Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel voor het voorkomen van overmatige lichtemissie bij melkveestallen gemeente Leeuwarden |
Citeertitel | Beleidsregel voor het voorkomen van overmatige lichtemissie bij melkveestallen gemeente Leeuwarden |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 9 januari 2018 is deze gemeentelijke regeling van toepassing verklaard op het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden, zoals dat per 1 januari 2018, op grond van de Wet van 8 maart 201 tot herindeling van de gemeenten Franekeradeel, het Bildt, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel en Sudwest-Fryslan, is ontstaan. N.B. besluit is van kracht per 01-01-2018
-
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-11-2016 | nieuwe regeling | 20-09-2016 GVOP: 2 november 2016 | - |
Beleidsregel voor het voorkomen van overmatige lichtemissie bij melkveestallen gemeente Leeuwarden
2. Maatwerkvoorschriften ter voorkoming van overmatige lichtemissie bij melkveestallen:
Bij ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning of een melding Activiteitenbesluit voor een nieuwe melkveestal;
Bij ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning of een melding Activiteitenbesluit voor een uitbreiding van een bestaande melkveestal, voor het nieuwe deel van de stal;
Bij ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning of een melding Activiteitenbesluit voor een verandering van een bestaande melkveestal, die van invloed is op de lichtemissie, voor het vernieuwde gedeelte van de melkveestal,
worden de volgende maatwerkvoorschriften opgelegd op grond van artikel 2.1 lid 4 van het Activiteitenbesluit:
Voor ingebruikname van de nieuwe melkveestal, dient een door ons goed te keuren verlichtingsplan bij de gemeente ingediend te zijn. Het verlichtingsplan voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de Toelichting. De indiening van het verlichtingsplan wordt beschouwd als een melding op grond van het Activiteitenbesluit.
De beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel voor het voorkomen van overmatige lichtemissie bij melkveestallen gemeente Leeuwarden”.
Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.
Vastgesteld in de collegevergadering d.d. 20 september 2016 en bekendgemaakt op 2 november 2016
Toelichting beleidsregel ‘Beleidsregel voor het voorkomen van overmatige lichtemissie bij melkveestallen gemeente Leeuwarden
De bescherming van de duisternis en het donkere landschap valt onder de Wet milieubeheer (Wm). Te weten, onder de "gevolgen voor het fysieke milieu gezien vanuit het belang van de bescherming van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden" (artikel 1.1 lid 2 Wm). Het beschermen van de duisternis en het donkere landschap valt daarmee onder de zorgplicht. Het bevoegd gezag kan op basis van de zorgplicht maatregelen of voorzieningen voorschrijven. Dat kan alleen, als de inrichting in een aangewezen gebied ligt. Dat wil zeggen: een gebied waarvoor het bevoegd gezag eisen heeft opgesteld om de duisternis of het donkere landschap te beschermen (bijvoorbeeld met een beleidsregel, verordening of een bestemmingsplan).
Op grond van artikel 2.14 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) past een inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken toe (BBT). Het bevoegd gezag stelt deze beste beschikbare technieken vast (artikel 5.3 van het Besluit omgevingsrecht). Het bevoegd gezag kan maatregelen die verder gaan dan beste beschikbare technieken (BBT) voorschrijven. De grondslag van de aanvraag mag hierbij niet worden verlaten. De definitie van de term ‘BBT’ is terug te vinden in artikel 1.1 van de Wabo. Wij beschouwen het Convenant lichthinder melkveehouderij LTO Noord/FMF/NMF april 2015 en het daarbij horende technisch document als een BBT-document voor het beschermen van het donkere landschap.
Onderscheid nieuwe stallen en bestaande situaties
Om nieuw te bouwen, te verbouwen of wijzigen van melkveestallen te laten voldoen aan de richtlijnen van het convenant vergen de minste inspanning en investeringen en leveren de meeste besparing. De opstellers van het convenant gaan zich inzetten dat de bestaande melkveestallen gaan voldoen aan de richtlijnen uit het convenant.
Tabel A: Maximale grenswaarde (gemiddelde van alle metingen) van de verlichtingssterkte in relatie tot tijdstippen, stand en kleur van het stalgordijn.
(*) Na onderzoek zijn we gekomen tot o.a. bovenstaande tabel met grenswaarden voor verlichtingssterkte (naast een donkerperiode, voorwaarden voor montage en criteria voor een lichtplan). De norm voor verlichtingssterkte van respectievelijk 12 en 60 lux is op basis van praktijkmetingen vastgesteld. Hiermee denken wij een voor de burger acceptabele norm te hebben vastgesteld. Na een bepaalde periode zal de norm geëvalueerd worden en kan indien noodzakelijk (naar beneden) bijgesteld worden.
(**) Voor een gezond dag-nachtritme hebben koeien behoefte aan een dagelijkse donkerperiode van ten minste 6 uur met minder dan 5 lux verlichtingssterkte (WUR).
Tabel B: Afstand en aantal te meten of berekenen vlakken
Tabel C: Voorwaarden voor de montage van verlichting en uitstraling armaturen
Het verlichtingsplan is het instrument om de mate van lichtemissie te berekenen. Input van tal van gegevens en uiteraard gegevens over armaturen en lampen in het lichtberekeningsprogramma moeten leiden tot een optimale verlichting in de stal en een minimale emissie van licht uit de stal. In het verlichtingsplan wordt zowel de bereikte verlichtingssterkte op de vloer voor koe en boer berekend als de waarden zoals in Tabel A benoemd.
In een verlichtingsplan dienen de algemene gegevens, lichtparameters en reflectiewaarden opgenomen te worden. Deze zijn nader uitgewerkt in het protocol verlichtingsplan.
Daarbij zijn enige technische afspraken nodig, zodat iedereen dezelfde input gebruikt bij de berekeningen. In een verlichtingsplan moet opgenomen worden:
Op dit moment gebruikt elke leverancier van verlichting zijn eigen lichtberekeningsprogramma. Hierdoor is niet te controleren of deze programma-uitkomsten geven die overeenstemmen met de metingen. Voorgesteld wordt daarom dat de opdrachtgever van een leverancier eist, dat hij een algemeen geaccepteerd lichtberekeningsprogramma gebruikt. Aangeraden wordt daarvoor Dialux te gebruiken. Dit is een gratis programma waar eigenlijk alle leveranciers van verlichting hun armaturen in opnemen.
Reflectiewaarden kunnen de uiteindelijke uitslagen op zowel positieve als negatieve beïnvloeden waardoor een verkeerde uitkomst in de praktijk wordt waargenomen. Om hier duidelijkheid in te scheppen worden de volgende instellingen geadviseerd (gehanteerd in de Europese norm voor stallenbouw).[1].
Stalgordijnen: zie onderstaande tabel
Doorrekening van alle gegevens en lichtparameters leidt tot onderstaande resultaten en voorschriften die een installateur nauwgezet dient op te volgen.
Het lichtplan moet de conclusie bevatten dat al of niet voldaan wordt aan bovengenoemde criteria.
Voor een nadere verdieping en achtergronden op de Richtlijnen en het Verlichtingsplan wordt verwezen naar het Technisch document bij Convenant lichthinder melkveehouderij LTO Noord / FMF/NMF, april 2015.
[1] De MDV stelt de reflectiewaarde van alle materialen op nul. Als dit ook voor de berekening van lichthinder gebruikt wordt, zullen de rekenresultaten sterk afwijken van eventueel meetresultaten die slechts verwarring en onzekerheid te weeg brengen. Daarom wordt voorgesteld hier af te wijken van de MDV en reële reflectiewaarden te hanteren (zie bijlage 1)
[1] De MDV stelt de reflectiewaarde van alle materialen op nul. Als dit ook voor de berekening van lichthinder gebruikt wordt, zullen de rekenresultaten sterk afwijken van eventueel meetresultaten die slechts verwarring en onzekerheid te weeg brengen. Daarom wordt voorgesteld hier af te wijken van de MDV en reële reflectiewaarden te hanteren (zie bijlage 1)