Organisatie | Aa en Hunze |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet Aa en Hunze 2016 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet Aa en Hunze 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De Afstemmingsverordening Participatiewet Aa en Hunze 2015 wordt ingetrokken.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-06-2016 | Nieuwe regeling | 23-06-2016 | Onbekend |
De raad der gemeente Aa en Hunze;
gehoord het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, tijdens de raadsvergadering d.d. 23 juni 2016;
gelet op de bepalingen van de Gemeentewet, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat het noodzakelijk is de wijze van uitvoering van de Afstemmingsverordening bij verordening te regelen;
Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Aa en Hunze
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
De Participatiewet;
Algemene bijstand:de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;
de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;
de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;
het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, vijfde lid en zesde lid van de wet;
als bedoeld in artikel 17 van de wet;
de als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen, alsmede met de daarover door de belanghebbende verschuldigde premies volksverzekeringen dan wel een inhouding die met een of meer van deze premies overeenkomt alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2. Het opleggen van een verlaging
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de bij beschikking vastgestelde of de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.
Artikel 5. Horen van belanghebbende
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of
HOOFDSTUK 2. Niet nakomen van de (niet)geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 8. Indeling in categorieën
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17 tweede lid en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17 tweede lid van de Participatiewet.
het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 eerste lid, of 55 van de Participatiewet en, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;
Het college kan bij een eerste verwijtbare gedraging artikel 8, tweede categorie sub 2 het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17 tweede lid van de Participatiewet, volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. De mogelijkheid een waarschuwing te geven beperkt zich tot het te laat of niet verschijnen op een oproep om de taaltoets te doen.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de periode waarover de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Gedragingen van de belanghebbende waarmee hij zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Hoofdstuk 5 samenloop en recidive
Artikel 15. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerd niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege overige gedragingen die genoemd zijn in deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie , dan wordt de periode waarin deze maatregel wordt opgelegd verdubbeld.
Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.