Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015, versie 2 |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015, versie 2 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt Nadere regels maatschappelijke onderstuening 2015
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uden 2015
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-10-2016 | Nieuwe regeling | 30-08-2016 Gemeenteblad, 21 oktober 2016 | Collegebesluit, 30 augustus 2016 |
Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn Nadere Regels opgesteld aanvullend op de Verordening en de toelichting daarop. De Nadere Regels zijn een verdere uitwerking van de bepalingen in de Verordening en waarborgt de transparantie van de gemeentelijke werkwijze. In de Verordening en de Nadere Regels staan de regels en voorwaarden die gelden voor de procedure melding, onderzoek en aanvraag, de verstrekking van een maatwerkvoorziening, de eigen bijdrageregeling en kwaliteit en inspraak. Alleen waar nodig zijn er aanvullende regels opgesteld naast de Wet en de Verordening. Dit document mag dan ook niet los worden gezien van datgene wat vast ligt in de Wmo en de Verordening.
De Nadere Regels ontlenen hun status aan artikel 156 van de Gemeentewet:
“De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet”.
Als Nadere Regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze Nadere Regels evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en Nadere Regels wel correct heeft gehanteerd. Uiteraard dienen bij gewijzigd beleid ook de Nadere Regels te worden aangepast.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uden 2015 wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De Nadere Regels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Daarnaast is het mogelijk de bedragen jaarlijks te indexeren, wat gemandateerd is aan het college van burgemeester en wethouders.
Hoofdstuk 1 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
1.Een melding zoals bedoeld in artikel 2 van de Verordening is een melding waarin wordt gevraagd om maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wet wordt gevraagd. Niet alle vragen die binnen komen zijn meldingen zoals bedoeld in de Verordening. Bijvoorbeeld een verzoek om informatie, een vraag om maatschappelijk werk en eenvoudige vraagverheldering behoren niet altijd tot de procedure van melding, onderzoek en aanvraag. Deze vragen kunnen direct worden opgelost.
Als er een melding wordt gemaakt van een situatie waar direct maatschappelijke ondersteuning nodig is en niet het onderzoek kan worden afgewacht, dan wordt een tijdelijke maatwerkvoorziening ingezet voor de duur van maximaal 8 weken. Gedurende deze periode wordt, indien er langer ondersteuning wordt gevraagd, naast de tijdelijke voorziening het reguliere onderzoek uitgevoerd om zo nodig te komen tot een maatwerkvoorziening.
Voor het onderzoek zoals bedoeld in de Verordening, kan cliëntondersteuning ingezet worden om de vraag helder te krijgen en mogelijke oplossingen te inventariseren. Een voorbeeld is het inzetten van een familieconferentie om duidelijk te krijgen hoe mantelzorg verdeeld kan worden. Cliëntondersteuning is bedoeld als middel om de situatie en behoeften van belanghebbende(n) in kaart te brengen. Mogelijk kan de belanghebbende hierdoor tot een eigen oplossing komen of de aanvullende ondersteuningsbehoefte helder krijgen.
Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening
Het gespreksverslag van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7 lid 5, 6 en 7 van de Verordening wordt geacht onderdeel uit te maken van de beschikking.
Artikel 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 2.3.6 van de Wmo regelt de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget (PGB) te verstrekken voor alle mogelijke maatwerkvoorzieningen in de Wmo. Een PGB dient daarbij altijd een bewuste en vrijwillige keuze van de aanvrager te zijn. Om voor een PGB in aanmerking te komen, moeten naast de verplichtingen en voorwaarden zoals opgenomen in de Verordening in artikel 12, aan de volgende voorwaarden in de Wmo worden voldaan:
De cliënt moet motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen.
Onderdeel van deze motivering (artikel 2.3.6, lid 2 onder b. Wmo) is dat belanghebbende schriftelijke afspraken maakt met de PGB-aanbieder, waaruit blijkt dat het PGB veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt besteed (artikel 2.3.6, lid 2 onder c Wmo), dat het PGB in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het is verstrekt (artikel 2.3.6, lid 3 Wmo) en in voldoende mate bijdraagt aan het resultaat en kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning (artikel 12, lid 1 onder e van de Verordening).
Het college toetst dit middels een beoordeling van de schriftelijke concept-zorgovereenkomst tussen aanbieder en de budgethouder, danwel andere ter goedkeuring van de het college aan te leveren gegevens. Dit betekent dat de belanghebbende eerst een schriftelijke concept-zorgovereenkomst aan het college verstrekt, voordat het college deze toets uit kan voeren.
Bij inzet van het sociale netwerk moet in de onderzoeksfase zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening worden aangetoond dat wordt voldaan aan artikel 12, lid 1 onder g van de Verordening. Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijk kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.Het inzetten van een PGB voor het sociaal netwerk past niet in de werkwijze van de Kanteling waarin inzet van het sociale netwerk wordt verwacht. In uitzonderlijke gevallen is op basis van maatwerk mogelijk om hiervan af te wijken. Denk hierbij aan complexe situaties, of bij situaties waar zorg geleverd wordt vanuit verschillende wetgeving.
De cliënt moet naar het oordeel van het college op eigen kracht in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met behulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Artikel 6 Uitsluitingsgronden persoonsgebonden budget
De algemene uitsluitingsgronden voor een maatwerkvoorziening gelden ook voor de verstrekking van een PGB: artikel 9 en 10 van de Verordening. Daarnaast zijn ook de uitsluitingsgronden in de Verordening artikel 12, lid 1 van toepassing.
Naast bovengenoemde uitsluitingsgronden, wordt geen PGB verstrekt indien:
1.Het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het PGB of de verantwoording hiervoor te verzorgen. Dit wordt meegenomen in het onderzoek. Hierbij moet gekeken worden of er sprake is van de volgende situaties:
In deze gevallen heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verantwoordelijkheid over te dragen aan een vertegenwoordiger.
Artikel 7 De hoogte van het persoonsgebonden budget
Het college hanteert bij het vaststellen van de hoogte van het PGB maximaal de tarieven uit de naturacontracten. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van het PGB is dat het PGB een adequate oplossing moet bieden en niet duurder mag zijn dan de oplossing in natura (artikel 12, lid 2 van de Verordening). Dit betekent dat de hoogte van het budget ook lager kan zijn, dan de naturatarieven. Daarbij wordt in de Verordening nog het onderscheid gemaakt in het vaststellen van de hoogte van een PGB voor het inkopen van de maatwerkvoorziening bij een organisatie, bij een ZZP-er en het betalen van het sociaal netwerk (artikel 12, lid 2 onderdeel c). De vaststelling van de hoogte van het PGB is maatwerk.
De hoogte van het PGB is een bruto budget. In de beschikking wordt de hoogte van het bruto PGB vastgesteld. Een bruto budget wil zeggen dat de eigen bijdrage niet is ingehouden op het vastgestelde budget en dat het ook niet betaald mag worden uit het PGB. De budgethouder krijgt hiervoor een aparte beschikking en factuur van het CAK.
Artikel 8 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget middels trekkingsrecht
De uitbetaling vindt alleen plaats aan hulpverleners waar de cliënt een contract mee heeft afgesloten. Het trekkingsrecht maakt het mogelijk om alle betalingen aan zorgverleners vooraf te controleren. De SVB maakt inzichtelijk wat de bestedingen zijn en wat het resterende budget is. Budget dat niet wordt besteed, betaalt de SVB na afloop van het jaar terug aan de gemeente.
Artikel 9 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget
Ter borging van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening, wordt de volgende werkwijze gehanteerd:
De cliënt maakt met de hulpverlener/aanbieder tenminste schriftelijke afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit (Artikel 12 lid 1, onder e. Verordening). Dit sluit aan bij Artikel 2.3.6, lid 3 van de Wet, waarin is bepaald dat het college moet toetsen dat het PGB in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het budget wordt verstrekt. Het college kiest ervoor om dit middels een beoordeling van de schriftelijke concept-zorgovereenkomst tussen aanbieder en de budgethouder, danwel andere ter goedkeuring van de aan het college te leveren gegevens, te doen. Dit betekent dat de belanghebbende eerst een schriftelijke concept-zorgovereenkomst aan het college verstrekt, voordat het college deze toets uit kan voeren. Dit proces is onderdeel van het onderzoek.
Bij een PGB hoger dan € 25.000, of een lager budget wanneer dat wenselijk geacht wordt, kan het college een aanvullend advies eisen van een inhoudelijk deskundige over het zorgplan en/of de uitvoering daarvan. Bij hoge PGB’s is er vaak sprake van een complexe situatie. Het gaat om hoge budgetten waarvan het college wil weten of de resultaten worden behaald. Hierbij is het mogelijk de deskundige een check in de onderzoeksfase te laten doen, of om in een later stadium een controle te laten doen op de resultaten en een juiste inzet van het PGB.
Artikel 10 Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Artikel 11 Bijdragen in de kosten
Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt zoals bedoeld in artikel 2.1.5 van de Wet.
Hoofdstuk 3 Mantelzorgwaardering
Artikel 12 Jaarlijkse waardering van mantelzorgers
Artikel 13 Begripsomschrijvingen mantelzorgwaardering
Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Het gaat hierbij om hulp die de gebruikelijke zorg overstijgt. De bijdrage van een mantelzorger die jonger is dan 18 jaar zal niet worden meegewogen bij het vaststellen van de zorgindicatie.
Artikel 14 Doel van mantelzorgwaardering
Het jaarlijkse subsidiebedrag voor mantelzorgwaardering wordt elk jaar opnieuw geëvalueerd en
Artikel 16 Vormen van mantelzorgwaardering
De jaarlijkse mantelzorgwaardering bestaat uit:
Artikel 17 Aanmelding voor mantelzorgwaardering
Jaarlijks wordt via de mantelzorgontvanger geïnventariseerd of er nog sprake is van mantelzorg en of zij in aanmerking willen komen voor mantelzorgwaardering zoals bedoeld in artikel 16 lid 1.
Artikel 18 Registratie en informatie
Artikel 19 Toetsing en selectiecriteria
Artikel 20 De hoogte van de Udense mantelzorgwaardering
De mantelzorgwaardering, zoals bedoeld in artikel 16 lid 1, wordt vastgesteld op een jaarlijkse bijdrage van maximaal € 200,=.per persoon.
Artikel 21 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college heeft Nadere Regels gesteld over het betrekken van ingezetenen bij het beleid zoals bedoeld in artikel 20 Verordening. Dit is een voortzetting van de reeds bestaande afspraken. De afspraken hierover zijn vastgelegd in:
de “Verordening cliëntenparticipatie Wet maatschappelijke ondersteuning, Gemeentelijk bijstandsbeleid en minimabeleid” van de gemeente Uden.