Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010.
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 147, eerste lid Gemeentewet
  2. Artikel 5 Wet maatschappelijke ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem.

Beleidsregels wet maatschappelijke ondersteuning.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-02-201001-01-201001-01-2012nieuwe regeling

25-01-2010

Arnhemse Koerier 10-2-2010

2009.0.112.219 B&W 15-12-2009

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010.

 

 

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010.

AFDELING 1 ALGEMEEN

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder :

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de opdracht aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten zoals bedoeld in artikel 1.1 onder d.;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    Algemene voorziening : een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen voldoende oplossing biedt;

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn;

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van dienstverlening wordt verstrekt;

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de Wet, waarmee de belanghebbende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn;

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening dat kan worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende;

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de belanghebbende behorend;

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • p.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • q.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

  • r.

    Besluit : Besluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen gemeente Arnhem;

  • s.

    Beleidsregels : Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Arnhem;

  • t.

    Forfaitaire vergoeding : een tegemoetkoming in de vervoerskosten voor een persoon, die geïndiceerd is voor collectief vraagafhankelijk vervoer en gekozen heeft om niet gebruik te maken van de kortingspas;

  • u.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer : een vervoerssysteem voor gehandicapten, die collectief dan wel individueel van deur tot deur worden vervoerd in de regio Arnhem met een vervoersbereik van vijf reiszones;

  • v.

    ICF-classificatie : een door de wereldgezondheidsorganisatie gestandaardiseerd begrippenkader, waarin het menselijk functioneren en de problemen, die daarin kunnen optreden, worden beschreven.

Artikel 1.2 Beperkingen

Een voorziening kan worden toegekend indien:

  • a.

    deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen; voor hulp bij het huishouden, geldt de voorwaarde dat de voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn niet.

  • b.

    deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

  • c.

    deze in overwegende mate op het individu is gericht;

  • d.

    de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de resterende levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

Artikel 1.3 Afwijzing

Er bestaat geen recht op een voorziening, indien:

  • a.

    de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Arnhem;

  • c.

    de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • d.

    aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • e.

    de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij:

    • -

      het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven; of

    • -

      het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • f.

    een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder door de gemeente Arnhem of een andere gemeente dan wel uitkeringsorgaan is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan of niet meer gebruikt kan worden als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen;

  • g.

    op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.

Artikel 1.4 Compensatieplicht

De regels van deze verordening laten het bepaalde in artikel 4 van de Wmo onverlet.

Artikel 1.5 Besluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen gemeente Arnhem

Het college stelt in aanvulling op deze verordening in het Besluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen nadere regels vast.

Deze regels hebben in ieder geval betrekking over het geheel van verstrekkingen, het vaststellen van bedragen, en de systematiek van verrekenen en terugvorderen.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Indien het college een voorziening in natura verstrekt en de voorziening blijft in het eigendom van de gemeente, is de huur- dan wel bruikleenovereenkomst, die het college met de belanghebbende heeft afgesloten van toepassing.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden in de beschikking de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit opgenomen.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

 

2.4.1 Voorwaarden

Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 en artikel 6a van de wet zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

  • 2.

    De omvang van het persoonsgebonden budget voor een voorziening zoals bedoeld in hoofdstuk 4, 5 en 6 van deze verordening, wordt afgeleid van de tegenwaarde van de in de desbetreffende situatie te verstrekken voorziening in natura; de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, zonodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, vastgelegd in het Besluit en de beleidsregels.

  • 3.

    De omvang van het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, voor een voorziening zoals bedoeld in hoofdstuk 3, dient toereikend te zijn en wordt in het Besluit nader uitgewerkt.

  • 4.

    De wijze waarop het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt vastgesteld, wordt door het college vastgelegd in het Besluit.

  • 5.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet heeft niet de mogelijkheid te kiezen voor een persoongebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de Wet.

  • 6.

    Daarvan is in ieder geval sprake als:

    • a.

      de voorziening een kortingspas voor het collectief vervoer betreft;

    • b.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen, dat de persoon zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en deze hulp niet beschikbaar is.

2.4.2 De aan te schaffen voorziening

Nadat de gelden voor een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een voorziening op de girorekening of bankrekening zijn overgemaakt, dient de budgethouder aan een aantal voorschriften te voldoen, die in het Besluit nader zijn uitgewerkt.

2.4.3 Hulp bij het huishouden

Na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, voor hulp bij het huishouden van toepassing is, dient de budgethouder aan een aantal voorschriften te voldoen, die in het Besluit nader zijn uitgewerkt.

2.4.4 Terugvordering

Na ontvangst van de bescheiden, genoemd in het Besluit en voortvloeiend uit artikel 2.4.2 en 2.4.3, beoordeelt het college of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, geheel of ten dele terug te vorderen.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening, genoemd in hoofdstuk 3, 4 en 5 van deze verordening, is de persoon van 18 jaar of ouder een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd.

  • 2.

    Indien een individuele voorziening wordt verstrekt, zoals bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, wordt de hoogte van een eigen bijdrage of een eigen aandeel afgestemd op de hoogte van het inkomen.

  • 3.

    De eigen bijdrage of het eigen aandeel bestaat uit een vast bedrag en een percentage van 15 van het meerinkomen, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening, genoemd in hoofdstuk 4 en 5 van deze verordening, stelt het college nadere regels met betrekking tot de termijn waarbinnen een eigen aandeel of een eigen bijdrage wordt opgelegd.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden.

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een individuele voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2.1 Primaat van de algemene voorziening bij het huishouden

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4,5 en 6 van de wet komt voor de in artikel 3.1. onder a vermelde voorziening in aanmerking indien :

  • a.

    door aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene voorziening dit snel en adequaat kan oplossen; of

  • b.

    door problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene voorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

Artikel 3.2.2 Recht op een individuele voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4,5 en 6 van de wet komt voor de artikel 3.1. onder b en c vermelde voorziening in aanmerking indien :

  • a.

    door aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is; én

  • b.

    de in artikel 3.1, onder a genoemde algemene voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 3.3. Gebruikelijke zorg

  • 1.

    In afwijking van het gestelde in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2, komt de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4,5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

  • 2.

    Het college stelt ten aanzien van het vorige lid in het Besluit nadere regels vast.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1.

    De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt bepaald aan de handvan de noodzakelijke activiteiten en uitgedrukt in gemiddelde tijdsinvesteringen per week en wordt door het college in het Besluit nader geregeld.

  • 2.

    Het college stelt in het Besluit nadere regels vast voor de bedragen die per week in de vorm van een persoonsgebonden budget worden uitbetaald.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

Artikel 4.1. Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening, kan bestaan uit :

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een individuele voorziening in de vorm van een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.2.1 Primaat algemene woonvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt voor de in artikel 4.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken; én

  • b.

    de algemene woonvoorziening dit naar het oordeel van het college snel en adequaat kan oplossen en er sprake is van een standaardvoorziening.

Artikel 4.2.2 Recht op een individuele voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt voor de in artikel 4.1, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken; én

  • b.

    de algemene woonvoorziening, genoemd in artikel 4.2.1 niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 4.3. Soorten woonvoorzieningen

De in artikel 4.1 onder b., c. en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Artikel 4.4.1 Primaat van de verhuizing

Bij het toepassen van een voorziening, genoemd in artikel 4.3 onder b, c of d wordt boven een bepaald grensbedrag het primaat bij het verhuizen gelegd. Het college beschrijft in het Besluit op welke wijze het primaat wordt uitgevoerd.

Artikel 4.4.2 Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder a. in aanmerking wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

Artikel 4.4.3 Een (niet) bouwkundige of (niet) woontechnische woonvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b en c . in aanmerking wanneer de in artikel 4.4.1 genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 4.4.4 Een uitraasruimte

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder d in aanmerking, wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 4.5 Primaat losse woonunit

  • 1.

    Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, die het eigendom is van een verhuurder, die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

  • 2.

    Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, die het eigendom is van de belanghebbende kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 4.6 Hoogte persoonsgebonden budget in verband met kosten voor het verwerven

van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 4.3 onder b van de verordening betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een persoonsgebonden budget verstrekken voor extra te verwerven aantal vierkante meters grond.

Artikel 4.7 Aanpassing bij woonwagens

Het college verleent alleen een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonwagen indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen is nog minimaal vijf jaar; én

  • b.

    de standplaats komt niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking; én

  • c.

    de woonwagen stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een formeel zodanig aangemerkte standplaats.

Artikel 4.8 Aanpassing bij woonschepen

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is; én

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 4.9 Technische levensduur

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, worden de maximale aanpassingskosten in de vorm van het persoonsgebonden budget gemaximeerd. In het Besluit wordt de maximale hoogte van het persoonsgebonden budget bepaald.

Artikel 4.10 Aanpassing bij binnenschepen

Het college verleent slechts een pgb in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992; én

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 4.11 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 4.12.1 Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Onder hoofdverblijf wordt aangesloten bij de bepalingen uit de Wet gemeentelijke basisadministratie.

Artikel 4.12.2 Bezoekbaar maken

In afwijking van het gestelde in artikel 4.12.1 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van een deel van de woning, indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz-instelling.

Artikel 4.12.3 Indiening aanvraag voor het bezoekbaar maken

De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Artikel 4.12.4 Maximale grenzen bezoekbaar maken

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen, dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en hiervan gebruik kan maken.

Artikel 4.13. Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond; indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken;

  • b.

    de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de belanghebbende de beschikking heeft over woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • e.

    de belanghebbende verhuisd is naar woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • f.

    de belanghebbende verhuisd is naar een Awbz-instelling/locatie of een andere instelling of locatie gericht op het verstrekken van zorg;

  • g.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • h.

    de belanghebbende woonruimte zonder recht of titel bewoont, of bewoont op basis van een tijdelijke huurovereenkomst;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte.

  • 4.

    14 Beperking hoogte bedrag verhuis-en inrichtingskosten

Indien de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen wordt 50% van de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, genoemd in artikel 4.3 onder a., verstrekt.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen van voorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een individuele voorziening in de vorm van een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 5.2 Primaat collectief vervoer

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor het collectief vervoer in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om :

    • a.

      gebruik te maken van het openbare vervoer; of

    • b.

      het openbare vervoer te bereiken.

  • 2.

    Wanneer de persoon, als bedoeld in het eerste lid, is geïndiceerd voor het collectief vraagafhankelijk vervoer, bestaat de voorziening uit:

    • a.

      een kortingspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer; of

    • b.

      een forfaitaire vergoeding.

Verstrekking van een forfaitaire vergoeding vindt steeds plaats per kalenderjaar. Bij tussentijdse verstrekking verstrekt het college een evenredige bijdrage.

  • 3.

    Een persoon, als bedoeld in het eerste lid, die in aanmerking komt voor collectief vraagafhankelijk vervoer dient, voordat de verstrekking van de voorziening plaatsvindt, een keuze te maken tussen de in het vorige lid bedoelde kortingspas en de forfaitaire vergoeding.

  • 4.

    Wanneer het collectief vraagafhankelijk vervoer het individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer betreft, bestaat de voorziening uit een kortingspas voor het individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer.

Artikel 5.3 Regiotaxi Kan

  • 1.

    Het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt door de gemeente Arnhem uitgevoerd onder de naam Regiotaxi Kan.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet, die is geïndiceerd voor het collectief vraagafhankelijk vervoer kan onbeperkt gebruik maken van de Regiotaxi Kan.

  • 3.

    Voor het reizen met de Regiotaxi Kan is een ritbijdrage verschuldigd.

  • 4.

    De hoogte van de eigen bijdrage, genoemd in het vorige lid, geldt voor maximaal vijf reiszones en is gebaseerd op de ritbijdrage, die passagiers jonger dan 65 jaar moeten betalen bij deelname aan het reguliere openbare vervoer. Bij meer dan vijf reiszones is een hoger tarief van toepassing.

  • 5.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet, die naar het oordeel van het college is aangewezen op persoonlijke begeleiding, kan gratis een begeleider mee laten reizen.

Artikel 5.4 Het recht op een individuele vervoersvoorziening

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet komt slechts voor vergoeding van de in artikel 5.1 onder b., c. en d. genoemde individuele voorzieningen in aanmerking indien er sprake is van aantoonbare beperkingen en de in artikel 5.1 onder a. bedoelde algemene voorziening of het collectief vraagafhankelijk vervoer een onvoldoende oplossing bieden of deze niet beschikbaar zijn.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet, komt voor individuele voorzieningen, zoals genoemd in artikel 5.1 onder b en c, in aanmerking, indien het collectief vraagafhankelijk vervoer gelet op de vervoersbehoefte niet toereikend is.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet die is geïndiceerd voor individueel vervoer via gebruikmaking van de eigen auto, een bruikleenauto of een gesloten buitenwagen, ontvangt een individuele voorziening, zoals genoemd in artikel 5.1 onder d, die is gerelateerd aan de kilometervergoeding van het UWV. In het Besluit worden hierover nadere regels gesteld.

Artikel 5.5 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan twee maal het toepasselijke norminkomen op grond van de Wet werk en bijstand wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • 2.

    Artikel 5.5. eerste lid is niet van toepassing bij auto-aanpassingen, indien deze medisch noodzakelijk zijn.

Artikel 5.6 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • 2.

    In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor belanghebbende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen;

  • 3.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1.500 kilometer met een bandbreedte tot 2.000 kilometer mogelijk maken.

Artikel 5.7 Vergoeding gehandicaptenparkeervoorzieningen

  • 1.

    Indien een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet is geïndiceerd voor individueel vervoer via gebruikmaking van de eigen auto, een bruikleenauto of een gesloten buitenwagen, worden de kosten die samenhangen met parkeervoorzieningen vergoed, indien de persoon een inkomen heeft, dat niet hoger is dan twee maal het toepasselijke norminkomen op grond van de Wet werk en bijstand.

  • 2.

    De parkeervoorzieningen, genoemd in het vorige lid, betreffen slechts :

    • a.

      de indicatiekosten;

    • b.

      de gehandicaptenparkeerkaart; en

    • c.

      de aanleg van een gehandicaptenparkeerplaats.

       

    3.Voor de voorzieningen, genoemd in artikel 5.7, eerste en tweede lid, wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

Artikel 5.8 Hoogte vergoedingen van de individuele vervoersvoorzieningen

De hoogte van de verschillende vergoedingen, genoemd in dit hoofdstuk, wordt door het college in het Besluit nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve rolstoelvoorziening;

  • b.

    een individuele voorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel.

Artikel 6.2 Primaat algemene voorziening waaronder een collectieve rolstoelvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet komt

voor de in artikel 6.1. onder a. vermelde voorziening in aanmerking indien :

  • a.

    aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de instelling of woning noodzakelijk maken en er sprake is van een standaardvoorziening; én

  • b.

    hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 6.3 Individuele rolstoelvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet komt voor de in artikel 6.1. onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking indien :

  • a.

    aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken; én

  • b.

    hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 6.4 Aanspraak op een sportrolstoel

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt voor de in artikel 6.1. onder d. vermelde voorziening in aanmerking indien aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.5 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor Awbz-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.3 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel verstrekt op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten.

Hoofdstuk 7 Participatievoorzieningen

 

Artikel 7.1 Aanspraak op een tegemoetkoming

Het college verstrekt aan een persoon met beperkingen, zoals genoemd in artikel 1.1, onder d van de verordening, een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een hulpmiddel, die in verband met die beperkingen naar het oordeel van het college verbonden zijn aan het uitoefenen van een sport of hobby.

Artikel 7.2 Hoogte financiële tegemoetkoming

Het college stelt de hoogte van de tegemoetkoming, zoals bedoeld in het vorige lid, in het Besluit vast.

Artikel 7.3 Procedure

Het college verstrekt de tegemoetkoming op aanvraag. Indien dit naar het oordeel van het college gewenst is, wordt de tegemoetkoming ambtshalve verstrekt.

Artikel 7.4 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen voorzover zij dit noodzakelijk acht.

AFDELING 2 PROCEDURES

 

Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

 

Artikel 8.1 Gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 8.2 Locatie indiening aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo dient te worden ingediend bij het Klantencontactcentrum.

Artikel 8.3 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend dan wel degene op wie de aanvraag betrekking heeft :

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      er sprake is van complexe of gecombineerde Awbz / Wmo aanvragen;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    Bij de advisering zoals genoemd in het tweede lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenoemde ICF classificatie.

  • 4.

    De beschikking vermeldt op welke wijze in dat individuele geval wordt bijgedragen aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

Artikel 8.4 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende, worden bij het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8.3, eerste lid van de verordening de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de belanghebbende;

  • b.

    de beperkingen die de belanghebbende in zijn functioneren ondervindt;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de belanghebbende;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de belanghebbende;

  • e.

    de sociale omstandigheden (waaronder de participatiemogelijkheden) van de belanghebbende.

Het college maakt in zijn besluit tot verstrekking van een voorziening inzichtelijk op welke wijze de omstandigheden zoals bedoeld in a. tot en met e. zijn meegewogen in de besluitvorming.

Artikel 8.5 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 8.6 Intrekking van een voorziening

Een besluit tot verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan één of meer voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    blijkt dat de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

  • d.

    achteraf blijkt, dat een aanspraak als bedoeld in artikel 1.3 onder g., te gelde wordt of kan worden gemaakt;

  • e.

    de voorziening niet dan wel niet adequaat gebruikt wordt.

Artikel 8.7. Terugvordering en verrekening

  • 1.

    Als een besluit tot het verlenen of wijzigen van een voorziening wordt herzien dan wel wordt ingetrokken, wordt de ten onrechte verstrekte geldsom van de belanghebbende teruggevorderd of verrekend met aanspraken die belanghebbende op grond van de wet heeft of nog zal krijgen.

  • 2.

    In geval het recht op een in bruikleen of in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, wordt deze voorziening teruggevorderd.

  • 3.

    De wijze van terugvordering en verrekening wordt in het Besluit nader geregeld.

Artikel 8.8. Betaling van de geldsom

  • 1.

    Betaling van de geldsom vindt plaats op het rekeningnummer ten name van belanghebbende.

  • 2.

    In afwijking van het genoemde in het eerste lid wordt op verzoek van belanghebbende de uitbetaling van een geldsom rechtstreeks aan een leverancier overgemaakt.

AFDELING 3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Hoofdstuk 9 Overgangsbepalingen

Artikel 9.1

De persoon, die op 31 december 2008 een financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten

ontvangt én vanaf 1 januari 2009 in aanmerking komt voor individueel (rolstoel)taxivervoer

behoudt tot en met 31 maart 2009 recht op die tegemoetkoming.

Artikel 9.2

Ingaande 1 april 2009 komt de financiële tegemoetkoming, zoals genoemd in het vorige lid te

Artikel 9.3

De persoon, die op 31 december 2008 een financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten ontvangt én is geïndiceerd voor een auto behoudt ingaande 1 januari 2009 recht op die tegemoetkoming, indien aan de voorwaarden van deze verordening wordt voldaan, tot het moment, dat het niveau van de financiële tegemoetkoming, welke is gerelateerd aan de kilometervergoeding zoals genoemd in het Besluit Beleidsregels van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), is bereikt.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen.

Artikel 10.1 Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de op deze verordening en op het Besluit berustende geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 10.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als : Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Arnhem op

25 januari 2010.

De voorzitter, De griffier,

Afgekondigd Arnhemse Koerier: 10 februari 2010.

Toelichting op de Verordening voorzieningen

maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010

INLEIDING

De Wet maatschappelijke ondersteuning (afgekort Wmo) is 1 januari 2007 in werking getreden en zal uiteindelijk door jurisprudentie een duidelijke vorm gaan krijgen.

Deze verordening geldt vanaf 1 januari 2010 en is noodzakelijk, omdat ingaande 1 juli 2009 de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ingevoerd.

Dit betekent onder meer, dat derdenbetalingen en verrekeningen in de verordening moeten worden opgenomen. Tevens wordt het zinvol geacht om relevante jurisprudentie uit 2009 in de verordening te verwerken.

ALGEMENE TOELICHTING

Compensatiebeginsel

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel“. Dit begrip is bij amendement in de Wmo opgenomen.

Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in deze verordening een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1.1. onder b.

Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de wet aan, voor de onderdelen:

  • a.

    een huishouden te voeren,

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de Awbz naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

  • -

    onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de hulp bij het huishouden;

  • -

    zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief de sportrolstoel;

  • -

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wvg;

  • -

    het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingen-terreinen.

In de verordening is opgenomen, dat de gemeente als opdracht heeft om personen met aantoonbare beperkingen door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

Benadrukt wordt, dat een gelijkwaardige uitgangspositie ten opzichte van een persoon zonder beperkingen niet inhoudt, dat er sprake moet zijn van een gelijke uitgangspositie. Dit is immers in de praktijk niet tot nauwelijks realiseerbaar.

Voorzieningen

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen".

De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip algemene voorzieningen opgenomen. Dit type voorziening komt in de Wvg voor onder de noemer “collectief vraagafhankelijk vervoer ” of bijvoorbeeld rolstoelpools in verzorgingstehuizen.

Het begrip algemene voorziening heeft betrekking op alle onderdelen van het compensatiebeginsel.

Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen.

Het zal in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de desbetreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden, al of niet op wijkniveau.

De verordening spreekt in concreto over algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, scootermobielpools en rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools).

De verordening is in de definiëring van deze algemene voorzieningen niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren steeds nieuwe invullingen zullen ontstaan.

Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

De in deze verordening opgenomen algemene voorzieningen zijn in principe ook als voorliggende voorzieningen te beschouwen.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste drie hoofdstukken hebben betrekking op procedurele aspecten en overgangs- en slotbepalingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Ad a

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad b

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt.

Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het advies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg.

Ad c

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Ad d

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt.

Ad e

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet.

Het is een persoon, die langdurige zorg verleent die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Ad f

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad g

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad h

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en voor een aantal voorzieningen gelden geen eigen bijdragen.

In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik.

Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

Ad i

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt.

Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de belanghebbende.

Door het college vast te stellen beleidsregels genoemd in het Besluit dan wel werkinstructies zullen afwegingscriteria geven en verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

Ad j

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd. Op basis van de Algemene Maatregel van Bestuur zijn hiervoor nadere regels gesteld.

Ad k

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad l

Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de belanghebbende onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze.

Ad m

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is vrijwel nooit een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad n

Evenals onder de Wvg het geval was, is het ook onder de Wmo niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken.

Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale raad van Beroep.

Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden.

Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip, is de begrips-omschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen, die :

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Ad o

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “ algemeen gebruikelijk”. Deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers.

De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet.

Een met de persoon als de belanghebbende vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.

Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad p

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder ” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad q en r

Deze bepalingen spreken voor zich.

Ad s

In de Wmo-beleidsregels wordt de omvang van het persoonsgebonden budget van standaardbedragen voor rolstoelen, verplaatsingsmiddelen en trapliften benoemd.

Ad t

Deze tegemoetkoming wordt verstrekt, indien iemand geïndiceerd is voor het het collectief vraagafhankelijk vervoer en niet gekozen heeft voor een kortingspas.

Ad u

Het zogeheten collectief vraagafhankelijk vervoer (afgekort CVV) vervoert gehandicapten collectief (per bus) en m.i.v. 1 januari 2009 individueel van deur tot deur.

Ad v

Met behulp van het ICF kan het menselijk functioneren beschreven worden vanuit drie verschillende perspectieven:

  • 1.

    het perspectief van het menselijk organismen;

  • 2.

    het perspectief van het menselijk handelen, en

  • 3.

    het perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven.

De internationale classificaties vormt een taal met behulp waarvan verschillende gegevens op het gebied van de gezondheid kunnen worden vastgelegd ( bijvoorbeeld ziekten, functioneren, stoornissen).

Artikel 1.2 Beperkingen

Ad a

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Verordening Wvg en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie.

Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is.

Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is.

Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen.

Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan.

Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de desbetreffende voorziening een belangrijke rol.

Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt.

Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de Awbz.

Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad b

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn.

Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt : volgens objectieve maatstaven nog toereikend.

Hoewel datgene wat de belanghebbende als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van “ de kosten van de voorziening”, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt.

Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is.

Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten.

Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Ad c

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Ad d

Bij aanpassingen aan woningen, vervoermiddelen of rolstoelen beoordeelt de gemeente of de kosten van de aanpassingen redelijk zijn in relatie tot de levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

Zo kan voorkomen worden, dat een dure aanpassing aan een voorziening binnen korte termijn niet meer functioneert, omdat de voorziening zelf als gevolg van ouderdom niet meer gebruikt kan worden.

Artikel 1.3 Afwijzing

Ad a

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.

Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening.

Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening.

Ad b

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wvg, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen.

Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de belanghebbende niet woonachtig is.

Het uitgangspunt voor het verstrekkken van een voorziening is, dat een persoon woonachtig is in de gemeente en staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Arnhem.

In een uitzonderingssituatie kan iemand, die nog niet in de gemeente Arnhem woonachtig is, toch een aanvraag voor een woonvoorziening indienen.

Hierbij kan worden gedacht aan een persoon, die binnen relatief korte termijn gaat verhuizen en de beschikking krijgt over woonruimte in de gemeente Arnhem.

Ad c

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.

Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.

Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken.

Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol.

Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad d

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze bepaling bedoeld.

Ad e

Onder e. wordt gedoeld op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende gerealiseerd of aangekocht is.

Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden.

Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.

Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een belanghebbende hiervoor in aanmerking.

Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de belanghebbende tot verhuizen overgaan.

Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de belanghebbende reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn, dat de belanghebbende snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen.

In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Uitgangspunt is, dat de belanghebbende voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente heeft gekregen.

Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Indien het college de mogelijkheid heeft de aanvraag achteraf te beoordelen, bestaat er wel recht op een voorziening.

Ad f

In dit artikel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de belanghebbende te verwijten is dat het middel verloren is gegaan of niet meer te gebruiken is, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het voorgaande is niet aan de orde, indien de belanghebbende geen schuld treft.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal.

Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan (ook bij andere voorzieningen geldt dat deze niet opnieuw binnen de afschrijvingstermijn worden verstrekt, indien de belanghebbende deze voorziening niet dan wel onvoldoende heeft verzekerd).

Dit artikel is uiteraard niet van toepassing, indien in de andere gemeente de desbetreffende voorziening wordt ingenomen in verband met vertrek uit de gemeente.

Ad g

In dit onderdeel is aangegeven, dat voorzieningen niet worden verstrekt, indien er op grond van een andere wettelijke regeling recht bestaat op de desbetreffende voorziening.

Artikel 1.4 Compensatieplicht

Indien er sprake is van een persoon met beperkingen zal het college voorzieningen treffen ter compensatie van de voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, waarbij echter wel rekening wordt gehouden met de regels, genoemd in deze verordening.

Artikel 1.5 Besluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen gemeente Arnhem

Via dit artikel worden een aantal bevoegdheden gedelegeerd aan het college.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 2.1 Keuzevrijheid.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorzieningen de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, en een naturaverstrekking, is niet absoluut.

Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget.

Het college stelt regels in welke gevallen er sprake is van bezwaren, die in de persoon zijn gelegen en die reden zijn om geen persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, te verstrekken.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de belanghebbende. Deze bepaling heeft betrekking op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte voorziening in natura. Er bestaat geen recht op een voorziening, indien de huur- of bruikleenovereenkomst niet tot stand komt.

Het college behoudt zich het recht voor om de desbetreffende overeenkomst in de vorm van bruikleen dan wel huur af te sluiten.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt, is een dergelijke overeenkomst uiteraard niet nodig.

Ook in het geval dat dienstverlening wordt verstrekt, is een overeenkomst tussen het college en de belanghebbende niet aan de orde.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt.

Artikel 2.4.1

Artikel 2.4.1, eerste lid spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet.

Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van een individuele voorziening in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gerelateerd aan de tegenwaarde van een voorziening in natura.

Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de desbetreffende voorziening.

Het betreft voorzieningen, die op grond van de bepalingen in hoofdstuk 4, 5 en 6 worden verstrekt. Het bedrag voor voorzieningen voor hulp bij het huishouden valt hier buiten en wordt separaat geregeld.

Voor de diverse soorten voorzieningen zullen nadere regels in het Besluit en beleidsregels worden vastgesteld.

Het derde lid heeft betrekking op een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, voor hulp bij het huishouden. In het Besluit stelt het college de desbetreffende bedragen vast, die naar verwachting elk jaar geïndexeerd worden.

Het vierde lid bepaalt op welke wijze het college omgaat met een persoonsgebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige werkinstructies noodzakelijk zijn. Invulling vindt plaats in het Besluit en de desbetreffende werkinstructies.

In onderdeel a van het vijfde lid is opgenomen, dat een belanghebbende niet de keus heeft tussen een persoonsgebonden budget en een kortingspas voor het collectief vervoer.

De instandhouding van het collectief vervoer zou hierdoor in gevaar komen en de kosten van het collectief vervoer zou voor de gemeente onnodig kostbaar, zo niet onbetaalbaar worden.

In onderdeel b van het vijfde lid wordt vermeld, dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien er sprake is van overwegende bezwaren, die in de persoon zijn gelegen. Dit wordt in het Besluit nader uitgewerkt.

Artikel 2.4.2 en artikel 2.4.3

In deze artikelen is bepaald, dat de belanghebbende aan een aantal voorwaarden moet voldoen, indien het persoonsgebonden budget door de gemeente is betaald.

Indien er sprake is van een persoongebonden budget voor een voorziening dienen binnen een vastgestelde periode enige documenten te worden overlegd. Indien er sprake is van zorg betreft dit de salarisadministratie. Het een en ander zal nader worden uitgewerkt in het Besluit.

Artikel 2.4.4

Hierin is geregeld, dat een pgb geheel of ten dele wordt teruggevorderd, indien hiervoor aanleiding bestaat. Het Besluit gaat hier verder op in.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15, eerste lid 1 en artikel 19, eerste lid van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van een voorziening een eigen bijdrage of een eigen aandeel te vragen.

De gemeente Arnhem past deze artikelen toe en legt een eigen bijdrage of een eigen aandeel op.

De omvang van de eigen bijdrage of het eigen aandeel betreft een vast bedrag en eventueel een percentage van 15 berekend over het meerinkomen. De gemeente Arnhem hanteert derhalve het maximale percentage van 15.

In de uitvoeringspraktijk zal dit tot gevolg hebben, dat alleen huishoudens met een inkomen hoger dan ongeveer 120% van het sociaal minimum, behalve een vast bedrag, ook een percentage van 15 van het meerinkomen aan eigen bijdrage of eigen aandeel moeten betalen.

De desbetreffende berekeningswijze is vastgelegd in artikel 4.1 van het “Besluit maatschappelijke ondersteuning van 2 oktober 2006”.

Dit besluit van 2 oktober 2006 is een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De desbetreffende bedragen worden op basis van artikel 4.5 van de AmvB elk jaar geïndexeerd. De geïndexeerde bedragen worden overgenomen.

Op basis van de AmvB heeft de staatssecretaris de algemene kaders gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen de eigen bijdrage of het eigen aandeel kan worden opgelegd. Het college werkt dit nader uit in het Besluit.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen.

In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden” en in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen”.

Bij het interpreteren van het begrip het “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de wetgever de onder de Wvg bestaande woonvoorzieningen onder het begrip het “voeren van een huishouden” heeft gebracht.

Onder de Awbz werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip, wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd. Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening. Dit is een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor de belanghebbende.

Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden via het Meldpunt Vrijwillige Thuishulp. Het gaat hierbij om lichte ondersteuning van incidentele aard.

Slechts in acute situaties kan een tijdelijk beroep op vrijwilligers worden gedaan. Dit is reeds bestaande uitvoeringspraktijk.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm.

Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere, langdurige en professionele behoefte aan hulp.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de belanghebbende zelf hulp inhuren.

Artikel 3.2.1 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In de gemeente Arnhem is de algemene voorziening voor hulp bij het huishouden in ontwikkeling. Het kan bijvoorbeeld gaan om de inzet van kortdurende hulp.

Indien de algemene voorziening is gerealiseerd, wordt dit voor een belanghebbende als een voorliggende voorziening beschouwd, omdat deze voorziening als primaat in de verordening is neergelegd.

In eerste instantie komen in aanmerking personen met een aantoonbare beperking. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenoemde respijtzorg. Bijvoorbeeld als de mantelzorger tijdelijk uitvalt wegens ziekte of overbelasting.

Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt, is wel degelijk mogelijk.

Artikel 3.2.2

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde.

Artikel 3.2.2 moet dus in samenhang met artikel 3.2.1 worden gelezen.

De individuele voorziening kan bestaan uit zorg in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. In het Besluit zijn nadere regels gesteld.

Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen.

Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren negentig.

Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt bepaald aan de hand van de noodzakelijke activiteiten die nodig zijn om de belemmeringen in het voeren van een huishouden op te heffen. De benodigde omvang wordt door het college nader uitgewerkt in het Besluit.

In het Besluit wordt door het college het passende uurbedrag vastgelegd, indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a

De algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Hierbij moet worden gedacht aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen. De ontwikkeling van de algemene woonvoorzieningen is een voortdurend proces en zal constant in beweging zijn.

Ad b

Een woonvoorziening in natura. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de losse tillift.

Ad c

Het persoonsgebonden budget. Bijvoorbeeld indien een persoon recht heeft op een woningaanpassing.

Ad d

De financiële tegemoetkoming. Bijvoorbeeld bij een persoon, die recht heeft op een tegemoetkoming voor verhuis-en inrichtingskosten.

Een nadere uitwerking van de punten a tot en met d vindt plaats in de desbetreffende werkinstructie.

Artikel 4.2.1 en 4.2.2 Primaat collectieve woonvoorzieningen en recht op individuele

woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning.

Als een algemene voorziening geen oplossing biedt of niet aanwezig is in de gemeente moet het probleem door het treffen van een individuele voorziening worden opgelost.

Dit kan zijn een woonvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget, dan wel een financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.3 Soorten woonvoorzieningen.

Ad a

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning .

Het college maakt in het Besluit en de werkinstructies de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden.

Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften.

Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d

Omdat met de Wmo niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wvg te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen.

Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wvg kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Artikel 4.4.1 t/m artikel 4.4.4

Onder de Wvg gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd onderzocht of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden.

Dit is het zogenoemde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening.

De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wvg in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld.

In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden.

Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn.

Ook diverse andere relevante aspecten kunnen, afhankelijk van de situatie, een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 4.5 Primaat van de losse woonunit.

Onder de Wvg konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Onder de Wmo vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen.

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden.

In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. Dit geldt ook voor een woning in eigendom van de belanghebbende.

Artikel 4.6 Hoogte pgb in verband met kosten voor het verwerven van grond

In dit artikel wordt vermeld, dat bij een noodzakelijke uitbreiding van de woning extra vierkante meter grond verworven kan worden. Het college werkt dit nader uit in het Besluit.

Artikel 4.7 tot en met artikel 4.10

In deze artikelen wordt vermeld welke criteria van toepassing zijn, indien een woonwagen, een woonschip of een binnenschip wordt aangepast.

Indien niet aan de criteria wordt voldaan, wordt een maximum bedrag voor een woonwagen of een woonschip vergoed. Dit is geregeld in artikel 4.9.

Artikel 4.11 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen.

Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 4.12 lid 1 Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wvg, wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente.

Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wvg is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de belanghebbende van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen.

In het geval van Awbz-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de belanghebbende naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Artikel 4.12.2 t/m artikel 4.12.4

Onder de Wvg waren Awbz-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen.

Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenoemde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening.

Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wvg geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen.

Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken ” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf, de woonkamer en een toilet. M.b.t. het toilet is opgenomen, dat belanghebbende deze ook daadwerkelijk kan gebruiken.

Artikel 4.13 Beperkingen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 4.13.

Ad a

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen.

Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.

In deze situatie kan het gaan om een verhuizing van een inadequate naar opnieuw een inadequate woning.

Alleen indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.

Daarbij kan onder meer gedacht worden aan een verhuizing in verband met het aanvaarden van werk of de aanwezigheid van mantelzorg.

Ad b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning.

Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient.

Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zo mogelijk het koopwoningen-bestand.

Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt.

Evenals onder de Wvg gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten.

De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad d en e

Indien belanghebbende woont in een (of verhuist naar een ) woonruimte, die niet geschikt is het gehele jaar te wonen (bijvoorbeeld een sloopwoning, caravan), wordt geen woonvoorziening verstrekt. Hiermede wordt voorkomen, dat met overheidsgeld gefinancierde voorzieningen vernietigd worden.

Ad f

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe, dat de belanghebbende buiten de doelgroep van de wet valt. Deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden.

Ad g

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning.

In deze situatie wordt er dus verhuisd van een adequate naar een inadequate woning.

Ad h

Een persoon met beperkingen kan slechts voor een woonvoorziening in aanmerking komen, indien deze legaal woont. Ook bij een tijdelijke huurovereenkomst wordt geen woonvoorziening verstrekt, omdat de voorziening langdurig gebruikt moet kunnen worden.

Ad i

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of onderhoudsgebreken voor problemen (onder meer vocht of giftige dampen) zorgen.

Het wegnemen van belemmeringen, die voortvloeien uit gebruikte materialen of slechte staat van onderhoud valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente.

Artikel 4.14 Beperking in de hoogte van de verhuis- en inrichtingskosten

Ook niet gehandicapten zullen, indien zij voor het eerst gaan verhuizen, de kosten van deze verhuizing zelf moeten betalen. Dit is de reden, waarom de gehandicapte, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen 50% van de verhuis- en inrichtingskosten zal gaan ontvangen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen van te verstrekken voorzieningen

Ad a

Een algemene voorziening kan bestaan uit een collectief vervoerssysteem of bijvoorbeeld een scootermobielpool.

De collectieve vervoersvoorziening is in de gemeente Arnhem al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer (afgekort CVV).

Op basis van recente uitspraken van de Centrale raad van Beroep van 28 oktober 2009 (LJN BK 2500, 2502 en 2504) is het collectief vervoer zoals dit in de gemeente Arnhem wordt uitgevoerd, te beschouwen als een individuele (dus geen algemene) voorziening.

Het CVV kan wel groeien naar een algemene voorziening, echter daarvoor zullen dan nadere criteria ontwikkeld moeten gaan worden.

Ad b

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de werkinstructies wordt nader uitgewerkt onder welke voorwaarden de belanghebbende voor een bepaalde soort voorziening in aanmerking komt.

Ad c

In een aantal situaties kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een scootmobiel. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget, wordt in de beleidsregels dan wel werkinstructies nader uitgewerkt.

Ad d

De financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de reiskosten, waardoor gehandicapten zich kunnen verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving. Het is bedoeld voor personen, die geïndiceerd zijn voor een eigen auto, een bruikleenauto of een gesloten buitenwagen.

Artikel 5.2 Primaat collectief vervoer

Het eerste lid benadrukt het voorliggende karakter en het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer en geeft aan, dat deze voorrang heeft boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b. en c. en d van artikel 5.1.

Vanaf de invoering van de Wvg beschikt de gemeente Arnhem reeds over collectief vraagafhankelijk vervoer (afgekort CVV), waarmee gehandicapten zich kunnen verplaatsen in hun directe woon- en leefomgeving.

In het tweede lid wordt de gehandicapte, die is geïndiceerd voor het CVV, de keuze voorgelegd om te kiezen tussen een forfaitaire vergoeding (en geen kortingspas) of een kortingspas.

In het derde lid is opgenomen, dat de gehandicapte, voordat een verstrekking plaatsvindt, moet kiezen tussen een forfaitaire vergoeding en een kortingspas. De keuze staat vast voor een periode van 12 maanden (januari tot en met december).

Het vierde lid heeft betrekking op personen, die zijn geïndiceerd voor het collectief vervoer, maar dan op individuele basis.

Deze personen komen in aanmerking voor het individueel vraagafhankelijk vervoer en ontvangen een kortingspas, waarmee zij onbeperkt gebruik kunnen maken van het deur tot deur vervoer met een bestemmingsbereik van 5 reiszones.

Artikel 5.3 Regiotaxi Kan

Regiotaxi Kan is bedoeld voor personen met een beperking, die woonachtig zijn in de

gemeente Arnhem en is gericht op het deur tot deur vervoer in de nabije woon- en

leefomgeving.

De belanghebbende kan onbeperkt van Regiotaxi Kan gebruik maken, maar er moet wel een

ritbijdrage betaald worden.

De hoogte van de ritbijdrage is afgestemd op de ritbijdrage van personen tot 65 jaar, die

reizen met het reguliere openbare vervoer.

Indien de rit betrekking heeft op meer dan vijf reiszones, wordt een hogere ritbijdrage in

rekening gebracht.

Indien belanghebbende beschikt over een NS-begeleidingskaart kan de begeleider gratis

meereizen.

Artikel 5.4 Het recht op een individuele voorziening

Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

a indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van het collectief of individueel vraagafhankelijk vervoer; of

b indien er geen algemene voorziening, waaronder het collectief / individueel vraagafhankelijk vervoer, aanwezig is.

Het kan zijn, dat de gehandicapte om medische redenen geen gebruik kan maken van het

collectief of individueel vraagafhankelijk vervoer. In een dergelijke situatie wordt een

individuele voorziening verstrekt.

Zoals eerder vermeld is in de gemeente Arnhem een collectief / individueel vraagafhankelijk

vervoerssysteem aanwezig.

Individuele vervoersvoorzieningen (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of een driewielfiets) kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van het collectief/individueel vraagafhankelijk vervoer (of in aanvulling op een individuele vervoerskostenvergoeding) verstrekt worden.

Dit is het geval wanneer het collectief / individueel vraagafhankelijk vervoer de vervoersbehoefte van de belanghebbende niet volledig dekt.

Het derde lid heeft betrekking op personen, die zijn geïndiceerd voor een eigen- of bruikleenauto of een gesloten buitenwagen.

Dit betreft dus personen, die om medische redenen geen gebruik kunnen maken van het CVV (collectief en individueel) en uitsluitend zijn aangewezen op de eigen- of bruikleenauto of een gesloten buitenwagen.

Deze categorie personen ontvangen een individuele tegemoetkoming in de vervoerskosten, welke gerelateerd is aan de kilometervergoeding van het UWV.

Artikel 5.5 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wvg is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht.

Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen.

Het Arnhemse beleid is, dat alleen bij verstrekking van een auto een inkomensgrens van 2x het norminkomen wordt gehanteerd.

In de desbetreffende werkinstructie wordt verder uitgewerkt welke norminkomens gehanteerd worden.

Benadrukt wordt, dat de inkomenstoets niet van toepassing is op auto-aanpassingen, die medisch geïndiceerd zijn. De auto dient wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze zijn beschreven in de werkinstructie.

Artikel 5.6 Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wvg is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”.

Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wvg, maar aangezien met de Wvg maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wvg te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat de alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen.

Vandaar dat onder de Wvg gevormde jurisprudentie uitgegaan wordt van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg in, dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen.

De gemeente Arnhem voldoet aan deze plicht, omdat de gehandicapte met de toegekende vergoeding in ieder geval een afstand van circa 1.500 kilometer kan overbruggen.

Artikel 5.7 Vergoeding gehandicaptenparkeervoorzieningen

In dit artikel is opgenomen, dat genoemde gehandicaptenparkeervoorzieningen voor de lagere inkomensgroepen worden vergoed, indien het medisch noodzakelijk is, dat er gebruik moet worden gemaakt van een eigen auto, een bruikleenauto of een gesloten buitenwagen.

In dit artikel is in het derde lid expliciet vermeld, dat geen eigen bijdrage wordt opgelegd indien de voorziening een gehandicaptenparkeervoorziening betreft.

Artikel 5.8 Hoogte vergoedingen van de individuele vervoersvoorzieningen

De omvang van de financiële vergoedingen wordt in het Besluit vermeld.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen.

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wvg waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wmo is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wvg te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden.

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent.

Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt.

De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen.

Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten.

Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt.

Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wvg was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Bij artikel 6.1 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik.

Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wvg formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening.

Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen.

Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt.

De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Reeds vele jaren functioneert bij diverse verzorgingstehuizen een rolstoelpool.

Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.

Artikelen 6.2 en 6.3

In artikel 6.2 is het primaat van de algemene voorziening geregeld. Dit betekent, dat een verstrekking van een rolstoelvoorziening uit een collectieve rolstoelvoorziening (een rolstoelpool) voorrang heeft boven een individuele verstrekking.

Het betreft hier wel een rolstoelvoorziening voor incidenteel gebruik en het moet gaan om een standaardvoorziening.

Op basis van artikel 6.3 kan een belanghebbende voor een individuele rolstoelvoorziening in aanmerking komen als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. De rolstoel wordt dan in bruikleen of als pgb verstrekt.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.

Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

Artikel 6.4 Aanspraak op een sportrolstoel

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een financiële tegemoetkoming, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Onder het begrip sportrolstoel dient uitsluitend een sportrolstoel te worden verstaan. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel.

In het Besluit wordt een maximum bedrag vermeld, indien een sportrolstoel wordt verstrekt.

Artikel 6.5 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor Awbz-bewoners

Recht op een op grond van de Awbz verstrekte rolstoel aan Awbz-bewoners bestaat alleen indien de Awbz-bewoner zowel de Awbz-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende Awbz-instelling.

Als een Awbz-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een Awbz-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wmo.

Hoofdstuk 7 Participatievoorzieningen

Artikel 7.1

Het hebben van beperkingen in de zin van de Wmo kan tot gevolg hebben dat voor het beoefenen van een hobby of het beoefenen van een sport meerkosten gemaakt moeten worden.

Deze meerkosten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit aanpassingen van hulpmiddelen die voor de hobby/sport worden gebruikt.

Voor de extra kosten die verband houden met de hobby wordt een tegemoetkoming verstrekt. De tegemoetkoming is bestemd voor mensen die beperkingen hebben in de zin van artikel 1.1 onder c en d van de Verordening.

Er bestaat recht op een tegemoetkoming als de hobby/sport tot meerkosten leidt. Het is aan belanghebbende om aan te geven voor welke hobby de tegemoetkoming wordt aangevraagd. Het college beoordeelt vervolgens of aan het uitoefenen van die hobby meerkosten zijn verbonden. Het college heeft terzake beoordelingsvrijheid.

Artikel 7.2

Gekozen is voor het begrip ‘tegemoetkoming’, genoemd in artikel 1.1 onder m van de Verordening. Het begrip ‘tegemoetkoming’ suggereert een gedeeltelijke vergoeding van de feitelijke kosten. Het is echter ook denkbaar dat de tegemoetkoming ‘volledig’ is tot een bepaald maximumbedrag. De hoogte van de tegemoetkoming en de eventuele bovengrens worden vastgesteld door het college en vastgelegd in het Besluit.

Op grond van artikel 10.2 van deze verordening kan het college jaarlijks besluiten om het bedrag te indexeren.

Artikel 7.3

Hoofdregel is dat de tegemoetkoming op aanvraag wordt toegekend. Indien het college echter van oordeel is dat ambtshalve toekenning gewenst is, behoort dit ook tot de mogelijkheden.

In het aanvraagformulier voor Wmo-voorzieningen dat het college heeft vastgesteld, wordt de mogelijkheid opgenomen om ook voor deze bijdrage een aanvraag in te dienen.

Artikel 7.4

Is het voor de uitvoering van deze voorziening noodzakelijk om nadere regels te stellen, dan kan het college dit doen. Dergelijke regels worden dan opgenomen in het Besluit.

Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 8.1 Gebruik aanvraagformulier

In de Algemene wet bestuursrecht (afgekort Awb) is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de belanghebbende noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend.

Artikel 8.2 Locatie indiening aanvraag

In de wet is opgenomen, dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene wet bijzondere ziektekosten is geregeld.

In de toelichting op het amendement wordt gedoeld op de zogenoemde één-loketgedachte.

De gemeente Arnhem kende al sinds het jaar 2000 een zorgloket waar zowel Awbz-aanvragen als gemeentelijke voorzieningen of aanvragen op het terrein van aanvullend inkomensbeleid kunnen worden ingediend.

Momenteel dienen aanvragen in het kader van de Wmo bij het klantencontactcentrum te worden ingediend. Aanvragen in het kader van de AWBZ kunnen op dit moment nog niet bij het klantencontactcentrum ingediend worden.

Artikel 8.3 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de belanghebbende op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet onontbeerlijk zijn.

Lid 2

De lichte indicatiestelling gebeurt door gemeentelijke adviseurs of door partners in de zorg en ondersteuningsketen.

Bij complexe- of gecombineerde aanvragen zal het Centrum Indicatiestelling Zorg (afgekort CIZ) om advies worden gevraagd.

Het college vraagt ook advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen.

Lid 3

Dit lid geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenoemde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.

Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene wet bijzondere ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene wet bijzondere ziektekosten en deze wet vergemakkelijken. Het CIZ en de adviseurs van de gemeente Arnhem werken reeds met de ICF-classificatie.

Lid 4

Dit lid vertaalt de opdracht van artikel 26, eerste lid van de wet naar de verordening en

bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking

bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale

maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch

probleem of een psychosociaal probleem.

Artikel 8.4 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de belanghebbende.

Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien, zodat het college een zorgvuldig op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

In de gemeente Arnhem is praktijk, dat diverse soorten ondersteunende inkomensvoor-zieningen, zoals bijvoorbeeld het minimabeleid, mede betrokken worden bij de aanvraag voor een Wmo-voorziening.

Artikel 8.5 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 8.6 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidsvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking.

Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengt.

Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven.

Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de belanghebbende zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 8.7 lid 1, 2 en 3 Terugvordering en verekening

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering en verrekening van voorzieningen.

Ingaande 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevoerd.

Titel 4.4 van de Awb heeft betrekking op bestuursrechtelijke geldschulden en handelt onder meer over verrekening (zie art. 4:93 Awb) en terugvordering van onverschuldig betaalde voorschotten (zie art. 4:95 Awb). Bij verrekening is geen executoriale titel noodzakelijk. Het is noodzakelijk om de verrekeningsmogelijkheid in de verordening op te nemen.

De terugvordering is nadrukkelijk in de verordening opgenomen, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.

Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, vordert het college (behoudens kruimelbedragen) de voorziening geheel of gedeeltelijk terug.

Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering.

Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de belanghebbende sprake is van verwijtbaarheid.

Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen.

Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de belanghebbende in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Er zal vooraf een inschatting gemaakt worden van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure.

Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

In een een aantal situaties zal een voorziening, welke is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, worden teruggevorderd, indien (achteraf) blijkt, dat de gehandicapte geen gebruik meer van de voorziening kan maken, bijvoorbeeld bij overlijden.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd.

Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd.

In het derde lid is geregeld, dat het college nadere regels omtrent terugvordering opstelt.

Artikel 8.8. Betaling van de geldsom

Het uitgangspunt is, dat een geldsom wordt overgemaakt op het rekeningnummer van belanghebbende. Dit betekent, dat de geldsom niet aan derden (bijvoorbeeld een bemiddelingsbureau) wordt overgemaakt

In het tweede lid wordt met name gedoeld op situaties, waarbij belanghebbende aan de gemeente vraagt om de desbetreffende voorziening (meestal een woningaanpassing) te realiseren.

De praktijk is dan, dat de gemeente een leverancier een opdracht geeft. In deze situatie is het dan logisch, dat de uitbetaling aan de leverancier plaatsvindt.

Hoofdstuk 9 Overgangsbepalingen.

Algemeen

Vanaf 1 januari 2009 bestaat de mogelijkheid, dat geïndiceerde personen via de (rolstoel)taxi van het CVV individueel van deur tot deur vervoerd worden. De persoon kan hier onbegrensd gebruik van maken en ontvangt dan een kortingspas.

Ondanks het feit, dat er vanaf 1 januari 2009 een goed alternatief voor belanghebbende aanwezig is in de vorm van onbeperkt deur tot deur vervoer, wordt voor de periode 1 januari t/m 31 maart 2009 een overgangsmaatregel getroffen. Over laatstgenoemde periode (dus naar rato) ontvangt belanghebbende nog een financiële tegemoetkoming.

Artikel 9.1 en 9.2

In artikel 9.1 is opgenomen, dat over de periode 1 januari t/m 31 maart 2009 een overgangsmaatregel is getroffen voor de persoon, die op 31 december 2008 in aanmerking kwam voor een (rolstoel)taxivergoeding.

Vanaf 1 januari 2009 kunnen deze personen op individuele basis van deur tot deur vervoerd worden tegen het reguliere openbare vervoer tarief binnen een bestemmingsbereik van vijf reiszones.

De overgangsmaatregel vervalt ingaande 1 april 2009 op basis van artikel 9.2.

Artikel 9.3

In artikel 9.3 is opgenomen, dat er een overgangsmaatregel geldt voor de persoon, die op 31 december 2008 een financiële tegemoetkoming ontvangt én is geïndiceerd voor een auto, en die i.v.m. de invoering van het nieuwe beleid een lagere financiële tegemoetkoming zou gaan ontvangen.

Voor de duidelijkheid dient vermeld te worden, dat de geïndiceerde een persoon is, die door de gemeente op basis van een medisch advies, geen gebruik kan maken van het CVV (collectief dan wel individueel), maar uitsluitend is aangewezen op een bruikleenauto of een eigen auto.

De overgangsmaatregel houdt in, dat de geïndiceerde persoon het recht op een financiële tegemoetkoming op het niveau van 31 december 2008 blijft ontvangen tot het moment, dat het niveau van de financiële vergoeding, welke is gerelateerd aan de kilometervergoeding genoemd in het Besluit beleidsregels van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (afgekort UWV), is bereikt.

Indien de financiële tegemoetkoming de hoogte van de kilometervergoeding van het UWV heeft bereikt, wordt nadien de kilometervergoeding van het UWV gevolgd.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen.

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Artikel 10.1 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen.

Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte.

Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen.

In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.

Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 10.2 Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit te indexeren.

Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.5 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

Artikelen 10.3 en 10.4 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.