Organisatie | Diemen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen |
Citeertitel | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Diemen 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | peuterspeelzalen |
Deze regeling vervangt de “Verordening op de kinderopvang Diemen 2003”, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 maart 2003.
Gemeentewet, artikel 149.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2007 | Onbekend | 21-12-2006 Diemer Courant, d.d. 03-01-2007, 65e jaargang, editie | 06-80 |
Opmerkingen m.b.t. de regeling
Deze regeling vervangt de “Verordening op de kinderopvang Diemen 2003”, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 maart 2003.
Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
65e jaargang, editie 7, nr. 1, pagina 2.
Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 5 december 2006;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;
vast te stellen de volgende verordening:
Artikel 4. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
De houder geeft in de vergunningaanvraag aan burgemeester en wethouders aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:
Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een beslissing hebben genomen over de aanvraag van een bouwvergunning zoals bedoeld in artikel 40, lid 1 van de Woningwet.
Artikel 7. Duur van de vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vijf jaar.
Hoofdstuk 3. De kwaliteitseisen
Artikel 11. Algemene kwaliteitseisen
De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Artikel 12. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.
Artikel 16. Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.
Artikel 17. Informatieplicht aan de ouders
De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:
Artikel 18. Verklaring omtrent het gedrag
Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
Hoofdstuk 4. Het gemeentelijk toezicht
Artikel 23. Aanwijzing en bevel
Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Diemen in zijn openbare vergadering van 21 december 2006.
De griffier,
De voorzitter,
Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang. Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome bevoegdheid van gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening opgenomen.
De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste is een reden: het peuterspeelzaalwerk is een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan ook voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Evenals in de Wet kinderopvang is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitseisen die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Ten aanzien van beroepskwalificaties kan worden gesteld dat de leidsters een opleiding tot peuterleider hebben gevolgd dan wel een andere geschikte vooropleiding hebben en die zijn aangesteld volgens de CAO Welzijn.
In artikel 1, lid b wordt de leeftijd van de peuters gesteld op van 2 tot 4 jaar. Dit sluit aan de bij de huidige praktijk van de peuterspeelzalen in Diemen. Dit laat onverlet dat een peuterspeelzaal er voor kan kiezen kinderen pas vanaf 2,5 jaar te plaatsen.
Dit artikel regelt de vergunningplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De aanvraag moet plaatsvinden met behulp van een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier. Het stelsel van vergunningen maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De vergunning en de daaraan te verbinden voorschriften zijn het instrumentarium van de gemeente om te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet.
Artikel 3. Weigering en ontheffing
In het 1e lid wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders uiteraard de vergunning kunnen weigeren als er niet wordt voldaan aan de noodzakelijke voorschriften. De bepaling in het 2e lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven. Aan zo´n ontheffing wordt meestal aan een termijn gebonden, die ook wordt opgenomen in de vergunning. Hierbij kan gedacht worden aan het volgende: voor een bepaalde periode wordt een ontheffing verleend voor afwijking van het aantal kinderen per groep. Als er na afloop van die termijn aan de eisen van de verordening wordt voldaan, blijft de vergunning van kracht. Wordt er echter niet aan de voorschriften voldaan, dan wordt de vergunning ingetrokken en dient er een nieuwe aanvraag te worden ingediend.
Artikel 4. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
Dit artikel bepaalt dat de houder in de vergunningaanvraag aan het college van burgemeester en wethouders aangeeft voor welk ambitie niveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal functionarissen. Het ambitieniveau 1 (‘spelen, ontwikkelen en ontmoeten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. Door de registratie van vergunningen en ontheffingen worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitie niveau. Ambitieniveau 2 (‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’) is het kwaliteitsniveau waar een peuterspeelzaal Plus aan moet voldoen.
Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. De gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welk termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig te laten wachten op het moment dat de exploitatie kan worden gestart.
Dit is een zogenaamde “coördinatiebepaling”, waarmee de behandelingstermijn van een vergunningaanvraag wordt gekoppeld aan de behandeling van een, in sommige gevallen, eveneens benodigde bouwvergunning. Dat betekent dat pas vergunning wordt verleend als het gebouw waarin de peuterspeelzaal gevestigd wordt, voldoet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, de gemeentelijke Bouwverordening, het bestemmingsplan en de gebruiksvergunning van de brandweer.
Artikel 7. Geldigheidsduur van de vergunning
De vergunning wordt verleend voor een periode van maximaal vijf jaar.
Het eerste lid voorkomt dat er onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de houder en omstandigheden waaronder de vergunning is aangevraagd cq. verleend. Bij het verstrekken van gegevens op grond van het tweede lid dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.
Artikel 9. Intrekking van de vergunning
Zijn er te veel tekortkomingen, of heeft het opleggen van handhavingmaatregelen niet het gewenste effect, dan kan het college van burgemeester en wethouders besluiten de vergunning in te trekken.
Artikel 10. Wijziging van gegevens
Om de vergunningen actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van burgemeester en wethouders van wijzigingen van gegevens die bij de vergunningaanvraag verstrekt zijn.
Artikel 11. Algemene Kwaliteitseisen
Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 van de Wet kinderopvang. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van peuterspeelzaalwerk.
Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, van de Wet kinderopvang. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening. Hierbij is de schoonmaak van lokalen belangrijk, zo zal er in het kader van de hygiëne de vloeren dagelijks gereinigd dienen te worden.
Artikel 12. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
Dit artikel is gelijk aan artikel 51 van de Wet kinderopvang. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan. Deze risico inventarisatie vervangt niet de risico inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (zie artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt de risico inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de zalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico inventarisatie toepassing van de Wet Collectieve Preventieve Volksgezondheid onverlet.
Artikel 13. Oppervlakte speelruimte
Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.
Artikel 14. Groepen en groepsgrootte
Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte zestien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor beide ambitieniveaus.
Artikel 15. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.
Artikel 16. Overeenkomst tussen houder en ouder
Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en ouder.
Artikel 17. Informatieplicht aan de ouders
De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht om de ouders, voordat ze een contract tekenen, te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.
Artikel 18. Verklaring omtrent het gedrag
Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten die bij zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de mogelijkheid opnieuw een verklaring omtrent het gedrag te vragen.
Artikel 19. Aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering
Dit artikel moet gezien worden als het sluitstuk van een systeem van kwaliteitszorg.
Artikel 20. Aanwijzing van toezichthouders
Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 21. Onderzoek door toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door toezichthouders onderscheiden:
Wat betreft de termijn in het 1e lid wordt verwezen naar de termijnen, genoemd in artikel 5. Het 2e lid bevat de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders om ervoor zorg te dragen tenminste dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.
Artikel 22. Het inspectierapport
De resultaten van het onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college van burgemeester en wethouders. Het gaat met name om het opleggen van dwangsommen, het toepassen van bestuursdwang en in de toekomst ook het opleggen van bestuurlijke boetes. Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer er niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Deze bevoegdheden zijn geregeld in de Gemeentewet en de Awb.
Het derde lid bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het College van burgemeester en wethouders.
Artikel 23. Aanwijzing en bevel
Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.
Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.