Organisatie | Molenwaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handboek Kabels & Leidingen 2016 gemeente Molenwaard |
Citeertitel | Handboek Kabels & Leidingen 2016 gemeente Molenwaard |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Verordening ondergrondse infrastructuur 2016 gemeente Molenwaard
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-11-2016 | Nieuwe regeling | 08-11-2016 | 574262 |
2.1 Begrippen- en afkortingenlijst 5
3.1.2 Technische specificaties werktekeningen 8
4.3 Bovengrondse infrastructuur 11
4.3.1 Open watergangen en waterkeringen 11
4.4.3 Over- en onderbouwing van de openbare ruimte-stedelijk gebied 13
4.4.4 Huisaansluitingen riolering (rioolaansluitingen) 13
4.4.5 Bestemmingsplanprocedure 13
5 Aanleg- en uitvoeringsvoorschriften 14
5.4.1 Verantwoordelijkheden van betrokken partijen 15
5.4.2 Bewoners en bedrijven 15
5.4.4 KLIC-melding (procedure WION) 15
5.4.5 Kick-off meeting / startvergadering 15
5.5 Algemene uitvoeringsvoorschriften 16
5.5.2 Proefsleuven ter voorbereiding 16
5.5.4 Toepassen en verwijderen hulpconstructies 16
5.5.5 Werken in nabijheid van leidingen 17
5.5.12 Hoogspanningsverbindingen 18
5.5.14 Kruisingen asfaltverharding, sierbestrating en gefundeerde wegen 18
5.6 Uitvoeringsvoorschriften 19
5.6.4 Uitgegraven materiaal 19
5.6.5 Opslag uitgegraven grond 20
5.6.9 Boringen en persingen (sleufloze technieken) 21
5 . 7 .1 Herstel van de sleuf, elementenverharding21
5 . 7 .2 Herstel van de sleuf, asfalt 22
5.7 .3 Herstel van de sleuf, beplanting 22
5 . 7 .4 Schade aan huisaansluiting 22
5.7 .5 Archeologische vondsten 22
6 Bedrijfsvoering en bedrijfsbeëindiging 23
6.1 Algemene uitgangspunten 23
BIJLAGE 2, Bomen en Groen, Boombescherming op bouwlocaties 25
In het Handboek Kabels en Leidingen (voortaan: ‘Handboek’) worden richtlijnen, voorwaarden en eisen gesteld waaraan moet worden voldaan om een vergunning c.q. instemming te verkrijgen. Dit zijn behalve specifieke eisen ten aanzien van aanleg en ontwerp, ook eisen omtrent het beheer tijdens de exploitatiefase, de bedrijfsvoering en bedrijfsbeëindiging.
Het Handboek is geschreven voor een ieder die een leiding of leidingen exploiteert, of een leiding(en) wil aanleggen, wijzigen en/of verwijderen binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Molenwaard.
Het handboek bestaat uit twee gedeelten:
1. Algemene, procedurele informatie die voor alle aanvragen algemeen geldend zijn.
2. Technische bepalingendie algemeen geldig zijn, maar waarvan de nadere invulling verschilt per aanvraag (zoals tracébepaling; ontwerp-, uitvoerings- en beheervoorschriften). Hoofdstukken 4 t/m 6.
Bij de volgende aanvragen zijn (mogelijk) additionele veiligheidseisen van toepassing:
2.1 Begrippen- en afkortingenlijst
In deze paragraaf zijn alle gebruikte begrippen en afkortingen opgenomen, indien deze niet als zodanig zijn gedefinieerd in de AVOI. Waar een begrip slechts eenmalig in het Handboek wordt genoemd, is deze in het betreffende hoofdstuk beschreven.
De gemeente neemt alleen volledig ingevulde en ondertekende aanvragen (met eventuele bijbehorende bijlagen zoals in dit Handboek in specifieke situaties is vereist) in behandeling.
De gemeente Molenwaard gebruikt MOOR voor het aanvragen van vergunningen en doen van meldingen. De procedure is vermeld op de website van MOOR (zie ook bijlage 1).
Een leidingexploitant kan een derde machtigen om namens hem een aanvraag in te dienen. Hiervoor is een door de leidingexploitant ondertekende machtiging benodigd.
NB: De vergunning wordt alleen op naam van de leidingexploitant afgegeven.
3.1.2 Technische specificaties werktekeningen
Elke tracéwijziging (dus nieuw, wijziging én verwijderen) moet digitaal worden aangeleverd via MOOR, ondersteund door (een) werktekening(en). Hiervan kan door de vergunningverlener een papieren exemplaar worden geëist ter onderbouwing van de digitale tekening(en).
De ingediende werktekeningen moeten voldoen aan de volgende eisen:
Wanneer een tracé langer is dan 3000 meter, of langer is dan 100 meter met een onderkant sleufbreedte van minimaal 1,20 meter, is dit een bijzonder tracé. Ter beoordeling van de vergunningverlener kan een ander uitzonderlijk tracé als een bijzonder tracé worden beschouwd. Bij een bijzonder tracé kunnen afspraken op maat worden gemaakt m.b.t. communicatie, wijze van dichtstraten, tijd van uitvoering enz. na beoordeling van de vergunningverlener.
De vergunningverlener vergunt een tracé van A tot B. Naast de vergunningverlener van de gemeente zijn er soms nog andere partijen waarvan vergunning of toestemming benodigd is. Het hebben van een vergunning van de gemeente voor het leggen en hebben van leidingen laat dan niet onverlet dat er een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd of vergunning of toestemming gevraagd moet worden bij andere bevoegde en gezaghebbende instanties, zoals Rijkswaterstaat, Prorail, Waterschappen, Provincie, en private partijen.
3.4 A dministratieve wijziging
Een administratieve wijziging komt voor als een leidingexploitant van naam of rechtspersoon verandert. Deze wijziging moet worden doorgegeven aan de vergunningverlener.
3.5 Overdracht van een leiding
Als leidingexploitanten leidingen van elkaar overnemen, moet dit ook aan de vergunningverlener worden aangemeld.
Met nadruk wordt erop gewezen dat de basisprincipes uit dit hoofdstuk moeten worden nagestreefd. Als de genoemde eisen niet gehaald (kunnen) worden, dan dient er (vooraf) overleg gepleegd te worden met de vergunningverlener. In uitzonderingen kan de vergunningverlener een andere indeling of een oplossing met aanvullende voorwaarden toestaan of opleggen.
Om inzicht te verkrijgen van de mogelijkheden voor een leidingtracé, dient de leidingexploitant, na overleg met de toezichthouder, proefsleuven te graven indien dit noodzakelijk geacht wordt.
Alle tot een leiding behorende appendages dienen in het toegewezen tracé te worden geplaatst. Indien geen plaats in het tracé kan worden gevonden dan wordt door de vergunningverlener een andere locatie vastgesteld met zo min mogelijk verstoring van aanwezige andere leidingen.
Voor het plaatsen van een handhole e.d. is geen vergunning verplicht, maar kan worden volstaan met een melding.
De locatie van handholes en andere onderdelen van netten die meer ruimte in beslag nemen, worden in overleg met de toezichthouder van de gemeente vastgesteld. Deze mogen de ligging van andere leidingen niet verstoren en moeten minstens 0,30 m dekking hebben.
Het kan ook voorkomen dat tijdens de uitvoering blijkt dat de actuele situatie afwijkt van de verwachte situatie. Deze wijziging dient meteen te worden gemeld aan de gemeente. In overleg met de vergunningverlener kan het tracé worden aangepast.
De volgende standaardindeling geldt voor de gemeente, met uitzondering van bestemde leidingen:
In het algemeen worden de distributieleidingen in de trottoirs ingedeeld en de transportleidingen in de rijweg.
Aansluitleidingen worden zo veel mogelijk haaks op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.
Leidingen worden ingedeeld conform het standaard profiel van de gemeente Molenwaard, zie bijlage 3. Wanneer het niet mogelijk is het standaard profiel te hanteren wordt een tracé toegewezen.
De standaard verticale indeling is verwerkt in het standaard profiel van de gemeente Molenwaard, zie bijlage 3. De onderstaande uitgangspunten geven aan op welke wijze bestaande leidingen moeten worden gekruist.
De verticale indeling gaat uit van de volgende uitgangspunten:
Bij boringen/persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 0,50 m, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding(en) dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om schade aan de te kruisen leidingen te voorkomen.
Het rijzen van leidingen wordt zo veel mogelijk in combinatie met straatophoging worden uitgevoerd. Leidingen, niet zijnde transportleidingen, moeten bij straatophogingen worden gerezen wanneer deze > 0,40 m verzakt zijn ten opzichte van het uitgiftepeil, op kosten van de leidingexploitant. Als leidingen gerezen worden moeten huisaansluitingen eveneens rijzen.
4.3 Bovengrondse infrastructuur
Bij het bepalen van een tracé dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de bovengrondse infrastructuur en objecten. Objecten kunnen onder andere zijn: langsliggende dan wel kruisende wegen, spoorwegen, waterlopen, kademuren, viaducten, tunnels, naastliggende leidingen, bomen, ondergrondse containers, gebouwen en stalen objecten waaronder damwanden.
Verder geldt dat boven bestaande leidingen geen obstakels mogen worden geplaatst. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg met de betreffende leidingexploitant(en) onder voorwaarden en/of het treffen van maatregelen alsnog tot plaatsing boven leidingen worden overgegaan. Deze aanvullende voorwaarden en te treffen maatregelen dienen door alle betrokken partijen geaccordeerd te worden.
4.3.1 Open watergangen en waterkeringen
Open watergangen zijn beheersmatig in drie groepen te onderscheiden:
Watergangen beheerd door de gemeente: bij het kruisen hiervan dient allereerst de feitelijke diepte van de watergang te worden opgevraagd, indien deze gegevens niet voor handen zijn, dienen deze zelf ingemeten te worden door de aanvrager. Dit is noodzakelijk vanwege de minimale gronddekking. Deze dient tenminste 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte te bedragen, of als de aanwezige bodem lager ligt dan de ontwerpdiepte, tenminste 1,00 m t.o.v. de aanwezige bodem;
Bij het indelen van leidingen in de nabijheid van bomen moet rekening worden gehouden met diverse gemeentelijke beleidsdocumenten gericht op de realisatie van meer bomen en het waarborgen van de vitaliteit van bestaande bomen en de voorschriften uit de bomenverordening Molenwaard.
Uitgangspunt is dat geen bomen worden gekapt, maar gepasseerd worden door middel van een boring of persing. Wanneer het echt noodzakelijk is een boom te kappen moeten afspraken hierover worden gemaakt met de vergunningverlener. Voor de minimale afstand tussen boom en leiding, is de uiteindelijk te bereiken boomgrootte bepalend. Er mogen geen graafwerkzaamheden plaatsvinden binnen kwetsbare boomzones, tenzij er afspraken hierover zijn gemaakt met de toezichthouder.
Minimale afstand kant sleuf in relatie tot stamdiameter van de boom:
Er zijn situaties waar het standaard profiel niet van toepassing is. De gemeente stelt specifieke of aanvullende voorwaarden en eisen.
Conform de Monumentenwet 1988 en de daarin sinds 2007 opgenomen Wet archeologische monumentenzorg dient rekening te worden gehouden met archeologische waarden in de ondergrond. De wet is gericht op het behoud van archeologische waarden op de plek zelf. Indien dit niet mogelijk is, kan onderzoek verplicht gesteld worden.
Elke gemeente heeft een vastgestelde beleidsnota en/of beleids(advies)kaart archeologie en/of bestemmingsplannen waarin gemeentespecifieke vrijstellingen en onderzoeksplichten zijn opgenomen. Bij een vergunningaanvraag baseert de vergunningverlener zich hierop om een vrijstelling te verstrekken of een onderzoeksplicht op te leggen.
De vergunningverlener kan archeologisch onderzoek verplicht stellen bij een aanvraag voor een nieuw tracé of een nieuwe aansluiting voor kabels en leidingen of bij een verbreding of verdieping van een bestaand tracé. Een archeologisch vooronderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek.
De kosten voor archeologische (voor-)onderzoek, eventueel vervolgonderzoek en mogelijk definitief onderzoek - liggen conform het in de Monumentenwet vastgestelde veroorzakersprincipe bij de vergunningaanvrager/leidingexploitant. De vergunningverlener ontvangt het onderzoeksrapport ter
goedkeuring en ter (gemandateerde) besluitvorming door B&W.
Bij de vervanging of de verwijdering van kabels en leidingen binnen een bestaand tracé, met inachtneming van de bestaande aanlegdiepte en –breedte, is geen archeologisch onderzoek nodig en geldt op voorhand een vrijstelling.
Bij gebruik van voorzieningen in/om/aan kunstwerken, inclusief bruggen, die in beheer en/of eigendom zijn van de gemeente dient de leidingexploitant op eigen kosten voorzorgsmaatregelen te nemen wanneer door of namens de gemeente onderhoud eraan wordt uitgevoerd, of het kunstwerk wordt vervangen of verwijderd door of in opdracht van de gemeente. Geconstateerde gebreken aan leidingen bij bestaande kunstwerken worden door de leidingexploitant hersteld.
4.4.3 Over- en onderbouwing van de openbare ruimte – stedelijk gebied
4.4.4 Huisaansluitingen riolering (rioolaansluitingen)
Rioolaansluitingen voor gemengde afvoer, vuilwaterafvoer of regenwaterafvoer dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het geldende beleid van de desbetreffende gemeente. Informatie hierover is opvraagbaar bij de afdeling rioolbeheer via telefoonnummer 0183-583838 of via email BenO@Molenwaard.nl
4.4.5 Bestemmingsplanprocedure
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt het verplicht om leidingen met gevaarlijke stoffen op te nemen in het bestemmingsplan. Bovendien is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat leidingen met een bovenregionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico’s met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken, kunnen worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Dit houdt in dat bij nieuwe aanleg en wijzigingen in het tracé van bovengenoemde leidingen een bestemmingsplanprocedure dient te worden gevolgd.
Leidingwerken moeten worden uitgevoerd conform de verleende vergunning.
Voor een vlotte en correcte uitvoering van leidingwerken is informatievoorziening aan alle relevante betrokken partijen essentieel. Hiertoe zijn aparte voorschiften op genomen in paragraaf 5.4 Communicatie.
Voor zover niet strijdig met de hieronder beschreven uitvoeringsvoorschriften is de CROW- Richtlijn zorgvuldig graafproces (Publicatie 250) van toepassing.
Schade aan naastliggende leidingen en aan goederen of gewassen en hinder voor eigenaren en/of gebruikers van de betrokken percelen moet zo veel mogelijk worden voorkomen, respectievelijk worden beperkt.
De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers moet worden gewaarborgd. Er moet ook vooraf overleg plaats vinden met belanghebbenden en toezichthouder, indien de beperking van de bereikbaarheid bijvoorbeeld tot gevolg heeft dat de hulpdiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels of bedrijven anders dan normaal moet worden geregeld.
Indien de leidingexploitant de gemaakte afspraken negeert kan de gemeente handhaven. Zo nodig wordt het werk stilgelegd zonder dat aanspraak op schadevergoeding mogelijk is. Indien blijkt dat personeel van de leidingexploitant zich niet houdt aan de gemaakte afspraken of indien zich tijdens de uitvoering onregelmatigheden voordoen, kan de gemeente van de leidingexploitant eisen dat dit personeel de toegang tot het werk wordt ontzegd.
Bij vorst in de grond of een gesloten sneeuwdek kan er een algemeen graafverbod door de vergunningverlener/toezichthouder ingesteld.
5.3 Tijdelijke verkeersmaatregelen
Indien er tijdelijke verkeersmaatregelen nodig zijn, gelden de volgende eisen:
-De leidingexploitant moet ten minste vier weken voor de aanvang van het werk overleggen met de toezichthouder over de te treffen verkeersmaatregelen.
Bij gladheid veroorzaakt door ijs, ijzel of sneeuw en/of in geval van mist, sneeuwval of andere omstandigheden, in het bijzonder van atmosferische aard, die het zicht beperken tot een afstand van minder dan 200 meter, mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden op of langs een voor het openbaar verkeer opengestelde rijbaan, als ten behoeve van deze werkzaamheden een tijdelijke afzetting is voorgeschreven. Wanneer bovenstaande omstandigheden zich voordoen, dienen de werkzaamheden zo spoedig mogelijk te worden beëindigd.
5.4.1 Verantwoordelijkheden van betrokken partijen
De leidingexploitant informeert ten minste een week voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk bewoners en bedrijven langs het tracé c.q. nabij het werk over de start en inhoud van de werkzaamheden, voor zover voor hen van belang. Deze zogenaamde 'bewonersbrief' heeft de voorafgaande goedkeuring nodig van de gemeente.
In het geval van integrale werkzaamheden met andere leidingexploitanten en/of gemeentelijke werkzaamheden in de openbare ruimte geeft de directie van het werk aan hoe de integrale communicatie van het totaal aan werkzaamheden dient plaats te vinden.
Minimaal drie werkdagen voor de start van de uitvoering meldt de leidingexploitant en/of zijn vertegenwoordiger het werk waarvoor vergunning is verleend, aan bij het digitale loket van de gemeente en met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier.
5.4.4 KLIC-melding (procedure WION)
Ten hoogste twintig dagen voor aanvang van mechanische graafwerkzaamheden moet de uitvoerder een KLIC-melding doen.
5.4.5 K ick-off meeting / startvergadering
In de volgende gevallen is tevens een kick-off meeting/startvergadering verplicht:
Het overleg dient minimaal twee weken voor de start van de uitvoering plaats te vinden. De leidingexploitant en zijn aannemer presenteren in dit overleg alle noodzakelijke plannen, waarna de belanghebbenden aanvullende voorwaarden kunnen stellen. Wanneer deze voorwaarden redelijkerwijs ertoe bijdragen dat schade aan de eigendommen van de belanghebbenden wordt voorkomen, moeten ze door de leidingexploitant alsnog worden verwerkt in het werkplan.
De hierboven bedoelde, benodigde voorbereidingsinformatie dient ten minste twee weken voor het overleg bij de belanghebbenden in bezit te zijn.
Van het overleg maakt de leidingexploitant of diens vertegenwoordiger een verslag, en zorgt ervoor dat dit minimaal twee werkdagen voor de start van de uitvoering bij alle betrokkenen is bezorgd.
Als blijkt dat er geen kick-off meeting/startvergadering is gehouden, kan de toezichthouder in overleg met de vergunningverlener besluiten de start van de uitvoering op te schorten.
5.5.2 Proefsleuven ter voorbereiding
De leidingexploitant dient vooraf te verifiëren of de leggegevens volgens de KLIC-melding nog overeenkomen met de werkelijke ligging. Dit dient te geschieden door proefsleuven te maken.
Voorafgaand aan verplicht gesteld archeologische onderzoek mogen geen proefsleuven of ontgravingen uitgevoerd worden, tenzij deze onder archeologische begeleiding worden uitgevoerd.
Uitgangspunt is dat de leidingexploitant het toegewezen tracé uitzet (uit laat zetten) en controleert of dit vrij is van belangen van derden.
5.5.4 Toepassen en verwijderen hulpconstructies
Voor het aanbrengen van leidingen kan het nodig zijn tijdelijke hulpconstructies toe te passen zoals pers- en ontvangstkuipen, sleufbekistingen door middel van onder andere damwanden, tijdelijke ondersteuningen en dergelijke. Deze hulpconstructies dienen conform het werkplan te worden aangebracht en verwijderd.
Mocht het om welke reden dan ook niet mogelijk zijn deze hulpconstructies geheel of gedeeltelijk te verwijderen dan dient dit onverwijld te worden gemeld aan de toezichthouder. De regel is dat deze tot minimaal 2,50 m onder maaiveld worden verwijderd. De achterblijvende constructies of delen daarvan dienen te worden ingemeten en worden geregistreerd door de leidingexploitant als ondergrondse objecten. Deze gegevens moeten naar de vergunningverlener worden verstuurd.
5.5.5 Werken in n abijheid van leidingen
Sonderingen, grondboringen, bronneringen en graafwerkzaamheden dienen zo te worden uitgevoerd dat geen schade optreedt aan nabij gelegen leidingen.
Bij (grote) te verwachten zettingen dienen belendingen, die door de aanleg zouden kunnen worden beïnvloed, aan een ‘0-waarde-onderzoek’ (vastleggen van de situatie op de contractdatum) te worden onderworpen en gemonitoord. Per geval dienen alarmgrenzen en criteria te worden afgesproken en vastgelegd tussen de betrokken partijen.
Voor werkzaamheden in de bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) onverkort van toepassing. Dit betekent onder andere dat de leidingexploitant verplicht is uit te zoeken of de bodem ter plekke van het leidingtracé verontreinigd is (Het verzamelen van informatie over de kwaliteit van de bodem, het verkrijgen van toestemming om te graven bij het bevoegd gezag en de extra uitvoeringskosten als gevolg van bodemverontreiniging zijn geheel voor rekening van de leidingexploitant.) Daarvoor kan hij:bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid nagaan of er bodeminformatie beschikbaar is. Dit kan via www.ozhz.nl/milieuthemas/bodemOntdekt u dat uw grond vervuild is? Dan moet u dit melden bij de gemeente of provincie.
Vervuilde grond moet u laten saneren. Dit mag alleen door erkende bedrijven. Via o.a. de website van Rijkswaterstaat kunt u zoeken naar erkende instellingen.
In ecologisch waardevolle bermen (Naar beoordeling van de groenbeheerder(s).) moeten de negatieve invloeden van het werk zoveel mogelijk beperkt worden. Buiten de sleuf zijn aanvullende voorwaarden van toepassing. Grond uit de sleuf wordt niet direct op de berm geplaatst, maar op een tussenliggend materiaal. Het gebruikte materiaal moet stevig zijn, opdat er tijdens en na het proces geen kans is op vermenging van grond uit de sleuf in overige delen van de berm. Ook moet verdrukking van de berm buiten de sleuf voorkomen worden. Het tussenliggende materiaal moet na afloop met zorg worden weggehaald, zodat de berm niet alsnog beschadigd wordt.
Wanneer de graafmachines over bermgedeelten buiten de sleuf moeten rijden, dient verdrukking voorkomen te worden. Materieel dat deze verdrukking voorkomt (zoals rijplaten) moet dan toegepast worden.
Voor het aanvragen van een werkterrein/depot moet in bepaalde gevallen een omgevingsvergunning via www.omgevingsloket.nl worden aangevraagd. Vooraf dient een vooropname van het terrein gemaakt te worden met de toezichthouder. Het depot moet worden afgezet met bouwhekken. Na het voltooien van de werkzaamheden moet het werkterrein worden ontruimd, een en ander overeenkomstig het gestelde in de omgevingsvergunning, respectievelijk moet het werkterrein in de oorspronkelijke staat worden opgeleverd.
De leidingexploitant dient, zonder nadere verrekening, op verzoek As-built-tekeningen van het leidingwerk te verstrekken aan de vergunningverlener. Op deze tekeningen moet het tracé van de leiding zoals deze is gelegd, zijn aangegeven in RD-coördinaten.
Het is verboden zich met materialen en materieel die niet voor de uitvoering van het werk nodig zijn, in de leidingenstroken te bevinden. Bij transport van materiaal en materieel over de leidingenstroken, en ook bij het tijdelijk opslaan van uitkomende grond kan door de leidingexploitanten van de reeds aanwezige leidingen en/of toezichthouder van de gemeente worden geëist dat de nodige (tijdelijke) voorzieningen worden getroffen. De hoogte van de opslag van de uitkomende grond mag nooit > 1,00 m boven het maaiveld bedragen.
5.5.12 Hoogspanningsverbindingen
Bij werkzaamheden in de nabijheid van één of meer bovengrondse en/of ondergrondse hoogspanningsleidingen, zijnde transport en/of distributie van 10 kV en hogere spanningen en zendmasten moet over de te treffen veiligheidsmaatregelen vooraf worden overlegd met het bedrijf onder wiens beheer de leiding (of installatie) valt. Bij het vrijgraven van een leiding dient deze in overleg met de leidingexploitant te worden beschermd.
Werkzaamheden aan of bij bomen moet zo veel mogelijk worden vermeden, maar als het toch onvermijdelijk is, dan wordt hierover altijd eerst voorafoverleg met de toezichthouder van de gemeente Molenwaard gevoerd. De uitvoeringseisen ten aanzien van werken aan en rond bomen worden gegeven in de Standaard RAW Bepalingen, paragraaf 01.18.
In alle gevallen geldt dat graafwerk onder de boomkroonprojectie uitsluitend handmatig wordt uitgevoerd en de boomwortels die dikker zijn dan 5 cm gespaard moeten blijven. Het kappen van boomwortels mag uitsluitend met toestemming van de toezichthouder. Voorkom graafwerkzaamheden binnen het wortelpakket van de boom en voorkom wortelschade aan stabiliteitswortels van de boom. Bovendien moet worden gehandeld in overeenstemming met de voorschriften “Boombescherming op bouwlocaties”. Zie bijlage 2.
De leidingexploitant is gedurende twee jaar verantwoordelijk voor het voortbestaan van bomen waar hij met toestemming, binnen de kroonprojectie heeft gegraven. De boom dient na twee jaar in vergelijkbare conditie te zijn als voordat de werkzaamheden uitgevoerd zijn. Als dit niet het geval is kan de leidingexploitant worden verplicht tot herplant.
5.5.14 Kruisingen asfaltverharding , sierbestrating en gefundeerde wegen
Leidingen dienen asfaltverharding, sierbestrating en gefundeerde wegen te kruisen door middel van een persing of boring.
Bij gebruik van een persing, boring of mantelbuis moeten deze minimaal 0,50 m buiten de buitenkant van de kantopsluiting uitsteken, een en ander afhankelijk van de diameter en de dekking van de leiding en het zich buiten het wegdek bevindende ondergrondse infrastructuur.
5.6 Uitvoeringsvoorschriften, per aanlegmethode
De graafwerkzaamheden moeten zo worden uitgevoerd dat beschadiging van in de grond
aanwezige leidingen en overige objecten wordt voorkomen. Schade aan aanwezige (diep)drainagesystemen of irrigatiesystemen moet worden voorkomen of adequaat worden hersteld na de uitvoering.
Als op basis van het archeologisch vooronderzoek een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding verplicht is gesteld, dient hiermee rekening te worden gehouden.
Bij het graven van de sleuf gelden de volgende eisen:
Na aanvang van het ontgraven van de sleuf dient binnen een werkdag de sleuf opnieuw aangevuld te worden en de eventuele bovenliggende wegverharding in goede staat te zijn hersteld. Er mogen geen grotere lengtes van sleuven worden graven dan in een werkdag kan worden aangevuld en de bovenliggende verharding kan worden hersteld tenzij anders met de vergunningverlener is overeengekomen.
Indien er in een te graven sleuf meerdere lagen grondsoorten zijn moeten deze apart worden ontgraven en op dezelfde diepte weer terug worden gebracht. De lagen moeten afzonderlijk worden verdicht.
5.6.5 Opslag uitgegraven grond
De uitkomende grond moet zo worden opgeslagen dat bij het later aanvullen van de sleuf de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zo veel mogelijk wordt herkregen. De hoogte van de opslag van de uitkomende grond mag nooit > 1,00 m boven het maaiveld bedragen.
Aanwezige teelaarde moet separaat worden opgeslagen van de onderliggende lagen in overleg met de beheerder van de grond. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn de ondergrond gescheiden te ontgraven en op te slaan. De opslag moet zijn afgestemd op de plaatselijke grondslag.
Gronddepots mogen niet boven een bestaande ondergrondse leiding, onder de boomkroon of op ecologisch waardevolle bermen worden geprojecteerd. Indien dit toch nodig is, moet in overleg met de toezichthouder worden nagegaan of het mogelijk is en welke bijzondere voorzieningen moeten worden getroffen.
Indien onder verharding de leiding onder het zandcunet wordt aangelegd, dient de leidingexploitant de sleuf tot onderkant zandcunet op zijn kosten aan te vullen met zand om zetting te voorkomen.
Na beëindiging van de leidingwerkzaamheden moeten de gescheiden lagen grond, vrij van stenen en dergelijke, weer worden teruggebracht in dezelfde volgorde zoals ze werden aangetroffen. De sleuf hoeft echter niet verder verdicht te worden dan de naastliggende grond.
De sleuf moet, ter bescherming van de leiding en bekleding, tot een hoogte van 0,30 m boven de bovenkant leiding met grond vrij van grove en harde bestanddelen worden opgevuld. Deze eerste aanvullaag moet van een zodanige kwaliteit zijn en zo worden aangebracht, dat de leiding aan alle zijden over de gehele lengte een gelijkmatige en stevige ondersteuning krijgt.
De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,30 m, waarbij elke laag moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan de vingerende RAW-standaard, artikel 24.02.03 tot en met 24.02.06, 24.05.01 en 24.05.04 waarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Directie = vergunningverlener/toezichthouder
De leidingexploitant dient de verdichtingswaarden op verzoek aan de toezichthouder te overleggen. De toezichthouder mag controle aan de sleuf eisen.
Notabene: deze verdichtingseis geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt. Het is dan aan de leidingexploitant om op zijn kosten maatregelen te treffen om een juiste verdichting te bereiken.
Grond die overblijft, dient conform de regels van het Besluit Bodemkwaliteit of conform het gebiedsspecifieke beleid van de gemeente door de leidingexploitant te worden onderzocht, afgevoerd en verwerkt te worden. Kosten voortvloeiend uit deze overgebleven gronden komen voor kosten van de leidingexploitant.
5.6.9 Boringen en persingen (sleufloze technieken)
Voor elke boring of persing dient een tekening te worden geleverd met daarop de lengteprofiel, de in- en uittredepunten in ruimtebeslag aangegeven, de opstelplaatsen van materieel en opslagplaats materiaal.
Het leggen van leidingen dient in droge sleuven plaats te vinden. Wanneer er bemaling nodig is moet dit in overleg met de vergunningverlener plaats vinden.
Voor het onttrekken en lozen van grondwater is het waterschap het bevoegd gezag. Voor het lozen op het vuilwaterriool is toestemming van de gemeente nodig.
De leidingexploitant blijft verantwoordelijk voor eventuele schade aan bijvoorbeeld gebouwen, beplanting e.d. als gevolg van de bemaling. Voor bronbemaling binnen de kwestbare boomzone moeten de voorschriften van Bijlage 2, Bomen worden aangehouden.
Indien binnen 5 jaar na groot onderhoud of herinrichting van de openbare gronden, door of namens de gemeente, de leidingexploitant werkzaamheden moet uitvoeren kan de vergunningverlener/toezichthouder nadere eisen stellen aan de leidingexploitant om de kwaliteit van het pas uitgevoerde werk te herstellen. De kosten worden verrekend tegen werkelijke kosten en maken geen deel uit van de herstraattarieven. Richtlijn voor het herstel van nieuw straatwerk of asfalt:
Elementen rijbaan: bredere herbestrating afhankelijk van de ligging en diepte van de sleuf met een minimum van een halve rijbaan. (Rijbaan 6,00 meter breed minimaal 3,50 m herstraten.) Sleufbreedte kleiner dan 2,50 m is halve rijbaan herstraten. Sleufbreedte groter dan 2,50 m (bovenkant sleuf) is hele rijbaan herstraten.
5.7.1 Herstel van de sleuf , elementenverharding
De leidingexploitant straat zelf dicht en is verplicht om degeneratie kosten, conform de richtlijn herstraattarieven van de VNG, te betalen.
5.7.2 Herstel van de sleuf, asfalt
Wanneer er toestemming is verleend om in asfalt te graven, moet de leidingexploitant de sleufbreedte afstemmen op het dichtblokken met betonstraatstenen. De randen moeten recht afgezaagd worden en de oorspronkelijke funderingsopbouw moet worden hersteld. Conform bijlage 5, welke ook te vinden is in ons Programma van Eisen (PvE). De leidingexploitant levert de betonstraatstenen en blokt de sleuf dicht. Na een inklinkperiode herstelt de gemeente de sleuf in asfalt, inclusief alle nodige markeringen e.d. De kosten worden in rekening gebracht bij de leidingexploitant als zijnde degeneratievergoeding.
5.7.3 Herstel van de sleuf, beplanting
Wanneer er toestemming is verleend voor een tracé door een groenstrook, moet de leidingexploitant de beplanting, in overleg met de toezichthouder, verwijderen. Grond moet gescheiden worden ontgraven en in dezelfde lagen worden teruggebracht. De gemeente Molenwaard verzorgt de herplant van de beplanting en de (degeneratie-)kosten worden in rekening gebracht bij de leidingexploitant.
5.7.4 Schade aan h uisaansluiting
Indien blijkt dat de zetting aan een gevel zodanig is dat verwacht kan worden dat de huisaansluiting dreigt te beschadigen of af te breken dan is de leidingexploitant verplicht hiernaar onderzoek te doen en zo nodig maatregelen te nemen.
Archeologische waarden dienen zoveel mogelijk behouden te blijven. Bij het onverwacht aantreffen van archeologische waarden of objecten dient dit direct gemeld te worden bij de vergunningverlener.
Krachtens algemene wetgeving en de AVOI is een leidingexploitant verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de leiding. De leidingexploitant is verantwoordelijk voor een duurzame economische bedrijfsvoering van de leiding met zorg voor mens en milieu (fysieke omgeving en eigendommen). Voor de uitvoering daarvan moet een preventiebeleid worden gevoerd in de vorm van een Risicomanagement Systeem (RMS) of onderhoudsplan/beheersysteem.
Bij de uitvoering en het beheer van leidingen met toebehoren moet, naarmate de vereiste veiligheid toeneemt, ook de controle en inspectie toenemen om ervoor te zorgen dat de vereiste veiligheid is verzekerd en blijft gewaarborgd.
In principe moet een (permanent) buiten gebruik gestelde leiding altijd worden verwijderd. Voor het verwijderen van leidingen is het gestelde in de AVOI van toepassing, wat betekent dat er tevens een vergunning voor het verwijderen van de leiding moet worden aangevraagd.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het verwijderen niet direct wenselijk is, zoals:
Na toestemming van de vergunningverlener kan de leiding(deel) dan tijdelijk worden gehandhaafd. Hiervoor gelden dan de volgende extra eisen:
Eventueel hieruit voortvloeiende kosten van stagnatie komen voor rekening van de leidingexploitant.
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders op 8 november 2016
(conform collegebesluit 25 oktober 2016)
De secretaris, De burgemeester,
N. A. van Ameijde-Poortman D. R. van der Borg
U moet de aanleg van ondergrondse werken in openbaar gebied melden bij de gemeente. Dit kan alleen via MOOR, www.moorwerkt.nl.
BIJLAGE 3, Dwarsprofielen Molenwaard
De uitvoering moet worden uitgewerkt in een werkplan, waarin de werkmethoden, het organisatieschema en de werkprocedures ten behoeve van de uitvoering en oplevering worden vermeld. Het definitieve werkplan moet twee weken voor aanvang van de uitvoeringsfase ter goedkeuring aan de gemeente Molenwaard worden aangeboden. Van een goedgekeurd werkplan mag slechts na goedkeuring van de toezichthouder van de gemeente worden afgeweken.
Ter voorkoming van afwijkingen van het tijdschema dient een wekelijkse voortgangscontrole te worden gemaakt, waarvan de resultaten worden doorgegeven aan de toezichthouder.