Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Groningen

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels betreffende samenwerking voor innovaties EIP Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties in het kader van EIP 2016 provincie Groningen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGroningen
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels betreffende samenwerking voor innovaties EIP Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties in het kader van EIP 2016 provincie Groningen
CiteertitelOpenstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties in het kader van EIP 2016 provincie Groningen
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpBestuurlijke organisatie
Externe bijlageBijlage 1 Scoretabel

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen,
  2. art. 1.3 Regeling

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-10-201620-01-2017nieuwe regeling

17-10-2016

Provinciaal blad 2016, 2788

A.19

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels betreffende samenwerking voor innovaties EIP Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties in het kader van EIP 2016 provincie Groningen

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat de gedeputeerde op 17 oktober 2016 in mandaat, vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 11 oktober 2016, nr. A.19, afd. ECP, zaaknummer 654610, heeft vastgesteld het Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties 2016 provincie Groningen.

 

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen;

 

Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2016

 

Gelet op de Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen, vastgesteld dd. 2 februari 2016 zoals gewijzigd op 4 oktober 2016 (hierna: Regeling);

 

Gelet op artikel 1.3 van de Regeling;

 

BESLUITEN:

 

I. Open te stellen: de maatregel ‘Samenwerking in het kader van EIP 2016' als nadere invulling op de algemene bepalingen zoals vastgesteld in de Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen.

 

II. De openstelling te laten gelden voor het tijdvak van 1 november 2016 tot en met 20 januari 2017.

 

III. Het subsidieplafond vast te stellen op € 600.000, samengesteld uit € 300.000 Europese middelen (ELFPO) en € 300.000 provinciale middelen.

 

IV. De volgende nadere regels met bijlagen en toelichting vast te stellen:

Artikel 1 Definities

In aanvulling op de definities zoals genoemd in artikel 1.1 en artikel 2.8.1 van de Regeling wordt in dit besluit verstaan onder:

  • a.

    Biologische landbouw: een productiewijze in de land- en tuinbouw, waarbij gewerkt wordt conform de richtlijnen van de SKAL-certificering.

  • b.

    Innovatie Veenkoloniën: het geheel van samenwerkende partijen die het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, hebben ondertekend.

  • c.

    Veenkoloniën: het grondgebied van de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Midden-Drenthe, Tynaarlo, Bellingwedde, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Slochteren, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde.

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

  • 1

    Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid van de Regeling.

  • 2

    Er wordt alleen subsidie verstrekt voor activiteiten voor zover deze betrekking hebben op de volgende provinciale beleidsdoelen:

    • a.

      verduurzaming van de grondgebonden melkveehouderij in Noord Nederland;

    • b.

      het ontwikkelen van een groen economisch verdienmodel waarmee verduurzaming in de Veenkoloniën blijvend kan worden ingevuld óók na 2020;

    • c.

      het ontwikkelen van een economisch verdienmodel voor een duurzame biologische landbouw in de provincie Groningen;

    • d.

      het versterken en verduurzamen van de graanteelt in de provincie Groningen;

    • e.

      het versterken en verduurzamen van de pootaardappelteelt in de provincie Groningen; of

    • f.

      het versterken en verduurzamen van de akkerbouw in de provincie Groningen, voor zover het niet de graanteelt en/of de pootaardappelteelt betreft.

Artikel 3 Aanvrager

  • 1

    Subsidie kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband of een samenwerkingsverband in oprichting.

  • 2

    Onverminderd artikel 1.6 van de Regeling bestaat het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid uit ten minste twee partijen, waarvan ten minste één landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt.

  • 3

    In afwijking van artikel 1.5 van de Regeling kan ook subsidie worden verleend aan landbouwondernemingen die niet voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (mkb) als opgenomen in de bijlage 1 bij de Verordening 651/2014 (AGVV).

Artikel 4 Indienen van een subsidieaanvraag

Onverminderd de artikelen 1.7 en 2.8.4 van de Regeling geldt:

  • a.

    een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij Gedeputeerde Staten via het SNN middels een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.eu/pop3;

  • b.

    een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door SNN opgesteld volledig ingevuld format projectplan, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. Hiervoor dienen door het SNN verstrekte vaste formats te worden gebruikt.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1

    Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.8.5 van de Regeling wordt subsidie geweigerd indien het project bij de weging op de selectiecriteria zoals opgenomen in Bijlage 1 minder dan 22 punten scoort;

  • 2

    Onverminderd het eerste lid worden projecten geweigerd, die onvoldoende of gering scoren op de selectiecriteria 'Kans op succes'' (bijlage 1, onder b) of 'Mate van innovativiteit' (bijlage 1, onder d).

  • 3

    Subsidie wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in dit openstellingsbesluit en de Regeling.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.8.6 van de Regeling wordt subsidie alleen verstrekt voor de volgende kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:

  • a.

    kosten van het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;

  • b.

    coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

  • c.

    de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

  • d.

    de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • e.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • f.

    de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • g.

    haalbaarheidsstudies;

  • h.

    de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • i.

    bijdrage(n) in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid;

  • j.

    personeelskosten;

  • k.

    niet verrekenbare of niet-compensabele BTW;

  • l.

    operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

Artikel 7 Hoogte subsidie

  • 1

    De subsidie bedraagt maximaal € 120.000,-- per project.

  • 2

    Geen subsidie wordt verstrekt indien de te verlenen subsidie na beoordeling lager zou worden dan € 80.000,--.

Artikel 8 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de criteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in Bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2

    De rangschikking van projecten wordt bepaald aan de hand van een combinatie tussen het aantal toegekende punten per project en het beleidsdoel waar het project aan bijdraagt, zoals benoemd in artikel 3, derde lid. Per beleidsdoel komt de aanvraag met de meeste punten als eerste in aanmerking voor subsidie. Vervolgens wordt gekeken naar de beste nummers 2 per beleidsdoel, totdat het subsidieplafond is bereikt.

  • 3

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Regeling worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

  • 4

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kan Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om het project dat zorgt/de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 5

    Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in voor de selectie van projecten. De Adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de criteria zoals opgenomen in Bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 9 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse realisatie)

In aanvulling op artikel 1.23 van de Regeling kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot worden ingediend.

Artikel 10 Realisatie van het project

  • 1

    In afwijking op artikel 1.17, eerste lid, onder f, van de Regeling, 4-mag de projectduur langer dan drie jaren zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

  • 2

    Na afronding van de projectactiviteiten dient de subsidieaanvrager een verklaring af te geven dat het project fysiek is afgerond of dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer zijn gelegd. De verklaring dient te worden afgegeven in een door het SNN verstrekt format. De verklaring dient bij het verzoek tot vaststelling te worden gevoegd of op verzoek van het SNN eerder te worden overgelegd.

Artikel 11 Verplichtingen aanvrager

De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van Verordening (EU) nummer 1305/2013) en andere geëigende netwerken.

Artikel 12 Slotbepalingen

Dit besluit wordt gepubliceerd en treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties in het kader van EIP 2016 provincie Groningen.

Groningen, 17 oktober 2016

 

Gedeputeerde Staten voornoemd:

 

F.J. Paas, voorzitter.

 

H.J. Bolding, secretaris.

 

Dit besluit is genomen door het lid van Gedeputeerde Staten dat het onderwerp in portefeuille heeft.

 

BIJLAGE behorende bij en onderdeel uitmakende van het Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties 2016, provincie Groningen

Toelichting op het openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van EIP

 

In de periode 2015 – 2020 wordt het derde Nederlandse “Plattelands Ontwikkel Programma”, ofwel POP3, uitgevoerd. Hiervoor zijn projecten en initiatiefnemers nodig en er is subsidie beschikbaar, in totaal ca.731 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de volgende hoofddoelstellingen:

1. Concurrentiekracht en innovatie. Nederland gaat voor een moderne en renderende agrosector in 2020, die schoon en effectief produceert en die in balans is met mens en omgeving.

2. Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, daarbij inbegrepen water. POP3 richt zich op het bijdragen aan het herstel van natuur- en milieukwaliteit in het licht van de doelstellingen van Europese Richtlijnen.

3. Goede conditie van het platteland met kwaliteit van natuur en landschap.

 

Het gehele Nederlandse Plattelands Ontwikkelingsprogramma is te vinden op http://regiebureau-pop.nl/nederlandse-kaders Om het platteland te steunen, heeft Europa onderwerpen benoemd waar subsidie voor gegeven kan worden. Nederland heeft hieruit de mogelijkheden gekozen, die het beste passen bij de doelstellingen en behoeftes van het Nederlandse platteland. De mogelijkheden zijn vertaald in maatregelfiches, ofwel subsidieregelingen, die door provincies worden opengesteld. Initiatiefnemers kunnen op grond van deze openstellingen, middels een tenderprocedure, projectvoorstellen indienen voor subsidiëring. De voorstellen worden tijdens de openstelling verzameld en daarna objectief en deskundig beoordeeld, gewogen en wel of niet geselecteerd voor subsidie.

 

Provincies zijn in de periode 2015 – 2020 uitvoerende instantie voor de subsidiemaatregelen die vallen onder het POP. Provincies kiezen zelf welke maatregelen zij wel of niet openstellen en hoeveel Europees geld per maatregel beschikbaar wordt gesteld. Provincies verdubbelen, samen met waterschappen en gemeenten, de Europese middelen. Zij stellen de middelen onder voorwaarden ter beschikking aan partijen die willen investeren in de toekomst van het Nederlandse platteland.

 

Openstelling en subsidieplafond

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in Noord-Nederland in het bijzonder de provincie Groningen. Projecten dienen daarom in ieder geval in voldoende mate aan te sluiten bij de uitgangspunten zoals beschreven in de Agro-agenda en de daaraan verbonden uitwerkingsagenda’s.

 

Op de website www.snn.eu/pop3 is de benodigde beleidsinformatie te vinden. Daar staan de voor deze maatregel van belang zijnde beleidsdocumenten opgenomen.

 

Deze openstelling richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten. Alleen samenwerkingsvormen van tenminste twee actoren komen in aanmerking voor steun.

 

De Europese Commissie heeft rond enkele urgente thema’s het nieuwe instrument “Europees Innovatie Partnerschap (EIP)" ontwikkeld. Eén van deze thema's is Productiviteit en Duurzaamheid in de Landbouw (EIP Agri). Door wetenschap en praktijkkennis beter met elkaar te verbinden wil de Europese Commissie maatschappelijke opgaven voor landbouw, voedselvoorziening, klimaat en gezondheid sneller aanpakken. Bij de inzet van het EIP wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd met inzet van andere Europese fondsen zoals Horizon2020 en de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Ook internationale samenwerking wordt bevorderd. Dit wil zeggen dat de overheid let op complementariteit en samenspel tussen fondsen en projecten en niet dat steun voor initiatieven onder deze maatregel gestapeld kan worden met de andere EU-fondsen.

 

In het EIP spelen Operationele Groepen een essentiële rol. De essentie van het EIP is dat operationele groepen een innovatieopgave omarmen en een (innovatie)proces doorlopen. De oplossing van die innovatieopgave kan resulteren in een vermarktbare en/of toepasbare verbetering in de agrarische bedrijfsvoering. Dat kan betrekking hebben op de primaire productie of elders in de keten, bijvoorbeeld rond voedselvoorziening of de biobased economie. De gevonden innovatieve oplossing wordt, voor zover dat haalbaar en zinvol is, ontwikkeld in een Europees samenwerkingsverband. In dat geval zoekt een operationele groep kennis en partners buiten haar eigen grenzen, zodat Europese praktijkkennisclusters kunnen ontstaan. Het ontwikkelproces kan aanleiding vormen voor een aanvraag om nieuw fundamenteel onderzoek of een aanvraag voor het toepasbaar maken van bestaande onderzoeksresultaten in het kader van Horizon 2020 en de voorgangers daarvan.

 

De Europese Commissie ondersteunt de bevordering van het EIP-Agri (http://ec.europa.eu/eip/agriculture/) met het EIP-Agri servicepoint (http://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/content/EIPAGRISP). Zij zijn benaderbaar met vragen van de Operationele Groepen (in wording). Ook kan het Netwerk Platteland (http://netwerkplatteland.nl/) een verbindende rol spelen.

 

Voor een toekomstbestendige landbouw zijn samenwerkingsvormen nodig die het rendement en het imago van de primaire sector maar ook de leefomgevingskwaliteit verbeteren. Het gaat om innovaties en cross-overs die leiden tot meerwaardecreatie, kostenverlaging en beter risicobeheer en tevens bijdragen aan de realisatie van maatschappelijke opgaven. Het bekende “OVO-drieluik” van onderzoek, voorlichting en onderwijs, dat heeft bijgedragen aan een sterke agrarische sector, is doorontwikkeld tot de triple helix (“gouden driehoek”) aanpak voor samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven en onderwijs- en kennisinstellingen. Dit kan verder vorm krijgen onder andere door proefprojecten te starten en innovaties van nieuwe producten, praktijken, processen en technologieën te ontwikkelen en breed uit te rollen. Deze projecten moeten zich richten op:

1. een verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen, meerwaardecreatie;

2. versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen, verminderen van marktfalen;

3. maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een beter gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid).

 

Een subsidieplafond is vastgesteld omdat ook in komende jaren nog openstellingen gerealiseerd moeten gaan worden. Het is zaak om de beschikbare middelen op een zo goed mogelijke wijze te verdelen over de beschikbare projectperiode. Voor de huidige tender is het plafond relatief hoog gesteld omdat de eerste openstelling van het POP3 programma is verlaat. De verwachting is dat er relatief veel projecten worden ingediend en daar is het besluit zo goed als mogelijk op ingericht. De beschikbare middelen zijn voor 50% afkomstig uit ELFPO middelen en voor de andere 50% uit provinciale middelen.

 

Artikel 2. Subsidiabele activiteit

Het EIP voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw slaat bruggen tussen kennis en technologie met betrekking tot het meest geavanceerde onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de thema’s zoals genoemd bij de algemene beschrijving van deze maatregel in Artikel 2.8.2 lid 2 van de Regeling. Aanvragers zullen dit moeten aangeven bij de aanvraag.

 

Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte Operationele Groepen (OG’s) in Nederland die deel uit kunnen gaan maken van het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Deze groepen werken vervolgens op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans of probleem uit de praktijk. Daarbij kunnen twee gescheiden onderdelen of fases worden onderscheiden:

1. de oprichting van een OG met de formulering van een gezamenlijk projectplan om aan een innovatieopgave te werken;

2. de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door de OG.

 

De uitvoering van het innovatieproject door de operationele groep heeft met name betrekking op de activiteiten zoals beschreven in artikel 35, lid 2, a tot en met k, van de Verordening (EU) Nr. 1305/2013.

Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve (operationele) groepen (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel, maar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds prakrijkrijpe (geheel beproefde) innovaties, vallen ze onder paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening.

 

Bottom-up en prille initiatieven voor innovatie worden met hulp van triple-helix organisaties (samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid ) en andere onafhankelijke intermediairs op het provinciale niveau geïdentificeerd en zo nodig begeleid bij de aanvraag. Dit gebeurt in afstemming met het landelijk Netwerk Platteland en het landelijk EIP Netwerk. Deze organisaties krijgen enerzijds een laagdrempelige loketfunctie en anderzijds een proactieve rol om in ‘het veld’ snel de juiste initiatieven te kunnen identificeren en waar nodig te verbinden. Verbindingen worden gezocht met elkaar, met het EIP Servicepoint in Brussel en met relevante buitenlandse OG’s. Directe aanmelding van initiatieven is ook mogelijk.

 

De operationele groepen verspreiden de resultaten van hun project, in het bijzonder via het EIP-netwerk (Artikel 57, derde lid van Verordening (EU) Nr. 1305/2013).

Stapeling van middelen is niet toegestaan, de begunstigde moet daarom aangeven of voor dit project steun is ontvangen in het kader van maatregel 19 (LEADER) of andere maatregelen. Indien dat het geval is dan moet aangegeven worden hoeveel steun is ontvangen en voor welke onderdelen steun is gegeven. Ook moet worden aangegeven hoe de afstemming met de LEADER-groep heeft plaatsgevonden.

 

In dit artikel wordt een kader gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Het gaat dan om innovatieprojecten gericht op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten voor zover deze betrekking hebben op een van de zes provinciale beleidsdoelen die zijn opgenomen in dit artikel. Gedeputeerde Staten hebben ervoor gekozen om het aantal beleidsdoelen waarop de te subsidiëren activiteiten betrekking mogen hebben te beperken. De beleidsdoelen voor Groningen zijn:

 

a. Verduurzaming van de grondgebonden melkveehouderij in Noord Nederland

Hieronder worden onder andere activiteiten verstaan die bijdragen aan het sluiten van nutrientenkringlopen in de melkveehouderij en het verbeteren en vergroten van de natuurinclusiviteit van de melkveehouderij. De Operationele Groep zal zich moeten richten op het verdiepen en versterken van netwerken gericht op de kringloopbenadering binnen de melkveehouderijsector in Groningen. Zij moet een (significante) bijdrage realiseren op het gebied van milieu – en omgeving kwaliteit, verbeteren van de maatschappelijke waardering en het versterken van de concurrentiepositie van de Groningse melkveehouder op de lange termijn.

 

b. Het ontwikkelen van een groen economisch verdienmodel waarmee verduurzaming in de Veenkoloniën blijvend kan worden ingevuld óók na 2020

Hieronder wordt verstaan het ontwikkelen en combineren van een breed scala aan maatregelen op het gebied van bodemvruchtbaarheid, vruchtwisseling, natuurlijke plaagbestrijding, inzet vanggewassen, nieuwe aanvullende teelten, grondbewerking, inzet biodiversiteitsmaatregelen, enz. die er al dan niet in samenhang gezamenlijk voor moeten zorgen dat er op een meer duurzame manier kan worden geteeld wat of terugkomt in een lagere kostprijs en /of een toename van opbrengst (bijv. doordat het een groenkeurmerk krijgt of doordat de bodem weerbaarder wordt), terwijl ook de biodiversiteit van deze maatregelen profiteert.

 

c. het stimuleren van de biologische landbouw in de provincie Groningen.

Hieronder wordt verstaan de aansluiting bij de activiteiten zoals die zijn opgenomen in het collegeprogramma 2015-2019 van de provincie Groningen (Vol Vertrouwen) (http://www.provinciegroningen.nl/gs/over-gedeputeerde-staten/collegeprogramma-2015-2019/) en die nader zijn uitgewerkt in een brief aan Provinciale Staten van 15 juni 2016 @@[link]. Op basis hiervan kan ook in het kader van EIP gewerkt worden aan het stimuleren van biologische landbouw en de verspreiding van kennis over dit onderwerp.

 

d. Het versterken en verduurzamen van de graanteelt in de provincie Groningen.

Hieronder worden activiteiten verstaan die betrekking hebben op het verbeteren en verspreiden van kennis over de teelt van granen of alternatieve gewassen, hoofdzakelijk in het Oldambt en op de klei.

 

e. Het versterken en verduurzamen van de pootaardappelteelt in de provincie Groningen.

Hieronder worden activiteiten verstaan die inspelen op de verdere ontwikkeling en verduurzaming van de pootaardappelteelt en de daarmee samenhangende rotatieteelten.

 

f. Het versterken en verduurzamen van de akkerbouw in de provincie Groningen, voor zover het niet de graanteelt en/of de pootaardappelteelt betreft.

Hieronder worden activiteiten verstaan die inspelen op de verdere ontwikkeling en verduurzaming van de akkerbouw in Groningen in het algemeen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan over de teelt van nieuwe gewassen of de toepassing van nieuwe technieken die niet direct relevant zijn voor de teelt van pootaardappelen of granen.

 

De achterliggende beleidsdocumenten waaruit de selectie van beleidsdoelen zijn geformuleerd zijn: AgroAgenda Noord Nederland, Versnellingsagenda Melkveehouderij en InnovatieVeenkoloniën.

 

De meeste achtergronddocumenten, waarvan de AgroAgenda Noord Nederland de belangrijkste is, zijn op een gezamenlijke plaats beschikbaar gesteld voor initiatiefnemers (www.snn.eu/pop3, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/versnellingsagenda/).

 

Artikel 3. Aanvrager

Ten minste twee organisaties zijn betrokken bij de indiening van de aanvraag waarbij in ieder geval sprake moet zijn van 1 of meer agrariërs. De deelnemende partijen mogen bovendien onderling niet met elkaar verbonden zijn. Belangrijk is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis te gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

 

De samenwerkingsverbanden worden opgericht door belanghebbende actoren zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Het gaat om actoren die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector, die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de projectaanvraag. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

 

Artikel 4 Indienen van een subsidieaanvraag

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door SNN verstrekt aanvraagformulier. Deze is te vinden op www.snn.eu/pop3. Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via SNN ingediend te worden bij de provincie(s) waarop de aanvraag van toepassing is. Daarbij dient de aanvrager, indien van toepassing, in de aanvraag en de begroting duidelijk te maken hoe de activiteiten en kosten worden verdeeld over de betrokken provincies.

 

Artikel 5 Weigeringsgronden

Om meer zekerheid te hebben dat goede projecten tot uitvoer komen worden eisen gesteld aan de aanvraag. Zo is er sprake van een subsidiedrempel. Bepaald is dat projecten bij de beoordeling minimaal moeten voldoen aan een aantal inhoudelijke eisen. Op verschillende onderdelen kan een project punten scoren bij de beoordeling. Om in aanmerking te komen voor een subdidiebijdrage moet minimaal een score van 22 punten zijn behaald. Alleen projecten die 22 punten of meer scoren komen in aanmerking voor een positief besluit en doen mee in de projectrangschikking. Met deze eisen wordt getracht de beste en meest kansrijke projecten te kunnen onderscheiden. De uitwerking van de scores is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit. Naast de subsidiedrempel is in dit artikel de voorwaarde opgenomen dat een project op de aspecten 'kans op succes' en 'mate van innovativiteit' (onderdelen b en d in de scoretabel van Bijlage 1) niet onvoldoende of gering mag scoren. Ook deze keuze komt voort uit de wens om de beste en meest kansrijke projecten de grootste kans te bieden op het verwerven van subsidie.

 

Artikel 6 Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Verordening gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’ zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten zoals verwoord in artikel 1.9, van de Verordening. In aanvulling op wat in de Verordening is opgenomen zijn ook de niet-verrekenbare of niet-compensabele BTW kosten subsidiabel.

 

Op grond van de Verordening zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3 van de Verordening. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

 

Artikel 7 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximum omvang van de subsidie is vastgesteld.

 

In artikel 2.8.8. van de Verordening wordt in lid 1 onder b het begrip niet-productieve investeringen genoemd. Een niet-productieve investering is gedefinieerd in artikel 1.1 sub g van de Verordening POP3 en heeft betrekking op natuur, landschap, water, milieu, klimaat. Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg hebben. Niet-productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenwaterbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen). In het geval een investering een onrendabele top heeft zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die daar ofwel meer inkomsten mee behaalt ofwel minder kosten gaat maken, heeft betrekking op een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde.

 

Bij een beoogde investering binnen de maatregel Samenwerking EIP zal door een aanvrager goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet-productieve investering is.

 

Artikel 8 Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen. Bij de vaststelling en toepassing van de selectiecriteria is het evenredigheidsbeginsel toegepast en zijn onnodige drempels voor aanvragers vermeden, met als doel om kansen zo goed mogelijk te benutten.

 

De aanvragen worden geselecteerd op basis van diverse categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van Bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 22 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5). Projecten die meer dan 22 punten gescoord zijn subsidiabel. Of alle projecten die hoger scoren dan 22 punten subsidie ontvangen is afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen boven de 22 punten een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

 

Bij het rangschikken wordt in eerste instantie naar het beleidsdoel gekeken, om te zorgen dat zo mogelijk op alle beleidsdoelen activiteiten gaan plaatsvinden en er op één beleidsdoel niet te veel activiteiten plaats vinden. Het kan voorkomen dat een aanvraag wat de beste nummer 2 is op een beleidsdoel meer punten kan hebben dan een nummer 1 op een ander beleidsdoel, maar niet in aanmerking komt voor subsidie omdat het plafond dan al bereikt is. In onderstaand voorbeeld: rangnummer 4 heeft minder punten dan rangnummer 5 maar is de beste op dat specifieke beleidsdoel, en rangnummer 5 is tweede beste op dat specifieke beleidsdoel)

Beleidsdoel

a

b

c

d

e

#punten

Rangnummer

Aanvraag 1

X

 

 

 

 

24

8

Aanvraag 2

X

 

 

 

 

29

6

Aanvraag 3

X

 

 

 

 

35

2

Aanvraag 4

 

X

 

 

 

25

7

Aanvraag 5

 

 

 

X

 

38

1

Aanvraag 6

 

 

 

 

X

26

4

Aanvraag 7

 

 

 

X

 

34

5

Aanvraag 8

 

X

 

 

 

32

3

Gezien de aard en de uitwerking van de AgroAgenda Noord Nederland ligt het voor de hand om samenwerking over provinciegrenzen heen te stimuleren. In de beoordeling van projecten wordt hier rekening mee gehouden (zie Bijlage 1, selectiecriteria).

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

Toelichting bij de Scoretabel

 

Deze toelichting is richtinggevend bedoeld en niet uitsluitend. In het navolgende zal worden aangegeven waar aan gedacht kan worden bij het opstellen van de projectplannen. Het is aan de initiatiefnemers om na te gaan op welke wijze zij er uiteindelijk in vulling aan geven.

 

A. Kosteneffectiviteit

B. Kans op succes/Haalbaarheid

C. Effectiviteit/impact

D. Innovativiteit

 

A. Kosteneffectiviteit

De kosten van ieder project moeten realistisch zijn en de middelen moeten ook effectief worden ingezet voor de geplande innovatieopgave. Omdat de beschikbare budgetten beperkt zijn is dit een belangrijke factor om rekening mee te houden. Om die reden is aan dit criterium een wegingsfactor 3 toegekend.

 

Hulpvragen:

a) In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en tot de projectdoelen? Bij kennisoverdrachtsprojecten gaat het bijvoorbeeld om het aantal deelnemers, momenten van kennisoverdracht en de intensiteit ervan (van folder tot workshop).

b) Wat is de financiële omvang van het project en hoe staat dit in verhouding tot de uitvoeringskosten?

c) Welke informatie, netwerken, faciliteiten, proeflocaties en kennisplatforms zijn al beschikbaar waar gebruik van gemaakt kan worden? Op welke manier wordt met een nieuwe structuur aangesloten bij bestaande netwerken?

In de provincie Groningen is bijvoorbeeld een proeflocatie beschikbaar in Nieuw-Beerta en wordt ook veel gebruik gemaakt van de proeflocaties in Munnekezijl en Valthermond. In de afgelopen jaren zijn ook diverse netwerken binnen Groningen en Noord Nederland actief (geweest) (Pootaardappelacademie, Praktijknetwerken Veenkoloniën etc.).

 

B. Kans op succes

De “kans op succes” kan op twee manieren worden gedefinieerd;

 

A. Oprichting samenwerkingsverband of operationele (EIP) groep en de ontwikkeling van een projectplan:

In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten met betrekking tot de beoogde innovatie en er in slagen om de beoogde innovatie goed scherp te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot het innovatie-idee. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien.

 

B. Ontwikkelen innovatie:

De “kans op succes” kan in deze fase worden gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken en/of uit te rollen. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Voor een geïdentificeerde, haalbare innovatie kunnen activiteiten onder andere bestaan uit uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten.

 

In het geval van een gecombineerde aanvraag, zal in de aanvraag een go-no go-moment moeten worden opgenomen voor de ontwikkelfase.

 

Voor Noord Nederland geldt dat de kans op succes bij een innovatie groter wordt als de aansluiting bij de bestaande trajecten binnen de AgroAgenda Noord Nederland beter is. Ingediende projecten zullen dan ook beter scoren als de aansluiting bij doelen van en trajecten binnen de AgroAgenda Noord Nederland goed is uitgewerkt. Daarbij speelt ook de verspreiding over de drie provincies een belangrijke rol. Het is van belang dat de innovatie waar een aanvraag voor wordt ingediend niet alleen bestemd blijft voor degene die de aanvraag doet, maar juist dat de innovatie breed beschikbaar is, komt of wordt gemaakt voor de agrosector als geheel. Dat betekent dat onder andere samenwerking en communicatie van groot belang zijn voor het kunnen slagen van een project. Het is dan ook zaak dat aanvragers van tevoren goed nadenken over de wijze waarop zij dit vormgeven binnen hun project.

 

Hulpvragen:

a) In hoeverre zijn de projectdoelen voldoende realistisch en sluiten deze aan bij de doelen van de AgroAgenda Noord Nederland en de daartoe behorende uitvoeringsagenda’s en het Icoonprogramma bodem?

b) Als de slagingskans laag is maar daar een potentiële “doorbraakinnovatie” tegenover staat, hebben de initiatiefnemers voldoende aangegeven hoe zij te werk willen gaan om de slagingskans zo hoog mogelijk te maken?

c) Is het team dat het project uitvoert goed en voldoende breed samengesteld? Is het samenwerkingsverband compleet, of is completering als tussenresultaat opgenomen?

d) Is er sprake van een open, interactief innovatieproces; is de mogelijkheid meegenomen dat er van buiten het samenwerkingsverband bijdrage(n) worden geleverd aan het proces?

e) Heeft het samenwerkingsverband afspraken over de verdeling van lasten, lusten, taken en verantwoordelijkheden gemaakt of gepland?

f) In hoeverre zijn de projectuitvoerders (deelnemers) capabel? Denk hierbij aan mate van kennis, ervaring en motivatie?

g) Is ruimte ingebouwd voor taken van een procesleider of innovatiemakelaar?

h) In hoeverre vertegenwoordigt de aanvrager de belangen van de doelgroep? De aanvrager kan de uitvoerder zijn, anders kan de aanvrager door haar deskundigheid, netwerk en rol in het project een belangrijke bijdrage leveren aan de slagingskans van het project.

i) In hoeverre is de planning voldoende uitgewerkt en realistisch?

j) Bevat het projectplan een visie op toepassing, uitrol en vermarkting van een innovatie?

k) Bestaat er een verbinding met andere (wetenschappelijke) onderzoeksprogramma's, zoals Horizon 2020 en Topsectorenbeleid?

l) Hoe snel kan een project van start gaan en wat is de projectduur? Voor sommige tenders kan het nuttig zijn om voorrang te geven aan projecten die bijna uitvoering gereed (qua voorbereidingen) zijn en een korte uitvoeringscyclus kennen. Bij uitvoeringsgereedheid kan men denken aan de mate waarin aan de randvoorwaarden is voldaan zoals: concrete afspraken binnen de projectcontext (partners), toezegging andere financiers en stand van zaken vergunningstrajecten.

 

De partners in het project hebben allemaal ook hun eigen dagelijkse verantwoordelijkheden. Zo is bijvoorbeeld een bedrijfsadviseur iedere dag bezig om voor zijn of haar klant(en) het beste advies te verzorgen. Het is van belang dat de kennis en ervaringen die binnen de POP projecten worden opgedaan worden meegenomen in de adviezen die dagelijks worden uitgebracht. De dagelijkse werkzaamheden van de adviseur in dit voorbeeld kunnen daarmee bijdragen aan het versneld bekend worden van het project en onderdelen en resultaten daarvan. Door op deze wijze in het project te staan geven initiatiefnemers er blijk van dat ze de informatie actief willen verspreiden en delen. Dat is van wezenlijk belang voor het slagen van het project, maar ook van het slagen van de innovatie in de verdere praktijk. De actieve rol van partners kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Naast de hierboven beschreven rol van de adviseur valt bijvoorbeeld te denken aan opname in het curriculum van een opleiding, verankering via erfbetreders, die de kennis verder kunnen brengen of een specifieke cursus voor boeren die niet actief aan de samenwerking hebben deelgenomen, maar wel gebruik willen en moeten kunnen maken van de kennis.

 

Voor het goed inzetten van het beschikbare budget vinden wij het van belang om vooral projecten met een grote kans op succes te stimuleren. Daarom is er voor gekozen om dit criterium relatief zwaar mee te laten tellen en daaraan een wegingsfactor 3 toe te kennen

 

NB. Definitie “geslaagde innovatie”.. Een 100% geslaagde innovatie (“idee dat met succes in praktijk is gebracht”) is niet zelden het resultaat van een serie van eerdere niet of slechts deels geslaagde pogingen. Het innovatieproces gedijt niet bij risicomijdend gedrag. Een goed doordachte en serieus uitgevoerde poging rond een bijzonder idee, waarbij bestaande kennis is benut, kan ook geslaagd worden bevonden als er voldoende van is geleerd.

C. Mate van effectiviteit

Voor een succesvolle innovatie is het van belang dat in een project een goede verbinding wordt gelegd met andere onderdelen van het krachtenveld van de agrofoodketen. Ook de eerder genoemde aansluiting bij de activiteiten van de AgroAgenda Noord Nederland is van groot belang. De innovatie moet, vanuit de vragen die boeren hebben, zo goed mogelijk in de keten kunnen worden ingepast. Continuïteit in de vermarkting en communicatie, ook nadat de bijdrage vanuit het POP3-programma stopt, is daarbij van groot belang. Uiteindelijk moet een project een bijdrage leveren aan de verduurzaming van de agro-sector als geheel.

 

Hulpvragen:

a) In hoeverre sluit de beoogde verandering aan op de behoefte vanuit de bedrijfspraktijk?

b) Leidt de beoogde innovatie tot nieuwe bedrijfs- en marktconcepten en verdienmodellen, die ervoor zorgen dat het project na de subsidieperiode op eigen benen kan staan?

c) In hoeverre zijn de verschillende actoren in het project betrokken? Dit geldt m.n. bij samenwerkingsprojecten waar betrokkenheid van deelnemers uit de hele agrofoodketen en eventueel andere sectoren/domeinen van belang zijn. Wordt een verbinding gelegd met andere onderdelen van de keten?

d) Wordt een verbinding gelegd met de doelen in de AgroAgenda Noord Nederland en wordt het samenwerkingsverband ook geografisch breed opgezet (in meerdere provincies)?

e) Bevat de aanvraag een goed communicatieplan? Denk hierbij bijvoorbeeld aan communicatie voor draagvlak bij stakeholders en betrokkenheid van actoren bij inrichtingsprojecten, en aan het actief communiceren van een innovatie naar derden voor opschaling en uitrol. Is hierin ook de communicatie en vermarkting na afloop van het project betrokken?

f) Hoe aannemelijk is de continuïteit van het veranderingsproces na beëindiging van het project (bevat de aanvraag een aannemelijke onderbouwing hiervoor)?

 

D. Mate van innovativiteit

Innnovatie kan in dit geval gaan over techniek of over het samenwerkingsproces op zichzelf. Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking nieuwe verbanden / verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten zullen worden toegekend.

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking / de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz), dan wordt er 1 punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan worden vier punten toegekend.

 

Om de innovaties goed vorm te kunnen geven moet in ieder geval een verbinding worden gemaakt tussen praktijk en onderzoek/kennis. Ook hier geldt dat waardevolle innovaties kunnen voortkomen uit onverwachte verbindingen en het gebruik van nieuwe, nog niet eerder toegepaste, kennis uit andere sectoren.

Hulpvragen:

a) Is er sprake van een voor Nederland (en de EU) uniek samenstel van kennis, ervaring en innovatie? Heeft het project voldoende vernieuwende aspecten, is er in potentie sprake van een baanbrekende innovatie?

b) Worden er in of met het project nieuwe functionele verbindingen gevormd die kunnen bijdragen aan de verduurzaming van de agrarische sector?

c) Welke rol speelt kennis in het project? Wordt er gebruik gemaakt van bestaande kennis en worden praktijk, kennis en onderzoek verbonden?

d) Wordt kennis vanuit andere sectoren op een nieuwe manier toegepast voor de agrarische sector?

In het kader van de AgroAgenda Noord Nederland is het ontwikkelen van innovaties en nieuwe verbindingen een belangrijk aspect, maar de uitrol van een aantal bestaande zaken naar een brede groep is minstens zo belangrijk. Daarom is er voor gekozen om voor dit criterium een wegingsfactor 2 aan te houden.  

Bijlage 1 Scoretabel

Bijlage 1 Scoretabel