnen het verzorgingsgebied in een bepaalde branche slechts één winkel gevestigd is die door concurrentie van een standplaatshouder ten onder dreigt te gaan waardoor het verzorgingsniveau ter plaats in het gedrang komt. Deze weigeringgrond kan echter slechts worden gebruikt wanneer aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier wordt aangetoond dat het voortbestaan van de winkel gevaar loopt.
De weigeringgrond is alleen van toepassing op de verkoop van goederen. Op het verlenen van diensten geldt de Europese Dienstenrichtlijn en is de weigeringgrond niet van toepassing omdat het in strijd is met het vrij verkeer van diensten.
Aan de vergunning worden voorschriften verbonden die de standplaatshouder dient na te leven. Deze lijst wordt in de vergunning aan de standplaatshouder kenbaar gemaakt.
·De standplaats dient zodanig te worden ingenomen dat:
de toegang tot winkels en woonhuizen niet wordt belemmerd.
Het is verboden zonder toestemming van het college een aansluiting tot stand te brengen of te verbreken met de stroomkasten die eigendom zijn van de gemeente. Indien de vergunninghouder gebruik wil maken van een beschikbare gemeentelijke stroomkast dient dit tenminste vijf werkdagen van te voren verzocht te worden bij de marktmeester. Eventuele aansluitkosten verbonden aan de gemeentelijke stroomkast zijn voor rekening van de vergunninghouder.
De standplaatshouder die voor het innemen van de standplaats inrij-, parkeer- en/of stopverboden dient te overtreden krijgt bij de vergunning een ontheffing verstrekt (art. 87 van het RVV). De ontheffing dient zichtbaar onder de voorruit van het voertuig te worden geplaatst. Het is verplicht de op de ontheffing vermelde aan- en afvoerroute te hanteren. De ontheffing dient in combinatie met de standplaatsvergunning getoond te worden op vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar. Het is niet toegestaan het trekkende voertuig ook bij de standplaats te parkeren.
De standplaatshouder dient de hem toegewezen standplaats en de omgeving daarvan (een cirkel van 30 meter) tijdens het gebruik van de standplaats schoon te houden en deze bij het verlaten ervan schoon achter te laten. Eventuele kosten van reiniging zullen bij de vergunninghouder in rekening worden gebracht.
Naar aanleiding van de vele verzoeken om een standplaatsvergunning is het een noodzaak te komen tot een limitering van het aantal uit te geven vergunningen, dit uit het oogpunt van:
In de vergunning wordt vastgesteld op welke dagdelen de aanvrager gebruik mag maken van de locatie. Men moet op de aanvraag aangeven op welke tijdstippen men gebruik wil maken van de standplaats. Zodoende kunnen voor één standplaatslocatie op dezelfde dag meer vergunningen worden uitgegeven met een maximum van twee verschillende standplaatshouders. Het is echter verplicht de standplaats ook daadwerkelijk op de aangevraagde tijdstippen in te nemen. Het is niet toegestaan voor een gehele dag vergunning te vragen om zo een plaats te reserveren.
Alle standplaatsvergunningen worden voor verschillende tijdvakken verstrekt. Om toch enige zekerheid te bieden voor de vergunninghouder is dit artikel opgenomen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De mogelijkheid om een standplaats voor een kortere termijn dan vijf jaar te verlenen is om te voorkomen dat standplaatshouders de volle vijf jaar aan de vergunning zijn gebonden. Mocht de standplaatslocatie niet voldoen aan de verwachtingen van de vergunninghouder, dan kan hij verzoeken om de vergunning in te trekken. Om de aanvrager de nodige rechtszekerheid te verschaffen, is het gewenst dat hij van zijn inschrijving als gegadigde voor een standplaats een schriftelijk bewijs krijgt.
Artikel 7. Volgorde afhandeling vergunningaanvragen
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 8. Tijdelijk andere plaats
Bij bijzondere evenementen valt onder andere te denken aan de jaarlijkse kermis, het straatfestival en de midzomernachtmarkt. Bij werkzaamheden valt te denken aan het verrichten van bestratings- en rioleringswerkzaamheden en dergelijke.
Artikel 9. Wijzigen of intrekken vergunning
Voor de noodzakelijke continuïteit in het bezetten van de standplaats is het van groot belang vergunninghouders aan een verschijningsplicht te houden.
Artikel 10. Weigeren vergunning
Per aanvrager/ondernemer wordt slechts één vergunning gegeven om te komen tot een evenwichtige verdeling van het aantal uit te geven standplaatsen.
Onder bijzondere omstandigheden valt te denken aan vakantie of ziekte.
Artikel 11. Natuurlijk persoon
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Een toelichting op de branche:
Artikel 13. Standplaatsvergunning naar branche, periode, aantal en locaties
In dit artikel worden de uit te geven standplaatsen per branche, periode, aantal en locatie aangegeven. Met betrekking tot punt 12 tot en met 16 (Coosje Buskenstraat) geldt tot nu toe dat de standplaatsen worden uitgegeven aan personen die een vaste plaats innemen op de wekelijkse vrijdagmarkt. De achterliggende gedachte is dat zij in staat worden gesteld hun verse en aan bederf onderhevige waren nog voor het weekeinde aan de man te kunnen brengen. Dit is evenwel geen rechtens, op grond van de APV, te beschermen belang. Bij het bepalen van de toegelaten branches is echter rekening gehouden dat het gaat om verse producten. Ook de standplaatshouders op de weekmarkt kunnen op basis van de beleidsregel een standplaats krijgen.
Voor de Boulevard geldt de beperking dat de artikelen moeten liggen in de toeristisch en recreatieve sfeer. Hierbij valt te denken aan zelf vervaardigde sieraden en portrettekenen. Een standplaats voor de Boulevards geldt voor minimaal één dag en maximaal zeven dagen per seizoen.
Door middel van de hardheidsclausule wordt toepassing geven aan het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel geeft het college een zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid. Dit betekent dat het overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In dat geval is het bestuursorgaan – hoewel gesproken wordt van een bevoegdheid – verplicht om van de beleidsregel af te wijken. In dit opzicht verschilt een beleidsregel van een algemeen verbindend voorschrift, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Strikt genomen behoeft de beleidsregel zelf geen hardheidsclausule te bevatten, gelet op deze inherente afwijkingsbevoegdheid. Bij stelselmatige afwijkingen van een beleidsregel dient deze te worden aangepast.