Organisatie | Zuid-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 11 oktober 2016 tot vaststelling van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016 |
Citeertitel | Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Natuur en Milieu |
Geen
Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013, art. 3, lid 2
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-11-2019 | 21-12-2019 | bijlage 6 | 19-11-2019 | PZH-2019-711746834 | |
09-11-2019 | 22-11-2019 | artikel 2.7.1, 2.7.2, bijlage 4, 5 | 29-10-2019 | ||
24-05-2019 | 09-11-2019 | Wijzigingen van artikelen 2.8.3, 2.8.4, 2.9.5 en art. 2.9.8 wordt toegevoed. | 21-05-2019 | PZH-2019-688165249 | |
19-03-2019 | 24-05-2019 | Wijzingen artikel 2.6.1 a en c, art. 2.6.2, art. 2.6.4, art. 2.6.7 en bijlage 3 vervalt | 05-03-2019 | PZH-2019-678019652 | |
08-03-2019 | 19-03-2019 | Wijziging: onderdeel 2.11.1 toegevoegd, wijziging art. 2.11.3, 2.11.5, 2.11.6, 2.11.9, 2.11.11, 3.23 en bijlage 7 vervangen | 22-02-2019 | PZH-2018-674012450 | |
01-01-2019 | 08-03-2019 | wijziging van de art. 2.4.3; art.2.4.7; Toegevoegd art. 2.4.3a; paragraaf 2.11 en de bijlagen | 02-10-2018 | PZH-2018-661534998 | |
09-12-2017 | 01-01-2019 | wijziging van de artikelen 2.4.1; 2.4.2; 2.4.3; 2.4.4; 2.4.7. Nieuw ingevoegd: par. 2.10; artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.9. | 11-10-2016 | PZH-2017-615323894 | |
25-11-2017 | 20-01-2017 | 09-12-2017 | wijziging van de artikelen 2.1.1; 2.1.4; 2.1.5; 2.1.7; 2.1.10. | 11-10-2016 | PZH-2017-604726109 |
12-10-2017 | 25-11-2017 | wijziging van de artikelen 2.6.1; 2.6.2; 2.6.4; 2.6.7 en bijlage 3. | 11-10-2016 | PZH-2017-611344259 DOS-2016-0005086 | |
27-10-2016 | 12-10-2017 | nieuwe regeling | 11-10-2016 Prov. Blad 2016, nr. 5776 | DOS-2016-0005086 |
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
Overwegende dat het wenselijk is om projectsubsidies te kunnen verstreken om activiteiten te stimuleren die bijdragen aan groenbeleving, biodiversiteit en agrarisch ondernemerschap,
artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
Vast te stellen de "Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016"
Artikel 2.1.1 begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
grondgebruiker: degene die op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst gerechtigd is de als ganzenrustgebied aangewezen gewaspercelen in gebruik te hebben en die onderneming is actief in de primaire productie van landbouwproducten;
Subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 wordt uitsluitend verstrekt aan grondgebruikers als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen binnen Zuid-Holland.
De aanvraag voor subsidie wordt ingediend binnen zes weken na de datum van de verzending van het besluit op grond van Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland omtrent de hoogte van de uit te betalen tegemoetkoming in de door de beschermde inheemse ganzen veroorzaakte schade in de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
Artikel 2.1.5 Aanvraagvereisten
Naast de gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van:
a. het besluit, bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid;
b. een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende de periode van 1 november tot 1 april verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden heeft nagelaten.
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2 geweigerd indien aan de aanvrager voor deze activiteit reeds subsidie is verstrekt.
Artikel 2.1.7 Subsidievereiste
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten dat de grondgebruikers voor de betreffende percelen op grond van de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid Holland in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw in de periode van 1 november tot 1 april.
Indien de subsidie is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de volgende verordening van overeenkomstige toepassing: Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013.
§ 2.2 Agrarische structuurversterking voor de grondgebonden landbouw
Subsidie als bedoeld in artikel 2.2.1 wordt uitsluitend verstrekt aan agrarische ondernemingen en samenwerkingsverbanden daarvan, stichtingen voor kavelruil, landbouworganisaties, natuur- en landschapsorganisaties, waterschappen en gemeenten.
Artikel 2.2.3 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.1 in aanmerking te komen staat de kavel op de in bijlage 2 opgenomen kaart ‘Agrarische structuurversterking' aangeduid als agrarisch gebied waar agrarische structuurversterking gewenst is.
Artikel 2.2.4 Subsidiabele kosten planvorming verkaveling
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.2.6 Subsidiabele kosten uitvoering verkaveling
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.2.7 Niet subsidiabele kosten uitvoering verkaveling
De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
§ 2.3 Soortenbeleid leefgebied en maatregelen verbetering natuurwaarden
Artikel 2.3.4 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1 wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen, stichtingen, terrein beherende organisaties, of verenigingen.
Artikel 2.4.3.a aanvraagvereisten
Naast de gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van:
Artikel 2.4.4 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 2.4.5 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat on relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
De rangschikking wordt bepaald door het totaal aantal punten dat behaald wordt op basis van de volgende criteria:
a. het aantal personen dat met de activiteit direct bereikt wordt;
b. de mate waarin de activiteit vernieuwend is;
c. het aantal personen dat via communicatie over de activiteit bereikt wordt;
d. de mate waarin door de activiteit, bedoeld in artikel 2.4.1, eerste lid, nieuwe doelgroepen worden bereikt waarvan degenen die tot de doelgroep behoren over het algemeen niet in de omstandigheid verkeren deel te nemen aan de activiteit;
e. de mate waarin de activiteiten gecontinueerd kunnen worden na afloop van de looptijd van de subsidie.
Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
Als na toepassing van het bepaalde in het zesde lid het subsidieplafond niet is bereikt, wordt de verdeling bedoeld in het zesde lid op overeenkomstige wijze toegepast op het overblijvende budget voor de overblijvende aanvragen, zo nodig bij herhaling totdat het overblijvende budget geheel is verdeeld.
§ 2.5 Betrokkenheid groen en natuur
Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1 wordt uitsluitend verstrekt aan de rechtspersoon bij wie de uitvoering van het programma De Groene Motor of het programma Mens en Natuur belegd is.
Artikel 2.5.3 subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie.
§ 2.6 Verwerving en inrichting ecologische verbindingen
Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1 wordt uitsluitend verstrekt aan degene die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten overeenkomstig het natuurbeheertype waarvoor de verwerving van het terrein is bedoeld.
Artikel 2.6.4 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de vereisten dat:
Artikel 2.6.6 Niet subsidiabele kosten
De kosten van bodemsanering komen niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 2.6.8 Kwalitatieve verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikel 1.4 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
1° de verplichting, inhoudende dat degene aan wie het terrein toebehoort, het betreffende terrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype als bedoeld in artikel 2.6.4 onder a en b en datgene nalaat wat de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort;
Artikel 2.6.9 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
f. voor zover subsidie wordt verleend ten behoeve van verkrijging van het erfpachtrecht op grond, legt subsidieontvanger over een ondertekende schriftelijke toezegging van de eigenaar van het betreffende terrein, dat binnen een jaar na subsidieverlening de eigenaar met Gedeputeerde Staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.6.8 onder a van deze regeling sluit.
g. in de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, a, c, d en e, Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan Gedeputeerde Staten, welke wordt vastgesteld op de gerealiseerde vermogenstoename en bepaald aan de hand van de waarde van het met subsidie verworven terrein op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt;
§ 2.7 subsidie ingevolge artikel 10 natuurbeschermingset 1998
Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 wordt uitsluitend verstrekt aan de pachters, erfpachters of eigenaren van gronden in de gebieden Huys Ten Donck en de Oosterse en Westerse Laagjes.
Artikel 2.7.3 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan het volgende vereiste: de activiteit draagt bij aan het realiseren van de voor het gebied bepaalde natuurdoelen, als aangeduid in bijlage 4.
§ 2.8 Innovatieve Pilots Groene Cirkels
Subsidie, als bedoeld in artikel 2.8.2, wordt uitsluitend vertrekt aan rechtspersonen die participeren binnen één van de Groene Cirkels, waarover een convenant met de provincie is gesloten.
Artikel 2.8.4 Subsidievereiste
Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 2.8.5 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie.
Indien de subsidie is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de volgende verordening van overeenkomstige toepassing: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, PbEU, L 352 van 24 december 2013.
Artikel 2.9.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. boerenlandpad: een (onverhard) pad over particuliere gronden die in agrarisch gebruik zijn;
b. digitaal beheer: het op zodanige wijze vastleggen, bewaren, beheren en beschikbaar stellen van digitale (route)informatie, dat deze ook na verloop van tijd raadpleegbaar, toegankelijk en actueel is;
c. wandelroutenetwerk Zuid-Holland 2010-2020: door Provinciale Staten vastgesteld wandelplan met bijbehorende plankaart, welke jaarlijks wordt geactualiseerd, en vindbaar op: http://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/landschap/recreatie-vrije-tijd/wandelroutenetwerk/
Artikel 2.9.6 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
Paragraaf 2.10 Stimulering maatschappelijke initiatieven op Duurzame Landbouw
Artikel 2.10.3 Aanvraagvereisten
Naast de gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop het project openbaar wordt gemaakt en de resultaten worden gedeeld.
Artikel 2.10.4 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1 geweigerd indien aanvrager voor subsidie op grond van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland in aanmerking komt.
Artikel 2.10.5 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1 in aanmerking te komen leveren de activiteiten, bedoeld in artikel 2.10.1, een bijdrage aan de ambitie en doelen uit de InnovatieAgenda Duurzame Landbouw.
Artikel 2.10.6 Subsidiabele kosten
Kosten komen in aanmerking voor subsidie zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie.
Artikel 2.10.7 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
Paragraaf 2.11 Kwaliteitsverbetering van bestaande groengebieden en het recreatieve routenetwerk
Artikel 2.11.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
in goede staat verkerend ruiter- of menpad: ruiter- of menpad dat voldoet aan de kwaliteitsrichtlijnen als opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage 8, of aan de kwaliteitskenmerken vastgesteld door Gedeputeerde Staten naar aanleiding van een gemotiveerde aanvraag om van de kwaliteitsrichtlijnen als opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage 8 af te mogen wijken;
Subsidie als bedoeld in artikel 2.11.2 wordt uitsluitend verstrekt aan:
de eigenaar, erfpachter of beheerder van het bestaande groengebied waarop de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd, of
publiekrechtelijke rechtspersonen, stichtingen en verenigingen die zich inzetten voor routes voor wandelen, fietsen, paardrijden en varen ter bevordering van de kwaliteit van het bestaande groengebied of het recreatieve routenetwerk.
In afwijking van het eerste lid wordt subsidie voor beheer en onderhoud van ruiter- en menpaden als bedoeld in artikel 2.11.2, eerste lid, onderdeel c, uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen, Staatsbosbeheer en verenigingen, voor zover deze partijen op basis van eigendom of erfpacht zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 2.11.4 Aanvraagvereisten
Naast de gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop het uitgevoerde project openbaar wordt gemaakt.
Artikel 2.11.5 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.11.2 geweigerd indien:
het gedeelte van het ruiter- of menpad waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 2.11.2 eerste lid onderdeel b of c wordt aangevraagd, deel uit maakt van een aaneengesloten ruiter – of menpad, en voor een ander gedeelte van het ruiter- of menpad, tenzij dat andere gedeelte reeds in goede staat verkeert, geen subsidie als bedoeld in artikel 2.11.2, eerste lid onderdeel b en c is aangevraagd of niet in aanmerking komt voor subsidie als bedoeld in artikel 2.11.2 eerste lid onderdeel b en c.
Artikel 2.11.6 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.11.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 2.11.7 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.11.8 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.11.10 Subsidieverlening
De subsidie, bedoeld in artikel 2.11.2, eerste lid, onderdeel c, wordt verleend voor een periode van zes aaneengesloten kalenderjaren, welke periode steeds begint op 1 januari.
De evaluatie van de risicoanalyse als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Asv vindt drie jaar na de inwerkingtreding van deze regeling plaats.
Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.
Op basis van artikel 1.2 is het mogelijk dat de cofinanciering van de subsidieontvanger (deels) bestaat uit de inzet van vrijwilligers. De inzet van vrijwilligers is subsidiabel voor € 35,- per uur. Door de inzet van vrijwilligers te waarderen worden de totale subsidiabele kosten van een activiteit hoger. Omdat de vrijwilligersuren de subsidieontvanger geen geld kosten, worden de inzet van vrijwilligers ook aan de financieringskant op de begroting opgenomen.
De werking van artikel 1.2 wordt geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld.
Een vereniging heeft subsidie aangevraagd. De subsidie bedraagt 50% van de kosten.
Voor de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd huurt de vereniging een adviesbureau in voor € 17.500,-. Daarnaast voeren de leden van de vereniging ook activiteiten uit. De vereniging heeft zelf weinig eigen middelen.
Zonder dat de inzet van vrijwilligers voor subsidie in aanmerking komen zou de subsidie 50% van € 17.500,- = € 8.750,- bedragen. Hiermee kan de vereniging de verkenning echter niet uitvoeren.
Om de subsidie € 17.500,- te laten bedragen moeten de kosten van de activiteit uit komen op € 35.000,-. Dat kan bereikt worden met de waardering van de inzet van vrijwilligers:
De werking van het vierde lid van artikel 1.2, waarin de subsidie voor de inzet van vrijwilligers wordt gemaximeerd, wordt geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld:
In dit voorbeeld worden 600 uren van vrijwilligers ingezet bij de activiteit. Deze uren vertegenwoordigen een waarde van € 21.000,-. De totale kosten bedragen in dit voorbeeld € 38.500,-.
De subsidie van de provincie zou dan 50% van € 38.500,- bedragen. Maar dat is meer (€ 19.250,-) dan de totale kosten exclusief vrijwilligers ( € 17.500,-). Op grond van het vierde lid van artikel 1.2 bedraagt de subsidie dan € 17.500,-. De 100 uren extra van de vrijwilligers tellen in dit geval dus niet mee voor de hoogte van de subsidie.
Agrariërs die rust bieden aan ganzen in de zogenaamde ganzenrustgebieden kunnen hiervoor subsidie krijgen. De subsidie van 50,00 per hectare wordt verleend boven op de schadevergoeding die vanuit het Faunafonds verstrekt wordt. Het afzien van die verjaging vormt de grondslag voor het verlenen van de extra vergoeding. De grenzen van de ganzenrustgebieden, waarbinnen grondgebruikers in aanmerking kunnen komen voor subsidie, staan vermeld op de kaart die is opgenomen in bijlage 1.
De paragraaf wordt uitgevoerd door het Faunafonds, zodat agrariërs maar met één loket voor zowel de schade-tegemoetkoming als de subsidie te maken krijgen.
§ 2.2 Agrarische structuurversterking voor de grondgebonden landbouw
Een betere verkaveling houdt in een nieuwe verdeling van kavels onder de eigenaren, om per eigenaar zoveel mogelijk een aaneengesloten grondeigendom te krijgen nabij de boerderij en/of minder versnippering van het eigendom. Dit leidt tot een verbetering van de agrarische bedrijfsvoering.
Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet de kavel zijn opgenomen op de kaart in bijlage 2.
§ 2.3 Soortenbeleid leefgebied en maatregelen verbetering natuurwaarden
Met subsidie voor versterking en bescherming van bedreigde dier- of plantensoorten of natuurwaarden in uitvoeringsprojecten wordt bedoeld dat daadwerkelijk maatregelen worden getroffen ter verbetering van het leefgebied van dier- of plantensoorten of de natuurwaarden. Enkele voorbeelden zijn: het creëren van extra voedsel- schuil of voortplantingsplaatsen of het opheffen van barrières tussen leefgebieden. Waar nog onderzoek nodig is om goede maatregelen te treffen ter bescherming van een speciale soort is het ook mogelijk subsidie voor onderzoek aan te vragen.
Met het begrip groenparticipatie wordt gedoeld op verschillende vormen van een intensiever gebruik van de beschikbare groen en recreatiegebieden in de provincie. Bij bewegen in het groen gaat het om een intensiever sportief gebruik van de groengebieden, bij natuurbeleving om een intensiever gebruik van de groengebieden gecombineerd met educatie: het ontdekken en leren kennen van flora en fauna in de natuur en kennis van de seizoenswisselingen. Bij stimulering van vrijwilligers in het groen gaat het om het benutten van groengebieden door vrijwilligers, gecombineerd met zorg en beheer van diezelfde natuur.
De provincie wil graag bevorderen dat er kennisuitwisseling en samenwerking ontstaat tussen de diverse projecten binnen de drie programma’s. Daarom vragen we de aanvrager deel te nemen aan het netwerk rondom de programma’s. Voor meer informatie:
Groen doet Goed (projecten om met kinderen de stenige wijken uit te gaan naar de natuur en het platteland om de stad): http://groendoetgoed.com/
De Groene Motor (voor projecten die leiden tot meer vrijwilligers in het groen): http://www.landschaperfgoedzh.nl/degroenemotor/
Op basis van artikel 2.4.6 worden aanvragen op kwaliteit beoordeeld op basis van 4 criteria.
Per criterium kan 0, 1, 2 of 3 punten worden behaald. De aanvraag met het hoogst aantal punten wordt als eerste gerangschikt. Op basis van de rangschikking worden de aanvragen gehonoreerd tot het moment dat het subsidieplafond bereikt wordt.
In de aanvraag om subsidie moet het aantal bezoekers van het bestaande groengebied en het aantal vrijwilligers dat met de activiteit direct bereikt wordt, worden vermeld. Als onderbouwing kunnen resultaten van eerdere ( vergelijkbare) activiteiten worden gebruikt.
De punten toekenning is als volgt:
Nieuwe activiteiten behalen een hogere score dan activiteiten die regulier worden verricht. Aan een geheel nieuwe activiteit worden 3 punten toegekend. Aan een activiteit die al wel in Nederland is uitgevoerd, maar nog niet in de Provincie Zuid-Holland worden 2 punten toegekend. Is de activiteit al eerder uitgevoerd in de Provincie Zuid-Holland maar nog niet op de betreffende locatie, dan wordt 1 punt toegekend. In het geval de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die (al dan niet door de aanvrager) regulier worden uitgevoerd, wordt nul punten toegekend.
Uit de aanvraag om subsidie moet blijken op welke wijze en in welke media er over de activiteit gecommuniceerd wordt. Aan een activiteit waarover in een regionaal dagblad wordt gecommuniceerd worden meer punten toegekend dan aan een activiteit waarover alleen op de eigen website gecommuniceerd wordt. Het bereik van een regionaal dagblad is namelijk groter dan het bereik van de eigen website.
Tot de nieuwe doelgroepen behoren mensen die niet eerder het groengebied hebben bezocht of aan een vrijwilligersactiviteit hebben deelgenomen. Uit de aanvraag om subsidie moet blijken om welke nieuwe doelgroepen het gaat en op welke wijze de nieuwe doelgroepen bereikt wordt. Het puntenaantal dat kan worden behaald is afhankelijk van het percentage dat de nieuwe doelgroepen uitmaakt ten opzichte van het totaal aantal bezoekers en vrijwilligers.
De punten toekenning is als volgt:
§ 2.6 Verwerving en inrichting ecologische verbindingen
Deze paragraaf voorziet in de subsidiering van verwerving van grond voor en de kosten van inrichting van ecologische verbindingen. De subsidie voor verwerving ecologische verbindingen valt onder een regeling die is goedgekeurd door de Europese commissie. Voor de subsidie voor de inrichting van de ecologische verbindingen geldt zo nodig de toepasselijke de-minimisregeling. De subsidieregeling is bedoeld voor de verwerving van gronden die zijn gelegen in de ecologische verbindingen in de hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van natuurbeschermings-gebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten
Voor deze in de EHS gelegen gronden kan uitsluitend subsidie worden verleend, indien de grond door de provincie in de Verordening Ruimte is aangeduid als 'ecologische verbinding'. Hierbij heeft deze begrenzing een enigszins indicatief karakter. In vrijwel alle gevallen zal het bij de verwerving van grond gaan om (landbouw)grond die is of wordt omgezet in natuurgrond.
Na subsidieverlening voor de verwerving van terreinen geldt voor de subsidieontvanger een aantal verplichtingen. De subsidieontvanger dient een gescheiden boekhouding te voeren conform artikel 25b, eerste lid, Mededingingswet (artikel 12, eerste lid, onder h). In genoemde bepaling heeft de Nederlandse wetgever de Europese transparantierichtlijn 2006/111/EG geïmplementeerd. Deze bepaling bevat gedetailleerde informatie over de wijze waarop de boekhoudkundige scheiding dient te worden uitgevoerd. Om te verzekeren dat de grond ook in de toekomst natuurgrond zal blijven en zal worden beheerd overeenkomstig het voorgeschreven natuurbeheertype, is de subsidieontvanger verplicht een kwalitatieve verplichting te vestigen op het terrein. Ingevolge artikel 6:252 BW kan bij overeenkomst worden bedongen dat de verplichting van een der partijen om iets te dulden of niet te doen ten aanzien vaneen haar toebehorend registergoed, zal overgaan op degenen die het goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen, en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen. Deze verplichting wordt de 'kwalitatieve verplichting' genoemd.
Hoewel de basis van de kwalitatieve verplichting verbintenis rechtelijk is, bestaat door inschrijving in de openbare registers de mogelijkheid aan de overeenkomst zakelijke werking te verlenen. De subsidieontvanger dient met de provincie een overeenkomst te sluiten, waarin een dergelijke kwalitatieve verplichting(met boeteclausule bij niet-nakoming) is opgenomen. De in de overeenkomst op te nemen kwalitatieve verplichting behelst dat, vanaf het moment dat de grond is omgevormd tot natuurterrein, dit in beginsel niet meer anders mag worden beheerd, dan als natuurterrein. Aangezien de kwalitatieve verplichting overgaat op degenen die het goed middels overdracht zullen verkrijgen, wordt met deze verplichting verzekerd dat de grond na omvorming natuurterrein blijft. Dit is in beginsel een eeuwigdurende verplichting.
Mocht er sprake zijn van vermogensvorming als gevolg van verkoop of onteigening, dan zullen Gedeputeerde Staten op grond van deze regeling deze vermogensvorming afromen. Deze vergoeding is verschuldigd indien de subsidieontvanger de gesubsidieerde grond vervreemdt, bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt, de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of indien de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden. Het is ook mogelijk subsidie aan te vragen voor de verwerving van grond en los daarvan voor de beëindiging van pachtovereenkomsten. Het is immers mogelijk dat gronden verworven zijn, waarop nog pachtrechten rusten. Om te voorkomen dat in dergelijke gevallen geen subsidie voor de beëindiging van pacht meer kan worden verleend, wat tot gevolg kan hebben, dat deze gronden niet spoedig tot een natuurterrein zullen worden omgevormd, is de mogelijkheid opgenomen om subsidie te verlenen voor de kosten die verbonden zijn aan beëindiging van pacht.
§ 2.8 Innovatieve Pilots Groene Cirkels
Op grond van deze paragraaf worden innovatieve pilots of deelfasen van een pilot in het kader van Groene Cirkels. Een klimaat neutrale onderneming, een duurzame economie én een aangename leefomgeving. Dat zijn de ambities waarvoor Groene Cirkels zich inzet. Dat doet zij door de natuur als uitgangspunt te nemen en programma’s te realiseren rond de onderwerpen energie, water, grondstoffen, mobiliteit en leefomgeving. Zo ontstaat een economisch krachtig bedrijf in een aantrekkelijke omgeving waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is.
Op basis van deze paragraaf wordt de aanleg en het beheer en de openstelling van boerenlandpaden gesubsidieerd. De boerenlandpaden zijn een onderdeel van het recreatieve netwerk voor wandelen.
TOELICHTING BIJ HET BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN 4 JULI 2017, DOS-2013-0010135, PZH-2017-604726109, TOT WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING GROEN ZUID-HOLLAND 2016 (PROV. BLAD 2017, 5394)
Het Faunafonds op 1 januari 2017 opgehouden te bestaan. In paragraaf 2.1 van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016 werd een aantal keer naar het Faunafonds en de beleidsregels van het Faunafonds verwezen. Met dit wijzigingsbesluit wordt het feit dat het Faunafonds als zelfstandig bestuursorgaan niet meer bestaat, verwerkt in de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016.
TOELICHTING bij het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 2 oktober 2017, PZH-2017-611344259, DOS-2016-0005086, tot wijziging van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016
De ondehavige wijziging van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 (Srg) heeft betrekking op paragraaf 2.6 Verwerving en inrichting ecologische verbindingen.
In de huidige Srg wordt voor het verstrekken van subsidie ten behoeve van ecologische verbindingen onderscheid gemaakt tussen 2 prioriteiten. In deze wijziging van de Srg wordt een nieuwe prioriteit, prioriteit A, geïntroduceerd waarvoor maximaal 100% subsidie en een maximaal subsidiebedrag van € 1.500.000 mogelijk is. Prioriteit A ziet op speciale ecologische verbindingen waarvoor in het bijzonder de wens geldt tot versnelling van de realisatie. Maar ook wanneer bij voorbeeld de verbinding deel uitmaakt van een groter project waarin door andere partijen – zoals het Rijk - reeds grote bedragen zijn geïnvesteerd, of wanneer er sprake is van een laatste schakel in de voltooiing van een ecologische verbinding, kan deze onder prioriteit A vallen. De verschillende prioriteringen worden per verbinding weergegeven op de kaart zoals opgenomen in de bijlage.
Er is voorzien in overgangsrecht waardoor het oude regiem van de Srg blijft gelden voor aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreden van de gewijzigde regeling.
Tenslotte is de nota Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland 1998 vervangen door de (Herziene) Nota Ecologische Verbindingen in de provincie Zuid-Holland (2017). De regeling is met verwijzing daarnaar dienovereenkomstig aangepast. De (Herziene) Nota Ecologische Verbindingen in de provincie Zuid-Holland (2017) wordt geplaatst op de provinciale website van de provincie Zuid-Holland.
TOELICHTING BIJ HET BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN 21 NOVEMBER 2017, PZH-2017-615323894, DOS-2016-0005086, TOT WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING GROEN ZUID-HOLLAND 2016 (PROV. BLAD 2017, 5662)
Artikel I, onderdelen A tot en met E
De onderdelen A tot en met E hebben betrekking op paragraaf 2.4 Groenparticipatie van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 (Srg).
Een tweetal wijzigingen hebben plaatsgevonden.
I. Voor de wijziging mochten alleen kinderen van 4 tot 12 jaar deelnemen aan activiteiten die betrekking hebben op het beleven van de natuur binnen en buiten de stad. Door de wijziging komen ook jongeren in de leeftijdscategorie tot en met 18 jaar in aanmerking hieraan deel te nemen. Voor het basis onderwijs ontwikkelde projecten kunnen zodoende een vervolg krijgen tijdens het middelbare onderwijs. Voorts is de aanvraagperiode aangepast zodat beschikkingen voor de zomerperiode kunnen worden verleend.
II. Gezond eten en een gezond eetpatroon zijn van belang voor de gezondheid van ieder individu, maar ook voor de samenleving als geheel. Voorkomen is beter (en goedkoper) dan genezen. Maar de feiten zijn zorgelijk: van de Nederlandse kinderen eet minder dan 1% genoeg groente en minder dan 5% genoeg fruit. En meer dan 10% van de kinderen en jongeren tussen de 4 en 20 jaar heeft overgewicht. Daarom besteden scholen en kinderopvangcentra steeds meer aandacht aan Jong Leren Eten en is er de afgelopen jaren allerlei lesaanbod ontwikkeld om kinderen bewust te maken van duurzaam en gezond voedsel. Maar waar vind je al dat lesaanbod en hoe maak je er een samenhangend en effectief lesprogramma van voor je school?
Het programma Jong Leren Eten wil kinderopvangcentra en scholen hierbij ondersteunen en zo bevorderen dat kinderen en jongeren leren kiezen voor gezond en duurzaam eten. We willen dat kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar meer weten over voedsel zodat ze gezonde en bewuste keuzes maken. Ons doel is dat ze meer groente en fruit eten en dat ze zich bewust zijn van gezonde en duurzame keuzemogelijkheden.
Jong leren eten concentreert zich op eten; op kennisontwikkeling én op proeven, beleven en ervaren. De provincie ondersteunt het programma en wil dit breed inzetten. Dat betekent dat een ieder die denkt een bijdrage te kunnen leveren dit kenbaar kan maken bij de provincie.
Onderdeel F heeft betrekking op een nieuwe paragraaf in de Srg, § 2.10 Stimulering maatschappelijke initiatieven op Duurzame Landbouw.
Provinciale Staten hebben op 29 juni 2016 het Ambitiedocument ‘InnovatieAgenda Duurzame Landbouw’ vastgesteld. Deze gaat over het stimuleren en faciliteren van innovatie in de grondgebonden landbouw en de voedselketen ten behoeve van een economisch rendabele agrarische sector. Hierin staat de grondgebonden landbouw centraal. De kern van de aanpak uit het Ambitiedocument bestaat uit het faciliteren van proeftuinen, waar duurzame innovaties worden ontwikkeld. Een proeftuin is een zichtbare plek in Zuid-Holland waar de provincie, samen met koplopers in de voedselketen en in de landbouwketen, duurzame landbouw uitprobeert en ontwikkelt. Om dit voor elkaar te krijgen zijn er programma’s opgestart gericht op kennis, ontwikkeling en innovatie van landbouw. De uitvoeringsregeling POP3 ondersteunt de uitvoering hiervan, maar ook het samenwerkingsverband Platform Duurzame Landbouw en het Kennis- en Ontwikkelprogramma.
In de praktijk komen wij nu tegen dat niet alle maatschappelijke initiatieven, (educatie) projecten en programma’s passen binnen de beperkende EU-kaders van de uitvoeringsregeling POP3. Daarom willen wij per 1 januari 2018 aanvullend een stimuleringspotje instellen voor de ondersteuning van maatschappelijke initiatieven en kleine projecten. Impulsen die snel te beslissen zijn en kleiner zijn dan de POP3 aanvragen of niet passen binnen de subsidies van een landschapstafel maar die wel bijdragen aan de doelen van de Beleidsvisie Groen. Hierdoor is het mogelijk dat een aantal projecten versneld uitgevoerd worden anders dan bij een POP3 aanvraag of een subsidie via een landschapstafel die een lange(re) en (meer) ingewikkelde procedure kennen.
De te subsideren projecten dienen een bijdrage te leveren met de ambitie en doelen uit de InnovatieAgenda. De provincie houdt de regie vanwege de snelheid en overzichtelijkheid vanwege het beleidskader van de InnovatieAgenda en de directe zicht op proeftuinen Duurzame Landbouw. Zodoende kan dit eventueel aan elkaar gekoppeld worden om netwerksturing te bevorderen.
Het tweede lid bepaalt dat indien op grond van andere provinciale regelingen van Zuid-Holland subsidie is verstrekt, dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de te verstrekken subsidie op grond van deze paragraaf.
Het derde lid bepaalt dat wanneer andere bestuursorganen dan de provincie Zuid-Holland een bijdrage leveren aan het project, dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de te verstrekken subsidie.
In beide voornoemde gevallen aldus het vierde lid, leidt dit ertoe dat wanneer de te vertrekken subsidie op grond van deze paragraaf minder dan € 5.000 bedraagt, deze niet mag worden verleend.
Toelichting bij het Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 2 oktober 2018, PZH-2018-661534998, DOS-2016-0005086, tot wijziging van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 ten aanzien van paragraaf 2.4 over groenparticipatie en toevoeging van paragraaf 2.11 Kwaliteitsverbetering van bestaande groengebieden en het recreatieve routenetwerk
Artikel I, wijzigingen A, B en C.
Deze onderdelen zien op een wijziging op § 2.4 Groenparticipatie van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016.
Met het begrip groenparticipatie wordt gedoeld op verschillende vormen van een intensiever gebruik van de beschikbare groen en recreatiegebieden in de provincie. Bij bewegen in het groen gaat het om een intensiever sportief gebruik van de groengebieden, bij natuurbeleving om een intensiever gebruik van de groengebieden gecombineerd met educatie: het ontdekken en leren kennen van flora en fauna in de natuur en kennis van de seizoenswisselingen. Bij stimulering van vrijwilligers in het groen gaat het om het benutten van groengebieden door vrijwilligers, gecombineerd met zorg en beheer van diezelfde natuur.
De provincie wil graag bevorderen dat er kennisuitwisseling en samenwerking ontstaat tussen de diverse projecten binnen de drie programma’s. Daarom vragen we de aanvrager deel te nemen aan het netwerk rondom de programma’s. Voor meer informatie:
Gedeputeerde Staten willen de financiële ruimte die in 2018 is vrijgekomen vanuit middelen voor recreatiebeheer inzetten voor de kwaliteitsverbetering van bestaande groengebieden. Om tot een goede besteding te komen van deze gelden is contact gezocht met het Bestuurlijke groene partneroverleg en de Natuur- en landschapsorganisaties. Dat heeft een aantal concrete bestedingsvoorstellen opgeleverd. Door partijen ingediende voorstellen zijn met de meetlat groenrendement getoetst op hun bijdrage aan provinciale beleidsambities. Daarbij is meegenomen in hoeverre een bijdrage wordt geleverd aan de verhoging van de recreatieve waarde en natuurbeleving van de Zuid-Hollandse groengebieden. Vervolgens is gekeken in hoeverre deze voorstellen aansluiten bij de in ontwikkeling zijnde Visie en Uitvoeringsagenda rijke groenblauwe leefomgeving. Tenslotte is meegenomen of de projecten op korte termijn gerealiseerd kunnen worden.
Een aantal voorstellen bleek goed te passen in de in voorbereiding zijnde Uitvoeringsagenda rijke groenblauwe leefomgeving. Andere voorstellen bleken goed te passen binnen reeds bestaande regelingen of bleek het instrument ‘opdracht’ meer geëigend te zijn.
Uiteindelijk bleek er echter ook een aanzienlijk aantal projecten te zijn waar het op basis van de eerder genoemde afwegingskaders zeer gewenst bleek een provinciale bijdrage aan te geven, maar waarvoor de actuele provinciale subsidieregelingen geen mogelijkheden bieden. Omdat verwacht wordt dat ook de komende jaren ruimte zal ontstaan om middelen vrij te maken voor de kwaliteitsverbetering van bestaande groengebieden en om ook dan aan dergelijke initiatieven een provinciale bijdrage te kunnen leveren is onderhavige paragraaf ‘Paragraaf 2.11 Kwaliteitsverbetering van bestaande groengebieden en het recreatieve routenetwerk’, aan de bestaande Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 toegevoegd. De bedoelde projecten verschillen zo sterk in onderling karakter dat het aangeven van criteria voor de beoordeling van de aanvragen tot een zeer complexe regeling zou leiden. Vandaar dat er in deze regeling voor gekozen is op de kaart in de bijlage een aantal projecten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen aan te duiden. Een voordeel van deze methode is dat jaarlijks - door aanpassing van de kaarten in de bijlagen - de subsidieverlening in die voorkomende gevallen flexibel kan worden ingezet.
Voorts wordt betreffende paragraaf 2.11 ook benut voor het toekennen van subsidie in het kader het ruiterpadenplan en fysieke maatregelen voor waterrecreatie.
Om te bevorderen dat meerdere partijen gebruik kunnen maken van de subsidieregeling, is in artikel 2.4.3 toegevoegd dat per aanvrager per locatie slechts één aanvraag voor subsidie in behandeling wordt genomen. Het is hiermee niet meer mogelijk dat één aanvrager voor één locatie voor meerdere afzonderlijke (deel)projecten aanvragen voor subsidie indient.
Met de locatie wordt de plaats waar de activiteit wordt uitgevoerd bedoeld. Een landgoed wordt als één locatie gezien. Verschillende groengebieden die fysiek van elkaar gescheiden zijn door bijvoorbeeld doorgaande (provinciale) wegen of een (groot) waterlichaam, worden als verschillende locaties gezien.
Het is wenselijk dat de activiteiten na afloop van de subsidieperiode, zonder provinciale subsidie voortgezet/ gecontinueerd kunnen worden. Met continuering wordt bedoeld hoe de activiteiten gecontinueerd kunnen worden na afloop van de subsidie, zonder een nieuwe PZH subsidie.
Op basis van artikel 2.4.7 worden aanvragen op kwaliteit beoordeeld op basis van 5 criteria. Per criterium kan 0, 1, 2 of 3 punten worden behaald. De aanvraag met het hoogst aantal punten wordt als eerste gerangschikt. Op basis van de rangschikking worden de aanvragen gehonoreerd tot het moment dat het subsidieplafond bereikt wordt.
Criterium a: het aantal bezoekers en vrijwilligers dat met de activiteit direct bereikt wordt.
In de aanvraag om subsidie moet het aantal bezoekers van het bestaande groengebied en het aantal vrijwilligers dat met de activiteit direct bereikt wordt, worden vermeld. Als onderbouwing kunnen resultaten van eerdere ( vergelijkbare) activiteiten worden gebruikt.
De punten toekenning is als volgt:
Criterium b: de mate waarin de activiteit vernieuwend is.
Nieuwe activiteiten behalen een hogere score dan activiteiten die regulier worden verricht. Aan een geheel nieuwe activiteit worden 3 punten toegekend. Aan een activiteit die al wel in Nederland is uitgevoerd, maar nog niet in de Provincie Zuid-Holland worden 2 punten toegekend. Is de activiteit al eerder uitgevoerd in de Provincie Zuid-Holland maar nog niet op de betreffende locatie, dan wordt 1 punt toegekend. In het geval de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die (al dan niet door de aanvrager) regulier worden uitgevoerd, wordt nul punten toegekend.
Criterium c: het aantal mensen dat via communicatie over de activiteit bereikt wordt.
Uit de aanvraag om subsidie moet blijken op welke wijze en in welke media er over de activiteit gecommuniceerd wordt. Aan een activiteit waarover in een regionaal dagblad wordt gecommuniceerd worden meer punten toegekend dan aan een activiteit waarover alleen op de eigen website gecommuniceerd wordt. Het bereik van een regionaal dagblad is namelijk groter dan het bereik van de eigen website.
De puntentoekenning is als volgt:
Criterium d: de mate waarin nieuwe doelgroepen worden bereikt.
Tot de nieuwe doelgroepen behoren mensen die niet eerder het groengebied hebben bezocht of aan een vrijwilligersactiviteit hebben deelgenomen. Uit de aanvraag om subsidie moet blijken om welke nieuwe doelgroepen het gaat en op welke wijze de nieuwe doelgroepen bereikt wordt. Het puntenaantal dat kan worden behaald is afhankelijk van het percentage dat de nieuwe doelgroepen uitmaakt ten opzichte van het totaal aantal bezoekers en vrijwilligers.
De punten toekenning is als volgt:
Criterium e: de mate van continuering van de activiteit.
Uit de aanvraag voor subsidie moet blijken in welke mate de activiteiten gecontinueerd kunnen worden na afloop van de looptijd van de subsidie van de Provincie Zuid-Holland. De mate waarin de activiteit gecontinueerd kan worden is groter naar mate er meer financiële middelen beschikbaar zijn (van bijvoorbeeld andere financiers).
De punten toekenning is als volgt:
0 punten indien de activiteit niet gecontinueerd kan worden;
1 punt indien de activiteit gedeeltelijk ( ca. 25% van de activiteit of meer ) gecontinueerd kan worden;
2 punten indien de activiteit grotendeels (ca. 75% van de activiteit of meer) gecontinueerd kan worden;
3 punten indien de activiteit volledig gecontinueerd kan worden.
Artikel 2.11.1 Begripsbepalingen
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat onder landschappen tevens de agrarische landschappen worden begrepen.
Groengebied / recreatieve routenetwerk / openbaar toegankelijk:
Zowel bij het begrip groengebied als bij het recreatief routenetwerk is aangegeven dat deze openbaar toegankelijk moeten zijn. Vervolgens is het begrip openbaar toegankelijk gedefinieerd als: ‘gedurende het gehele jaar toegankelijk voor het publiek, tenzij er sprake is van een omstandigheid, genoemd in artikel 2.11, vierde lid van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016’. Het gaat dan bijvoorbeeld om te voorkomen dat vogels tijdens het broedseizoen of vleermuizen tijdens de winterslaap worden gestoord. Dan moet de mogelijkheid bestaan deze gebieden af te sluiten voor het publiek. Door aansluiting te zoeken bij artikel 2.11, vierde lid, van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016 wordt hierop geanticipeerd. Het artikellid bepaalt dat een gebied niet openbaar toegankelijk is indien: sluiting nodig is bij of krachtens de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 of de Wet natuurbescherming; het terrein naar zijn aard buiten machte van de subsidieontvanger niet toegankelijk is; er bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum van een hectare, of het terrein vrijgesteld is op grond van het natuurbeheerplan.
Artikel 2.11.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat met ‘bestaand groengebied’ wordt aangeduid dat het groengebied ten tijde van de inwerkingsteling van onderhavige wijziging reeds bestaat.
Toelichting besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 22 januari 2019, PZH-2018-674012450, DOS-2016-0005086, tot wijziging van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016
Aan de subsidievoorwaarden voor aanleg, beheer en onderhoud van ruiter- en menpaden worden enkele voorwaarden toegevoegd ten behoeve van de kwaliteit, samenhang en veiligheid voor de verschillende gebruikers. Daarvoor zijn enkele kwaliteitsrichtlijnen opgesteld voor de aanleg van nieuwe paden. Ook zijn enkele bepalingen opgenomen die zien op samenhang en aaneengeslotenheid van goede ruiter- en menpaden. Vanwege het groot aantal beheerders en grondeigenaren is het van belang dat de paden in z’n geheel worden opgeknapt en beheerd. In artikel 2.6.11 wordt dit geregeld; hiermee wordt voorkomen dat slechts enkele delen van een aaneengesloten pad worden opgeknapt cq beheerd.
De onderhavige wijziging van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 (Srg) heeft betrekking op
paragraaf 2.6 Verwerving en inrichting ecologische verbindingen.
In de huidige Srg wordt voor het verstrekken van subsidie ten behoeve van ecologische verbindingen onderscheid gemaakt tussen 3 prioriteiten. De in een vorige wijziging van de Srg toegevoegde nieuwe prioriteit, prioriteit A, is thans niet meer van belang omdat voor beide verbindingen in die prioriteit inmiddels voorzien is in een subsidiebeschikking. Voor de resterende verbindingen, in prioriteit 1 en 2, wordt het maximale subsidiepercentage verhoogd van 50 % naar 85 % respectievelijk 70 %. Het maximale subsidiebedrag van € 1 miljoen per beschikking is vervallen, waardoor het maximale bedrag gelijk wordt aan het (resterende) subsidieplafond. In de definitie van het begrip ‘ecologische verbinding’ wordt nog uitsluitend verwezen naar de Verordening ruimte 2014. Verder zijn er enkele tekstuele actualisaties en verduidelijkingen doorgevoerd.
Toelichting bij het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 21 mei 2019, PZH-2019-688165249, DOS-2016-0005086, tot wijziging van de paragrafen 2.8 en 2.9 van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016
Met de wijzigingen in paragraaf 2.8 Groene Cirkels (artikel 2.8.3 doelgroep en artikel 2.8.4 subsidievereisten) wordt verduidelijkt aan welke vereisten voldaan moet zijn om voor subsidie op grond van deze paragraaf in aanmerking te komen.
Met de wijziging in paragraaf 2.9 Boerenlandpaden (artikel 2.9.7) wordt het mogelijk om ook bij een aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op meerdere boerenlandpaden en waarbij het subsidiebedrag € 25.000,- is of hoger, een voorschot te verstrekken van 100%. Het indienen van gebundelde aanvragen voor subsidie, in plaats van een aanvraag voor subsidie per boerenlandpad, wordt hiermee gestimuleerd.
(kaart) Bijlage 1 behorende bij art. 2.1.1 van de subsidieregeling groen ganzenrustgebieden Alblasserwaard
http://www.zuid-holland.nl/publish/pages/14514/bijlage1behorendebijartikel2-1-1vandesubsidieregelinggroenganzenrustgebiedenalblasserwaard2016.pdf
(kaart) Bijlage 1 behorende bij art. 2.1.1 van de subsidieregeling groen ganzenrustgebieden Reeuwijk
http://www.zuid-holland.nl/publish/pages/14515/bijlage1behorendebijartikel2-1-1vandesubsidieregelinggroenganzenrustgebiedenreeuwijk2016.pdf
(kaart) Bijlage 2 behorende bij art. 2.2.3 van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016
http://www.zuid-holland.nl/publish/pages/14516/bijlage2behorendebijartikel2-2-3vandesubsidieregelinggroenzuid-holland2016.pdf
Bijlage 4 behorende bij artikel 2.7.3 van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016
Bijlage 7 bij artikel 2.11.2, eerste lid, onderdeel b, van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016
Dit betreft een geactualiseerde kaart met als peildatum 9 januari 2019, waarbij geldt dat subsidie voor herstel- of inrichtingsmaatregelen van ruiter- en menpaden uitsluitend kan plaats vinden op de plaatsen aangegeven op de kaart. Dit betreft de rode lijnen (bestaand ruiter- of menpad).
Kwaliteitsrichtlijnen ruiter – en menpaden
Voor het ruiter- en menpadenplan van de provincie Zuid Holland zijn de volgende richtlijnen van toepassing voor de kwaliteit van de paden. Deze richtlijnen worden gehanteerd ten behoeve van het aanvragen van subsidie.
Deze richtlijnen vormen geen harde eis bij de subsidietoekenning; beargumenteerd afwijken van deze richtlijn is mogelijk, bijv. een te smal pad aanleggen, omdat de berm te smal is en er geen alternatieve route mogelijk is. Ook alle overige richtlijnen mogen op die manier worden gezien. De richtlijn is niet van toepassing op bestaande ruiter/menpaden, waar geen subsidie voor wordt aangevraagd. Alle subsidieaanvragen dienen uiteraard in overleg met/door de terreineigenaren en/of beheerders te zijn geaccordeerd en op gebiedsniveau te worden afgestemd om uiteindelijk samenhangende netwerken te kunnen realiseren. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met vigerende regelgeving, zoals Natura 2000 beheerplannen.
Het op een consequente, uniforme en overzichtelijke manier inrichten van knooppunten en afslagen binnen een routenetwerk is voor de doelgroep ruiters en menners van groot belang om veilig en met plezier te kunnen recreëren. De Kwaliteitsrichtlijnen zijn daarom onderverdeeld in de richtlijnen voor veiligheid, begaanbaarheid, landschappelijke aantrekkelijkheid / beleving, bereikbaarheid, toegankelijkheid en samenhang.
Rijden in stedelijk gebied en op verharde wegen met veel verkeer heeft niet de voorkeur voor ruiters. Uiteraard zullen daarin soms compromissen moeten worden gesloten om de noodzakelijke verbindingen te kunnen maken om een compleet netwerk te realiseren.
De volgende richtlijnen zijn van toepassing voor ruiter- en menpaden:
Het is onwenselijk en zelfs gevaarlijk als een pad wordt aangelegd in de directe nabijheid (binnen 1,5 mtr.) van prikkeldraad.
De bodemsoort bepaalt de maatregelen die nodig zijn om een pad aan te kunnen leggen en te onderhouden, waarbij voldoende draagkracht en ontwatering gerealiseerd kan worden. Ter plekke is vaak nader onderzoek gewenst. Gestreefd moet worden naar een licht verende bodem, waarbij de hoeven nietverder wegzakken dan maximaal 5 cm. Dit is uiteraard niet altijd realiseerbaar bijv. in het duingebied of op klei na hevige regen*.
Bij gebruik van de berm: let op voldoende breedte, voldoende draagkracht, geen obstakels en een ruimte tussen ruiter- menpad en weg/sloot van minimaal 1 mtr., welke eventueel kan worden afgezet met natuurlijke materialen als houtwal of heg/struiken. (zie ook de specificaties bij 1.Veiligheid).
*In de communicatie over de route kan informatie daarover worden opgenomen.
3. Landschappelijke aantrekkelijkheid / beleving
Bij het ontwerpen en inrichten van een routenetwerk zijn ruiters en menners, net als andere recreanten, gericht op het verblijven in een rustige en groene omgeving. Variatie in bodemsoort en/of het bieden van uitdagingen is wenselijk. Uitdagingen kunnen zijn: een galopbaan (overzichtelijk, breed, recht stuk van minimaal 500 mtr. lang), (TREC)hindernissen, doorwaadbare plaats etc., zolang de veiligheid van ruiters en andere recreanten niet in het geding komt. Ter plekke moet het mogelijk zijn om het pad langs de hindernis te laten lopen, zodat men de keuze heeft om de hindernis wel/niet te nemen.
Routenetwerken dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij ruitersportverenigingen en hippische accommodaties met een maximale afstand van 3 km. (= ca. 30 minuten stappen) tot de route. Hierdoor kunnen eventuele rust- en overnachtingsplaatsen eenvoudiger worden gerealiseerd. Hou hierbij de verkeersveiligheid in gedachten, dus zo min mogelijk over verharde wegen (is mede afhankelijk van de voorkeur per gemeente).
Parkeerterreinen in de nabijheid van een routenetwerk met voldoende ruimte voor auto met paardentrailer (ca. 4,00 x 10,00-15,00 mtr.) bevordert de bereikbaarheid voor ruiters/menners van buiten het gebied.
Bij het realiseren van routenetwerken zullen op sommige locaties mogelijk drukke/gevaarlijke oversteken, spoorlijnen, ponten, bruggen en tunnels niet kunnen worden voorkomen. Indien men over een brug moet, dan is een afscherming van minimaal 1,40 mtr. en een niet te steile aan/afrit gewenst met een langere aanloop. Een tunnel dient minimaal 3,50mtr. hoog te zijn en 5,00 mtr. breed, waarvan 2,50 mtr. Voor ruiter/menpad. Is de tunnel lager dan 2,75 mtr. of is een brug onvoldoende afgeschermd, dan zijn veilige op/afstapplaatsen noodzakelijk. Let ook op niet direct zichtbare obstakels, zoals wortels en konijnenholen. Verkeerslichten voor ruiters/menners dienen een knop te hebben op een hoogte van 1,60 mtr.
Om verkeer buiten een gebied en vee en/of wild binnen een gebied te houden en vrije doorgang voor ruiters en menners te realiseren, zijn de beste opties het aanleggen van een draaihek (doorrijbreedte van minimaal 1,70 mtr. voor ruiters en 2,00 mtr. voor menners met voldoende afstand tot het evt. veerooster) of een carterbreaker.
Routes worden aangeduid d.m.v. markeringen met internationaal erkende symbolen. Om routes onderling te verbinden, wordt bovendien gewerkt met een knooppuntensysteem. Ieder knooppunt krijgt een uniek nummer dat op de markering wordt aangegeven. Ook wordt met pijltjes verwezen naar de nabij gelegen knooppunten, zodat men een eigen route kan samenstellen. Ter illustratie zijn hieronder enkele voorbeelden van deze markeringen weergegeven. Over kleurstelling en eventuele logo’s dienen nadere afspraken te worden gemaakt. Voor het bepalen van de (unieke) knooppuntnummers en het ontwerpen van de markeringen wordt dan ook verzocht om contact op te nemen met de Provincie Zuid-Holland. Bij gebruik van gedigitaliseerde routenetwerken kan gewerkt worden met GPS, maar ook dan zijn routemarkeringen gewenst.
Het routenetwerk dient zoveel mogelijk vrij te zijn van verwarrende hippische routemarkeringen. Bij veelgebruikte opstappunten is het aan te bevelen de lengte van de route aan te geven en of er eventuele hindernissen in de route aanwezig zijn.
Hou verder bij de inrichting rekening met de snelheid van paarden, zodat ruiters aanwijzingen op tijd zien. Bij voldoende vrij zicht kan gedacht worden aan een gedeeld ruimtegebruik met andere recreanten. Dit dient goed te worden aangegeven in de bebordingen.
Bij de routemarkeringen zijn er de volgende aandachtspunten:
Rustplaatsen zijn gewenst, indien de route langer is dan 20 km. Om naar keuze langere/kortere routes aan te bieden zouden ruiter- en menpaden in lussen met elkaar kunnen worden verbonden. Ten slotte: ruiter- en menpaden en routestructuren dienen uitgewerkt te worden in samenwerking met en met goedkeuring van de terreineigenaren/beheerders om zodoende kwetsbare gebieden te kunnen ontzien; wij zijn immers te gast in hun gebied.
Deze richtlijnen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep ruiteren en mennen Zuid-Holland die gecoördineerd wordt door de Provincie Zuid-Holland.
Anita Verloop-Groenen, KNHS-Regioconsulent Zuid-Holland A.Verloop-Groenen@knhs.nl
Ellen Kluit, Streekmanager Ruiteren&Mennen Zuid-Holland emk2400@gmail.com
KNHS Handboek ruiter- en menpaden
Brochure NRHP Richtlijnen voor het inrichten van hippische routestructuren