Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlemmermeer

Algemene Plaatselijke Verordening 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlemmermeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening 2016
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene Plaatselijke Verordening 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemw

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-12-201520-01-2017nieuwe regeling

17-12-2015

Gemeenteblad 2015, 123510

.

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening 2016

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan het bevoegd gezag de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27 tweede lid van de Wegenwet en artikel 1 vijfde lid, van de Boswet;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • g.

    woonschepen: elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot woonverblijf van een of meer personen;

  • h.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de geldende Bouwverordening;

  • i.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • j.

    vee: dieren die behoren tot de diercategorie genoemd in bijlage als bedoeld in artikel 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij;

  • k.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • l.

    uitstallingen: voorwerpen en/of stoffen geplaatst op de weg ten behoeve van een bedrijf, dan wel enig ander bedrijf. Uitgezonderd is een standplaats als bedoeld in artikel 5:15 van deze verordening en een terras bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening. Onder uitstalling wordt mede begrepen zelfstandige en vrijstaande banieren (hoogte maximaal 2,5 m en breedte maximaal 0,5 meter);

  • m.

    terras bij een bedrijf (anders dan een horecabedrijf): een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het bedrijf (anders dan een horecabedrijf) waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar alcoholvrije dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt;

  • n.

    verkeer: alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 (Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens);

  • o.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, 2:11, 2:12, 4:11 en 4:16.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegd gezag besluiten de aanvraag niet te behandelen, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het gezag aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1A Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:1B Onbeheerd achterlaten van motorvoertuigen

  • 1.

    De burgemeester kan in het kader van het voorkomen van terreuraanslagen gebieden aanwijzen waarbinnen het verboden is om een motorvoertuig langer dan 5 minuten onbeheerd achter te laten.

  • 2.

    Het is verboden, in een door de burgemeester aangewezen gebied, een voertuig langer dan 5 minuten onbeheerd achter te laten.

Artikel 2:1C Verstoring van de openbare orde en dergelijke

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 424, 426bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijke gebouw op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Het is verboden om in het geval van wanordelijkheden of indien er ernstig gevaar voor het ontstaan daarvan dreigt, op de in het eerste lid genoemde plaatsen een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om die orde te verstoren, bij zich te hebben.

  • 3.

    Het is verboden een voorwerp dat ter afzetting of ter afsluiting van een gedeelte van een weg of vanwege het bevoegd gezag is aangebracht, te verplaatsen, te verwijderen of omver te halen.

Artikel 2:1D Verblijfsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.

  • 2.

    De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde dan wel een dreiging van ernstige verstoring van de openbare orde.

  • 3.

    De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in het aangewezen gebied de openbare orde verstoren dan wel dreigen te verstoren door:

    • a.

      te handelen in strijd met het bepaalde in artikelen uit Hoofdstuk 2, afdeling 1 en artikel 5:14A tot en met D van de APV;

    • b.

      het bezit, de handel of het gebruik van de in de Opiumwet verboden middelen;

    • c.

      het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;

    • d.

      diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten;

    • e.

      geweldpleging en of bedreiging.

  • 4.

    De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt.

  • 5.

    Een verblijfsontzegging kan niet worden opgelegd aan personen die in het aangewezen gebied blijkens het bevolkingsregister wonen of in het aangewezen gebied werken.

  • 6.

    Indien personen geen vaste werkplek hebben, wordt de statutaire vestigingsplaats van het bedrijf gezien als werkplek.

  • 7.

    De burgemeester kan, indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aanwezen gebied te begeven, de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.

  • 8.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.

Artikel 2:1E Gebruik lasers

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, een openbare plaats zodanig met laserlicht te schijnen dat daardoor de openbare orde wordt verstoord of overlast wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het is verboden op de weg, een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, lasers, laserpennen of dergelijke apparatuur in bezit te hebben of met zich mee te voeren, anders dan voor professioneel gebruik.

Artikel 2:1F Verbod op gebruik wensballonnen

  • 1.

    Het is verboden zogenoemde wens- of ufoballonnen, door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een wens- of ufoballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld en de daaraan verbonden voorwaarden.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen: opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen: opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is toegestaan om als straatartiest, tekenaar of gids op te treden.

  • 2.

    De burgemeester kan nadere regels stellen aan de straatartiest, tekenaar of gids in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie daarvan en/of het opbreken van openbare grond

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een openbare plaats te gebruiken anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien: het beoogde gebruik schade kan toebrengen aan de openbare plaats, gevaar kan opleveren voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien het opslag van roerende zaken betreft waarvan het beoogd gebruik is bedoeld voor commerciële doeleinden, zoals het drijven van handel vanuit een container.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      uitstallingen, zonneschermen en voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, indien wordt voldaan aan de door het bevoegd gezag vastgestelde nadere regels.

    • b.

      terrassen bij bedrijven (anders dan bij horecabedrijven), indien:

      • -

        vooraf de exploitatie van het terras aan de burgemeester is gemeld. De melding bestaat in elk geval uit: de naam en het adres van het bedrijf, de indeling en uitvoering van het terras, de periode waarin het terras wordt geëxploiteerd, een plattegrond met de afmetingen van het terras;

      • -

        voldaan wordt aan de door de burgemeester vastgestelde nadere regels.

    • c.

      opslag van roerende zaken op openbare grond, waaronder ook bedoeld tijdelijke verkeersmaatregelen, alsmede het opbreken van openbare grond, waaronder ook te verstaan graven en spitten in openbare grond, indien:

      • -

        ten minste 30 dagen voorafgaand aan de opslag op of opbreken van openbare grond en/of tijdelijke verkeersmaatregelen wordt gemeld aan het bevoegd gezag;

      • -

        door het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst geen tegenbericht is verzonden;

      • -

        voldaan wordt aan de richtlijnen uit CROW-publicatie Werk In Uitvoering 96b.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen aan het bepaalde in lid 4, onder c.

  • 6.

    De meldingsplicht in lid 4, onder c geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement. De Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid is tevens niet van toepassing op vlaggen en spandoeken, mits wordt voldaan aan de beleidsregel Vlaggen en Spandoeken 2014.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 9.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Noord-Holland.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag: a. een weg aan te leggen; b. aard of breedte van de wegverharding te veranderen; c. anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak, tenzij de werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid zijn uitbesteed.

  • 3.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Het bevoegd gezag weigert een omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht;

    • b.

      indien een veilig en doelmatig gebruik van de weg in het geding kan komen;

    • c.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • d.

      indien zonder noodzaak het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • e.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

    • f.

      indien het in strijd is met het geldende bestemmingsplan.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje als bedoeld in het eerste lid op de weg of op een openbare plaats te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van die winkel of, indien de winkel is gelegen in een winkelcomplex, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcomplex. Als onmiddellijke omgeving wordt aangemerkt: de weg of een weggedeelte, grenzend aan de winkel of het winkelcomplex en tevens aan een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3.

    Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg of een openbare plaats, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe door de rechthebbende aangewezen plaats.

  • 4.

    De rechthebbende als bedoeld in het eerste lid is verplicht om er voor te zorgen dat de winkelwagentjes na het winkelsluitingstijdstip niet onbeheerd op de weg of op een openbare plaats achterblijven binnen een straal van 300 meter gemeten van de winkel of het winkelcomplex.

  • 5.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen en natuurterreinen of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het bevoegd gezag aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen en natuurterreinen of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden een elektriciteitssnoer/kabel voor het opladen van elektrische auto’s, aanhangwagens en/of andere voer- en vaartuigen boven, op of naast de openbare weg te leggen, behalve als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de gebruiker van de auto, aanhangwagen en/of ander voer- of vaartuig geen parkeergelegenheid op eigen terrein heeft;

    • b.

      er geen openbare laadpaal binnen een straal van 300 meter loopafstand van de woning/het werkadres is;

    • c.

      het snoer geen hinder of gevaar oplevert voor andere weggebruikers;

    • d.

      er geen claim wordt gelegd op een openbare parkeerplaats door het plaatsen van borden of anderszins;

    • e.

      het kruisen van openbare wegen, fietspaden en dergelijke wordt zoveel mogelijk vermeden;

    • f.

      de kabel/het snoer mag niet ingegraven worden.

  • 2.

    Degene die het snoer over de openbare weg legt is aansprakelijk voor de eventuele schade die andere weggebruikers oplopen door toedoen van onveilig neerleggen van het snoer.

  • 3.

    De gemeente is niet aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit de aanwezigheid van het snoer als gevolg van de uitvoering van haar taak als wegbeheerder (zoals straatvegen, herstraten, gladheidsbestrijding en dergelijke).

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

  • 3.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

Artikel 2:22A Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:22B Bestrijding van gladheid

De hoofdgebruikers van binnen de bebouwde kom gelegen gebouwen of terreinen en bij gebreke daarvan de zakelijke gerechtigden daarop, zijn verplicht de voor voetgangers bestemde weggedeelte of de voetpaden die direct langs die gebouwen of terreinen zijn gelegen, zodra dit redelijkerwijs verlangd kan worden, ter breedte van 1,50 meter sneeuwvrij te maken en bij gladheid met een voor bestrijding van gladheid geschikte stof te bestrijden.

Artikel 2:23A Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 2:23B Verontreiniging van de weg

  • 1.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden of een calamiteit de weg of een openbare plaats wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht of anderszins verantwoordelijk is voor de stoffen of voorwerpen die de verontreiniging veroorzaken, alsmede indien dezen in opdracht handelen hun opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert dan wel hinder veroorzaakt, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen (direct) gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het beëindigen van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening Noord-Holland van toepassing is.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak al dan niet tegen betaling, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      motorsportactiviteiten als bedoeld in artikel 5:32 van deze verordening;

    • g.

      het houden van evenementen in gebouwen overeenkomstig de bestemming van dat gebouw;

    • h.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      het maken van opnamen.

  • 3.

    Onder evenemententerrein wordt verstaan: de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken of eraan deel te nemen.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een eendaags evenement, indien:

    • a.

      het evenement zoals een barbecue of straatfeest e.d. in de open lucht plaatsvindt en;

    • b.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 300 personen (deelnemers, publiek en personeel) en;

    • c.

      het evenement plaatsvindt op: - maandag t/m zaterdag tussen 07.00 en 01.00 uur (de volgende dag); - op zondag tussen 13.00 en 01.00 uur (de volgende dag);

    • d.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

    • e.

      het geluidsniveau van de muziek als bedoeld in sub d. tussen 07.00 uur en 23.00 uur voldoet aan de eisen van artikel 4:6, lid 2;

    • f.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • g.

      niet meer dan 5 kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object;

    • h.

      er een aanspreekpunt ten tijde van het evenement aanwezig is die vooraf bekend gemaakt is bij de gemeente;

    • i.

      de organisator uiterlijk 10 dagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor snuffelmarkten, braderieën e.d. in ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 4.

    De burgemeester kan uiterlijk 48 uur voordat een klein evenement plaatsvindt besluiten om beperkingen op te leggen aan het organiseren van een evenement of het evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    Het bepaalde in dit artikel geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

  • 6.

    Er is geen gebruiksvergunning krachtens de brandbeveiligingsverordening nodig wanneer er een evenementenvergunning conform deze verordening is verleend.

  • 7.

    De aanvraag voor een grote evenementenvergunning wordt uiterlijk 12 weken voor de datum van aanvang van het evenement ingediend.

  • 8.

    De aanvraag voor een kleine en middelgrote evenementenvergunning wordt uiterlijk 8 weken voor de datum van aanvang van het evenement ingediend.

  • 9.

    De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van de aanvraag afwijken van de genoemde termijnen in lid 7 en 8 of voor bijzondere,periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag uiterlijk moet worden ingediend.

  • 10.

    De burgemeester kan beleidsregels opstellen ten behoeve van de categorisering van evenementenvergunningen.

  • 11.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25A Evenementen in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester in een gebouw of vaartuig een voor publiek toegankelijk evenement te houden of te laten houden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      manifestaties in de zin van de Wet openbare manifestaties;

    • b.

      bioscoop-, theater- of muziekvoorstellingen, voor zover deze worden gehouden in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt;

    • c.

      sportwedstrijden, met uitzondering van vechtsportwedstrijden of -gala’s;

    • d.

      activiteiten in (horeca)bedrijven die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn.

  • 3.

    De organisator van een evenement waarvoor krachtens het tweede lid, onder c, een vergunning is vereist, is niet van slecht levensgedrag.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning als:

    • a.

      de organisator van een evenement als bedoeld in het derde lid van slecht levensgedrag is;

    • b.

      het evenement gevaar kan opleveren voor de openbare orde, de gezondheid, de veiligheid, de brandveiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden;

    • c.

      een onevenredig groot aantal bezoekers te verwachten is;

    • d.

      d.het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats waar het wordt gehouden.

  • 5.

    De burgemeester kan andere categorieën van voor het publiek toegankelijke evenementen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.;

  • c.

    sterke drank: drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn;

  • d.

    wijn: drank die door alcoholische gisting van het sap van druiven, alsmede de drank die met toepassing van bijzondere technische bewerkingen of met toevoeging van andere bestanddelen is verkregen uit bovenbedoeld sap, voorzover deze toepassing of toevoeging in het land van oorsprong van zodanige drank bij de bereiding daarvan gebruikelijk is.

Artikel 2:28A (Exploitatie)vergunning horecabedrijf

  • 1.

    Voor horeca-inrichtingen van de volgende categorieën is geen exploitatievergunning vereist:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen, uitvaartcentra en ziekenhuizen;

    • b.

      een horecabedrijf in musea;

    • c.

      een horecabedrijf bij sportverenigingen en instellingen belast met het beheer van buurt- en clubhuizen;

    • d.

      een horecabedrijf waar tevens op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist;

    • e.

      een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. Voor zowel het horecabedrijf als de winkel gelden dezelfde sluitingstijden;

    • f.

      een horecabedrijf gevestigd op de luchtzijde (airside) van Luchthaven Schiphol.

  • 2.

    Voor overige horeca-inrichtingen is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder een vergunning van de burgemeester.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, of;

    • b.

      de exploitant of de beheerder van slecht levensgedrag is, of;

    • c.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4.

    De vergunning kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning voor bepaalde tijd verlenen, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de openbare orde in het geding is.

  • 6.

    De exploitatievergunningplicht is altijd van toepassing op coffeeshops.

  • 7.

    De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast, beleidsregels opstellen ten behoeve van de exploitatie van horeca-inrichtingen.

  • 8.

    De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde en veiligheid en bij onevenredige overlast, lid 1 voor een individueel horecabedrijf buiten toepassing te verklaren.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28B Terrassen

  • 1.

    Het is verboden een voor het publiek toegankelijk terras dat deel uitmaakt van een horecabedrijf te exploiteren of te doen exploiteren wanneer het terras:

    • a.

      niet is gelegen nabij een horecabedrijf;

    • b.

      op zichzelf of door de wijze van gebruik schade toebrengt aan de openbare weg;

    • c.

      op zichzelf of door de wijze van gebruik schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      op zichzelf of door de wijze van gebruik gevaar of hinder oplevert voor een veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • e.

      op zichzelf of door de wijze van gebruik ontoelaatbare overlast oplevert of een gevaar vormt voor de openbare orde;

    • f.

      in strijd is met het bepaalde in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

    • g.

      niet voldoet aan de nadere regels die ingevolge lid 2 door de burgemeester zijn gesteld;

    • h.

      niet vooraf aan de burgemeester is gemeld. De melding bestaat in elk geval uit:

    - de naam en het adres van het horecabedrijf;

    - de indeling en uitvoering van het terras;

    - de periode waarin het terras wordt geëxploiteerd;

    - een plattegrond met de afmeting van het terras.

  • 2.

    De burgemeester kan algemene regels opstellen ten behoeve van de inrichting en het gebruik van terrassen bij horeca-inrichtingen.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast nadere regels stellen aan de exploitatie van een terras.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de nadere regels.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Voor horeca-inrichtingen van onderstaande categorieën gelden de volgende openings- sluitingstijden:

    • a.

      alcoholvrije horeca-inrichtingen zonder verkoop van alcoholhoudende dranken voor elders dan ter plaatse mogen onbeperkt geopend zijn;

    • b.

      alcoholvrije horeca-inrichtingen met verkoop van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse mogen van 07.00 uur tot 22.00 uur geopend zijn;

    • c.

      alcoholschenkende commerciële horeca-inrichtingen met geldige drank- en horecavergunning mogen op alle dagen van 07.00 uur tot 02.00 uur (de volgende dag) bezoekers toelaten (na dit tijdstip mogen geen nieuwe bezoekers meer worden toegelaten);

    • d.

      bijzondere horeca-inrichtingen (bijvoorbeeld coffeeshop ) mogen volgens vastgesteld beleid geopend zijn;

    • e.

      paracommerciële instellingen genoemd in artikel 2:34b lid 3 mogen geopend blijven zolang de activiteit voortduurt, maar niet later dan 05.00 uur (na 02.00 uur mogen geen nieuwe bezoekers meer worden toegelaten);

    • f.

      alle overige horeca-inrichtingen moeten tussen 01.00 uur en 07.00 uur gesloten zijn, wat tevens betekent dat er geen bezoekers meer aanwezig mogen zijn;

    • g.

      alle commerciële horeca-inrichtingen met een ondersteunende drank- en horecavergunning zijn uitsluitend geopend gedurende de openingstijden van de hoofdactiviteit van het bedrijf waarbinnen de horeca is gevestigd.

  • 2.

    Voor een terras bij een horecabedrijf bedoeld onder lid 1, sub c van dit artikel, geldt een sluitingstijd van 02.00 uur.

  • 3.

    Horeca-inrichtingen op Schiphol mogen onbeperkt geopend zijn tenzij de burgemeester op advies van de Koninklijke Marechaussee beperkingen oplegt ter voorkoming van verstoring van de openbare orde en veiligheid.

  • 4.

    De burgemeester is voorts bevoegd om in bijzondere gevallen voor het bepaalde in het eerste lid sub f tot maximaal 02.00 uur een ontheffing te verlenen, behalve voor paracommerciële horeca inrichtingen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29A Sterke drank

  • 1.

    Het is verboden sterke drank te verstrekken in een inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe etenswaren worden verkocht, zoals belegde broodjes, patates frites e.d.;

    • b.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt:

      - voor het geven van onderwijs;

      - door jeugdorganisaties of -instellingen;

      - door sportorganisaties of –instellingen.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde verboden.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in openbare inrichtingen

(vervallen)

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd gezag

Indien een horecabedrijf een inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd gezag voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

 

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34A Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Drank- en Horecawet;

  • b.

    alcoholhoudende drank: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de wet daaronder wordt verstaan;

  • c.

    horecabedrijf: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de wet daaronder wordt verstaan;

  • d.

    horecalokaliteit: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de wet daaronder wordt verstaan;

  • e.

    inrichting: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de wet daaronder wordt verstaan;

  • f.

    paracommerciële rechtspersoon: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de wet daaronder wordt verstaan;

  • g.

    schenktijden: de tijden waarop alcoholhoudende drank verstrekt wordt;

  • h.

    sterke drank: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de wet daaronder wordt verstaan;

  • i.

    zwakalcoholhoudende drank: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet.

Artikel 2:34B Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan, onverminderd het artikel waarin sluitingstijden zijn geregeld (artikel 2:29 APV), uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van een rechtspersoon.

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, zoals jongereninstellingen en dorpshuizen, kan onverminderd het artikel waarin sluitingstijden zijn geregeld (artikel 2:29 APV) alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van een rechtspersoon.

  • 3.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten op de terreinen kunst, cultuur en informatie en daarmee een educatieve, ondersteunende en faciliterende functie heeft met een breed pakket mogelijkheden voor cultuurdeelname voor alle leeftijdscategorieën (bv: een centrum voor kunst en cultuur, poppodium). Een dergelijke instelling kan alcoholhoudende drank verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 4.

    Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen onverminderd het artikel waarin sluitingstijden zijn geregeld uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

Artikel 2:34C Bijeenkomsten

Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken voor, tijdens of na een bijeenkomst van persoonlijke aard.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 tot en met artikel 2:38

(Vervallen)

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    Speelautomatenbesluit: Speelautomatenbesluit 2000;

  • c.

    speelautomaat: toestel als bedoeld in artikel 30, onder a, van de wet;

  • d.

    behendigheidsautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de wet;

  • e.

    kansspelautomaat: speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

  • f.

    speelautomatenhal: inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de wet;

  • g.

    exploitant: natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt gedreven, en de bestuurders van de rechtspersoon of hun gevolmachtigden;

  • h.

    beheerder: natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in de inrichting of het bedrijf.

Artikel 2:39A Exploitatievergunning speelautomatenhallen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2.

    De burgemeester kan maximaal 5 speelautomatenhallenvergunningen verlenen; de aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 3.

    Een vergunning voor een speelautomatenhal wordt verleend voor de duur van drie jaar.

  • 4.

    Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, die betrekking hebben op:

    • a.

      de openings- en sluitingstijden;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • c.

      het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij volledige bezetting van de speelautomaten;

    • d.

      de wijze van exploitatie van de hal.

  • 5.

    De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast, beleidsregels opstellen ten behoeve van de exploitatie van speelautomatenhallen.

  • 6.

    De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      het maximaal aantal vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

    • b.

      de aanvraag meer dan 150 automaten betreft;

    • c.

      de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt of de exploitant of de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;

    • d.

      de speelautomatenhal welke deel uitmaakt van een groter gebouw geen aparte toegang heeft;

    • e.

      de exploitatie van de speelautomatenhal in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.

    De burgemeester weigert de vergunning eveneens in het geval en onder voorwaarden, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 8.

    De burgemeester kan de vergunning intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      de exploitatie van een speelautomatenhal om een andere reden dan een bestuurlijke maatregel voor een periode langer dan zes maanden is of wordt onderbroken;

    • b.

      een exploitant komt te overlijden c.q. failliet gaat, dan wel indien een exploitant de exploitatie van zijn speelautomatenhal beëindigt.

  • 9.

    De vergunning vervalt, indien de beslissing op een aanvraag om een nieuwe vergunning voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand in werking is getreden.

  • 10.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30 onder c van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30 onder d van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30 onder e van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan, mits daarvoor door de burgemeester vergunning is verleend.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten in het geheel niet toegestaan.

  • 4.

    In een speelautomatenhal zijn maximaal 150 kansspelautomaten toegestaan, mits daarvoor door de burgemeester een vergunning is verleend.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden, of te doen laten bekrassen of bekladden dan wel materialen te verspreiden, of te laten verspreiden met plakken en kladden als kennelijk doel of resultaat.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap, boter, eieren e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg, op een openbare plaats of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, lijm, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

  • 3.

    Het is verboden op de vrijdag voor Pinksteren vanaf 22.00 uur tot 07:00 uur (de volgende dag) op de weg te vervoeren of bij zich te hebben artikelen als boter, eieren, meel, mayonaise, tandpasta, lijm en/of andere middelen bestemd roerende en/of onroerende zaken te besmeuren.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op de weg of op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    De in de eerste lid en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerpen of middelen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

 

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats of op de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden om alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke bij zich te hebben op de weg die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied of elders wanneer hierdoor overlast ontstaat of kan ontstaan voor de omgeving of wanneer er sprake is van drinken in groepsverband en de groep bestaat uit twee of meer personen.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing voor zover artikel 45 van de Drank- en Horecawet van toepassing is.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.

Artikel 2:50A Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:50B Liggen of slapen op of aan de openbare weg

Het is verboden, al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto, op of aan de weg:

  • a.

    tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen buiten de daartoe door het bevoegd gezag aangewezen/geautoriseerde plaatsen;

  • b.

    tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door de terzake bevoegd opsporingsambtenaar of toezichthouder in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd, dat dit moet worden beëindigd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op marktterrein, kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speel- en/of ligweide of op een andere door het college aangewezen plaats en/of tijd;

    • c.

      op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;

    • d.

      buiten de bebouwde kom op door het college aangewezen locaties.

  • 2.

    Het is verboden om op openbare plaatsen voor commerciële doeleinden honden uit te laten. Het college kan terreingedeelten van openbare plaatsen aanwijzen waar met een vergunning commerciële uitlaatactiviteiten wel zijn toegestaan.

  • 3.

    De in het tweede lid genoemde vergunning wordt geweigerd als het door het college bepaalde maximum aantal vergunningen is verleend.

  • 4.

    Het college kan plaatsen en/of tijden aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 5.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond: a. zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; b. deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond;

  • 6.

    Tevens zijn de verboden genoemd in het eerste lid onder a en b niet van toepassing op politiehonden.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond is verplicht, indien hij zich op de weg bevindt met de hond, doeltreffende hulpmiddelen bij zich te hebben die geschikt zijn voor verwijdering van de uitwerpselen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 4.

    Tevens is het verbod genoemd in het eerste niet van toepassing op politiehonden.

  • 5.

    Het college kan plaatsen en/of tijden aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 6.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op de weg, een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat hij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat hij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde artikel 2:57, eerste lid onder c geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de muilkorf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in door het college aangewezen plaatsen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(vervallen)

 

 

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Noord-Holland.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaand onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • i.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • ii.

      van een verandering van de onder a, sub i, bedoelde adressen;

    • iii.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • iv.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 “Toezicht op horecabedrijven” onder artikel 2:32).

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen zonder een vergunning van het college waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

  • 3.

    Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan het college, in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast, tot spreiding overgaan van het aantal afleverpunten voor vuurwerk en/of het aantal daarvan beperken.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73A Bezigen van consumentenvuurwerk

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:73B Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het verbod, als bedoeld in lid 1 van artikel 2:73A, geldt niet in de periode tussen 31 december na 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur;

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling te bezigen in een door het college aangewezen gebied.

  • 3.

    Het is verboden consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 4.

    De in het tweede en derde lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73C Carbid

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijk terrein met gebruikmaking van carbidgas, een ander soort gas of (vloei)stof een busdeksel, blikdeksel of ander projectiel af te schieten.

  • 2.

    Het verbod, als bedoeld in het vorige lid, geldt niet in de periode tussen 31 december na 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur binnen door het college aangewezen gebieden voor zover:

    • a.

      het schieten gebeurt door personen ouder dan 16 jaar en;

    • b.

      een bal als weg te schieten projectiel wordt gebruikt.

  • 3.

    Het is verboden om een vat, bus, fles, of een ander voorwerp dat er kennelijk toe dient om carbidgas, een ander soort gas of (vloei)stof tot ontploffing te brengen op de weg te vervoeren of voorhanden te hebben op andere tijden dan in de periode tussen 31 december na 18.00 uur en 1 januari voor 02.00 uur.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van het gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voor handen te hebben.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikelen 2:1A,2:1C,2:10, 2:11, 2:16, 2:21, 2:22A, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50A, 2:73, 2:74, of 5:34 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • -

      de exploitant;

    • -

      de beheerder;

    • -

      de prostituee;

    • -

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • -

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van 6:2 van deze verordening;

    • -

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd gezag

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd gezag: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd gezag.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van het artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering  is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429 quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • -

        de artikelen 8 en 162 derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 1 onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegd gezag is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 tot 07.00 uur:

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd gezag:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straat en raamprostitutie

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of vanachter een raam, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen als bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Vervallen

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

Vervallen

 

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4 eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3.

    De vergunning kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd gezag.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd gezag.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd gezag op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

  • 1.

    Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd gezag een besluit is genomen.

  • 2.

    Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd gezag met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    Inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    Geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    Geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • i.

    Concentratiegebied voor inrichtingen: een concentratiegebied voor inrichtingen als bedoeld in het besluit.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden, voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet voor inrichtingen op “Oud en Nieuw” en “Koningsdag” en ten hoogste twee, nader door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten.

  • 2.

    Artikel 3.148 lid 1 van het Besluit geldt, voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet voor inrichtingen op de zaterdag voor Pinksteren (Luilak) en ten hoogste twee, nader door het college ten behoeve van collectieve festiviteiten aan te wijzen dagen of dagdelen per kalenderjaar.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente. De in het eerste en tweede lid bedoelde beperking van respectievelijk 4 en 3 dagen of dagdelen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend in één of meer huis-aan-huis bladen.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – te worden beëindigd op een door het college nader aangegeven tijdstip.

  • 7.

    Het college kan voor een collectieve festiviteit nadere regels vaststellen om geluidhinder te beperken.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT bedraagt niet meer dan:

    • a.

      70 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 60 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen;

    • b.

      55 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 45 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit als inpandige norm.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – beëindigd op een door het college nadere aangegeven tijdstip.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 10.

    Het college kan voor een incidentele festiviteit nadere regels vaststellen om geluidhinder te beperken.

  • 11.

    Het college kan voor een bepaald gebied en/of inrichting een lager maximum vaststellen dan het bepaalde in lid 6.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, indien:

  • a.

    de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3 is gedaan;

  • b.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 4.3 zijn verstrekt;

  • c.

    de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen;

  • d.

    de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft, hetzij op grond van het overschrijden van het maximum van twaalf incidentele festiviteiten, hetzij wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      tabel

       

      7.00-19.00 uur

      19.00-23.00 uur

      23.00-7.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

       

  • 2.

    Voor de duur van maximaal 12 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of (recreatie)toestellen, geluidsapparaten, (bouw)machines, motorvoertuigen of bromfietsen in werking te hebben, dan wel op andere wijze handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 geldt niet voor evenementen waarvoor geen vergunning is vereist en waarvoor tijdig een melding is gedaan ingevolge artikel 2:25. Voor deze evenementen geldt: het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT veroorzaakt door toestellen als bedoeld in lid 1 bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen.

  • 3.

    Het college kan van het verbod in lid 1 ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan het door het college vast te stellen voorschrift ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, de Wet Milieubheer of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Het is verboden met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 1, onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarvan het ledig gewicht vermeerder met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluiten aangewezen weg te rijden.

  • 7.

    Het college kan van het verbod in lid 6 ontheffing verlenen.

  • 8.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Gevelwerkzaamheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder gevelreiniging verstaan: het met behulp van schoonmaakapparatuur verwijderen van aanslag, verf, conserveerlagen of enig andere dergelijke stof van gevels, muren, daken, puien, bruggen, viaducten, pijlers of andere vergelijkbare oppervlakken.

  • 2.

    Alle overige werkzaamheden, anders dan gevelreiniging, die in de uitoefening van een bedrijf en met behulp van apparatuur aan de gevel plaatsvinden vallen ook onder de reikwijdte van dit artikel.

  • 3.

    Het is verboden om gevelwerkzaamheden te verrichten als daardoor de bescherming van het milieu, in de vorm van stof-, nevel- en geluid in gevaar wordt gebracht.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden buiten een daartoe bestemde inrichting/plaats zijn/haar natuurlijke behoefte te doen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom;

  • b.

    op buiten de bebouwde kom gelegen parkeerplaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: houtachtige, overblijvende gewassen met een dwarsdoorsnede van de stam minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstemmigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • b.

    hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • c.

    houtopstand: hakhout, op houtwal, heesters en struiken in een bosplantsoen of één of meer bomen;

  • d.

    dunning: velling, die uitsluitend als voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • e.

    knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • f.

    boomwaarde: het bedrag dat wordt gevonden door het product van de volgende factoren: - de oppervlakte in cm2 van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld; - de geïndexeerde eenheidsprijs per cm2; - de standplaatswaarde; - de conditiewaarde; - de waarde van de plantwijze;

  • g.

    monumentale boom: een boom die als zodanig is aangewezen op de door het college vastgestelde lijst;

  • h.

    waardevolle toekomst boom: een boom die als zodanig is aangewezen op de door het college vastgestelde lijst;

  • i.

    gemeentelijke boom: een boom welke op grond staat in eigendom van de gemeente;

  • j.

    voor de toepassing van deze verordening wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand bestaande uit monumentale bomen, waardevolle toekomst bomen en gemeentelijke bomen, die voldoen aan de begripsbepaling van artikel 4:10, te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijïge beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze geknot;

    • b.

      fijnsparren en andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • c.

      kweekgoed;

    • d.

      een houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor:

    • a.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld, indien er sprake is van een gemeentelijke boom voor zover wordt voldaan aan de begripsbepaling van artikel 4:10 onder i.

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte bomen;

    • d.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:11A lid 4.

    • e.

      indien er sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang

    • f.

      het vellen van houtopstand gelegen op gemeentelijke begraafplaatsen, indien bij bijzetting, begraving of ruimen een houtopstand in de weg staat.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden worden geweigerd in het belang van de:

    • -

      natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;

    • -

      landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • -

      cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • -

      waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • -

      waarde voor recreatie en/of leefbaarheid;

    • -

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in lid 4 kan het college de vergunning verlenen indien er sprake is van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang.

  • 6.

    Het bevoegd gezag betrekt bij haar beslissing de toepasselijke gemeentelijke bestemmings-, groen-, groenstructuur- of landschapsplannen.

  • 7.

    Het bevoegd gezag kan een lijst vaststellen met betrekking tot waardevolle bomen.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11A Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een houtopstand zonder omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden en de bomenrooilijst van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn en met inachtneming van het bepaalde in lid 5.

  • 2.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een daarbij te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 3.

    Ingeval van ernstige gevaarzetting is het bevoegd gezag bevoegd een aanschrijving of last tot het vellen van houtopstand uit te vaardigen. Het verbod als bedoeld in artikel 4:11 lid 1, is in zodanig geval niet van toepassing, zulks onverminderd het bepaalde dit artikel.

  • 4.

    Indien een houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 5.

    Indien uit een gemeentelijk bestemmings-, groen-, groenstructuur-, of landschapsplan blijkt dat de te vellen houtopstand als monumentaal of (toekomstig) waardevol moet worden beschouwd, wordt altijd een herplantplicht opgelegd.

  • 6.

    Wordt een verplichting als bedoeld in dit artikel opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn een niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 4:11B Maatregelen in verband met iepziekte

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      iepziekte: de aantasting van iepen door schimmel Ophi-ostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      Iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolscoloytus (F.) Scolytusmultistratius (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

  • 2.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college verspreiding van de iepziekte of vermeerdering van iepenspintkevers opleveren, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen twee weken:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen en/of;

    • c.

      de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, tenzij gerooid ziek iepenhout wordt afgevoerd naar de vuilverbranding of vuilverwerker.

  • 4.

    Het in lid 3 gestelde verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en of iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

Artikel 4:12A Afstand gemeentelijke bomen

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor gemeentelijke bomen en op nihil voor gemeentelijke heesters en heggen.

Artikel 4:12B Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot het vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een plaats in de open lucht, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, op te slaan of opgeslagen te houden: oude en nieuwe materialen en stoffen (mestopslag en grond daaronder begrepen), waaronder mede begrepen al dan niet aan hun bestemming ontrokken werktuigen en machines, motor- en andere rij- en voertuigen, vaar- en vliegtuigen of onderdelen daarvan.

  • 2.

    Het is verboden materialen en stoffen als bedoeld in het eerste lid aan het oog te onttrekken of onttrokken te houden met gebruikmaking van enig middel dat vanaf de weg zichtbaar is, indien het college in een aanschrijving aan de rechthebbende op het daarbij betrokken perceel hebben verklaard dat het middel naar hun oordeel niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:

    • a.

      op het tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van materialen of stoffen, voor zover dat nodig is voor de uitvoering van werken ter plaatse, gedurende de duur van die uitvoering;

    • b.

      voor zover de Wet milieubeheer, Wet bodembescherming, Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, de op deze wetten gebaseerde voorschriften of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland van toepassing zijn.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak, dan wel in de openbare buitenruimte binnen de gemeentegrenzen van Haarlemmermeer zonder schriftelijke toestemming van het college op enige manier handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding.

  • 2.

    Onder reclame wordt mede verstaan borden of bordjes bedoeld om een route naar een handelsbedrijf of haar (tijdelijke) vestigingsplaats of arbeidsterrein aan te duiden terwijl er voor die vestigingsplaats of arbeidsterrein op grond van de BAG (Basisregistraties Adressen en Gebouwen) een adres is vastgesteld en bekend gemaakt.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak verlichte handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

     

    • a.

      De weigeringsgrond van het tweede lid onder a geldt niet voor omgevingsvergunningsplichtige lichtreclame;

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid onder b geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid gedurende een in de ontheffing aangegeven periode van maximaal drie aaneengesloten dagen gedurende het hele jaar.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen en aanhangwagens als bedoeld in artikel 1, onder al en a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen en met uitzondering van treinen en trams;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • c.

    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers, inclusief de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten en de aan de wegen liggende steigers of soortgelijke constructies of objecten die voor het stallen van voertuigen bruikbaar zijn.

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud is en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Parkeren van aanhangers, vakantie- en andere bijzondere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, tractor, landbouwvoertuig of ander voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te parkeren;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, aan en of op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden binnen de bebouwde kom een voertuig te parkeren dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting, waaronder een gazon en grasstrook of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op het gebruik van wegen of paden in parken en plantsoenen door gehandicaptenvoertuigen als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, mits bij het rijden of parkeren geen schade of onnodige hinder wordt veroorzaakt;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

    • d.

      voorzover het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 hier in voorziet.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen plaatsen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is fietsen of bromfietsen langer dan een door het college te bepalen periode onafgebroken te stallen.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt of voor organisaties die reeds voorkomen op het landelijke collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De inzameling of de intekening is ten minste 21 dagen voor aanvang van de inzameling schriftelijk gemeld aan het college, onder vermelding van:

      • i.

        het liefdadig of ideëel doel waar de inzameling voor wordt gehouden;

      • ii.

        de week en het gebied waar de inzameling of de intekening wordt gehouden.

    • b.

      De inzameling of de intekening vindt plaats in de vrije periodes van het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving.

    • c.

      Het college heeft niet reeds een melding ontvangen voor een inzameling of intekening in dezelfde vrije periode van het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving in hetzelfde gebied.

    • d.

      In het kalenderjaar heeft niet eerder al een inzameling of intekening plaatsgevonden voor hetzelfde goede doel in hetzelfde gebied.

  • 5.

    Uiterlijk 7 dagen voor aanvang van de inzameling ontvangt de melder een schriftelijke reactie van het college of de melding voldoet aan de voorwaarden gesteld in het vierde lid.

  • 6.

    De inzamelaars dienen tijdens het inzamelen in het bezit te zijn van (een kopie van) de schriftelijke reactie van het college als bedoeld in het vijfde lid.

Afdeling 3 Goederen en diensten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      sampelen: het gratis uitdelen van goederen ter promotie van deze goederen;

    • b.

      colportage: het ongevraagd aanbieden van goederen en diensten aan huis in de uitoefening van handel;

    • c.

      venten: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden van goederen op een openbare en in de open lucht gelegen plaats. In deze afdeling wordt onder venten niet verstaan:

      • i.

        het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

      • ii.

        het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

      • iii.

        het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel 5:15 van deze verordening;

      • iv.

        het aanbieden of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 5:14A Sampelen

  • 1.

    Het is verboden om te sampelen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het sampelen is ten minste 21 dagen voor aanvang van het sampelen schriftelijk gemeld aan het college, onder vermelding van de datum/data en de locatie waar wordt gesampeld.

    • b.

      De hulpmiddelen voor het sampelen mogen niet meer dan 4 m² aaneengesloten in beslag nemen.

    • c.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van gemotoriseerde voertuigen.

    • d.

      Het college heeft niet reeds een melding ontvangen voor het sampelen of het aanbieden van diensten op dezelfde dag/data en op dezelfde locatie of binnen 100 meter van deze locatie.

    • e.

      Eventuele aanwijzingen en/of bevelen van de politie, brandweer of door burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouders worden stipt en direct opgevolgd.

    • f.

      Er wordt een doorgaande route met een breedte van 3,50 meter en een hoogte van 4,50 meter vrijgehouden voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

    • g.

      De brandkranen zijn te allen tijde bereikbaar.

    • h.

      Overige weggebruikers ondervinden geen hinder van het sampelen.

    • i.

      De locatie en de directe omgeving (binnen een straal van 200 meter) worden na afloop van het sampelen schoon opgeleverd. Wanneer dit niet is gebeurd, komen de schoonmaakkosten voor rekening van de sampeler/sampelende organisatie.

    • j.

      De benadering door de sampelers vindt niet op een zodanig agressieve wijze plaats dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar worden gebracht.

  • 3.

    Uiterlijk 7 dagen voor aanvang van het sampelen ontvangt de melder een schriftelijke reactie van het college of de melding voldoet aan het bepaalde onder lid 2 sub d.

  • 4.

    De sampelers dienen tijdens het sampelen in het bezit te zijn van (een kopie van) de schriftelijke reactie van het college als bedoeld in het derde lid.

Artikel 5:14B Colporteren

  • 1.

    Het is verboden om te colporteren.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien door het colporteren de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu niet in gevaar worden gebracht.

Artikel 5:14C Venten

  • 1.

    Het is verboden om te venten.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Door het venten worden de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu niet in gevaar gebracht.

    • b.

      Het venten is niet in strijd met de bepalingen van de Winkeltijdenwet ten aanzien van straathandel.

    • c.

      De venter staat niet langer dan 10 minuten op een plek goederen te koop aan te bieden zonder dat er daadwerkelijke verkopen plaatsvinden.

    • d.

      Het venten vindt niet plaats binnen een straal van 500 meter bij openbare gebouwen en scholen.

    • e.

      De venter dient tijdens het venten in het bezit te zijn van een uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat er sprake is van het uitoefenen van ambulante handel.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:14D Het aanbieden van diensten

  • 1.

    Het is verboden om diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het aanbieden van de diensten is ten minste 21 dagen voor aanvang van het aanbieden schriftelijk gemeld aan het college, onder vermelding van de datum/data en de locatie waar de diensten worden aangeboden.

    • b.

      De hulpmiddelen voor het aanbieden van diensten mogen niet meer dan 4 m² aaneengesloten in beslag nemen.

    • c.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van gemotoriseerde voertuigen.

    • d.

      Het college heeft niet reeds een melding ontvangen voor het sampelen of het aanbieden van diensten op dezelfde dag/data en op dezelfde locatie of binnen 100 meter van deze locatie.

    • e.

      Eventuele aanwijzingen en/of bevelen van de politie, brandweer of door burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouders worden stipt en direct opgevolgd.

    • f.

      Er wordt een doorgaande route met een breedte van 3,50 meter en een hoogte van 4,50 meter vrijgehouden voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

    • g.

      De brandkranen zijn te allen tijde bereikbaar.

    • h.

      Overige weggebruikers ondervinden geen hinder van het aanbieden van diensten.

    • i.

      De locatie en de directe omgeving (binnen een straal van 200 meter) worden na afloop van het aanbieden van diensten schoon opgeleverd. Wanneer dit niet is gebeurd, komen de schoonmaakkosten voor rekening van de dienstenaanbieder.

    • j.

      De benadering door de aanbieders van diensten vindt niet op een zodanig agressieve wijze plaats dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar worden gebracht.

  • 3.

    Uiterlijk 7 dagen voor aanvang van het aanbieden van diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats ontvangt de melder een schriftelijke reactie van het college of de melding voldoet aan het bepaalde onder lid 2 sub d.

  • 4.

    De dienstenaanbieders dienen tijdens het aanbieden van de dienst(en) in het bezit te zijn van (een kopie van) de schriftelijke reactie van het college als bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het verrichten en aanbieden van taxidiensten met een vergunning in de zin van de wet Personenvervoer 2000 op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

Artikel 5:14E Het aanbieden van taxidiensten

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, gebieden aanwijzen waar het verboden is om taxidiensten met een vergunning zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 aan te bieden op openbare, in de open lucht gelegen plaatsen en openbaar toegankelijke gebouwen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het aanbieden op de weg van taxidiensten met een vergunning zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 door de bestuurder van het voertuig waarmee de beoogde taxidienst uitgevoerd zal worden.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:15 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

    • b.

      standplaatshouder: de natuurlijke persoon aan wie door het college vergunning is verleend tot het innemen van een standplaats;

    • c.

      verkoopinrichting: datgene, waarmee het de standplaatshouder is toegestaan de standplaats in te nemen, zoals een voertuig, een kraam en dergelijke.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening

Artikel 5:16 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de aangevraagde locatie en/of categorie niet als zodanig zijn aangewezen in het in artikel 5:18 bedoelde stippenplan, met uitzondering van de seizoensgebonden en maatschappelijke standplaatsen;

    • b.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • d.

      indien de aanvrager niet in het bezit is van een uittreksel Kamer van Koophandel waaruit de ambulante handel blijkt en van een geldig legitimatiebewijs.

  • 3.

    Een vergunning kan worden ingetrokken als:

    • a.

      de vergunninghouder handelt in strijd met het bij of krachtens deze verordening bepaalde;

    • b.

      indien de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor het gebruik van de standplaats voldoet.

  • 4.

    Het college kan voorschriften verbinden aan een standplaatsvergunning ten aanzien van het innemen en het gebruik van een standplaats en bijbehorende verkoopinrichting.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen aan de standplaatsen.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:17 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:18 Vaststellen locaties en maximaal uit te geven vergunningen voor standplaatsen

  • 1.

    Het college stelt locaties vast voor standplaatsen.

  • 2.

    De locaties worden vastgelegd op een stippenplan.

  • 3.

    Het college stelt in het stippenplan het maximum aantal te verlenen vergunningen per dag per locatie vast.

  • 4.

    Het college stelt in het stippenplan per locatie vast welke categorieën van artikelen mogen worden verkocht.

  • 5.

    Het college kan een ontheffing verlenen voor het innemen van een standplaats anders dan in het stippenplan is bepaald.

Artikel 5:19 Markt/alternatieve locatie

  • 1.

    Binnen een straal van 300 meter van een markt als bedoeld in artikel 151 Gemeentewet wordt voor de dag waarop de markt wordt gehouden, geen standplaats toegewezen.

  • 2.

    In geval van een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening waarvoor tevens een standplaatsvergunning voor is afgegeven kan gedurende het evenement geen standplaats worden ingenomen.

  • 3.

    Het college kan in geval van dringende redenen tijdelijk een andere locatie toewijzen en/of toestaan dan de in de vergunning aangegeven locatie.

Artikel 5:20  

(gereserveerd)

Artikel 5:21  

(gereserveerd)

 

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 en Artikel 5:23

(vervallen)

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het is tevens verboden om op het openbaar water een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben aan de Ringvaart.

  • 3.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod onder het tweede lid niet geldt.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde voorwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement is het aan de rechthebbende op woonschepen en overige vaartuigen verboden deze zonder ontheffing van het college binnen de gemeente te laten verblijven buiten de door de raad bij besluit van 10 september 1996 aangewezen openbare ligplaats zijnde aan de Ringvaart-Cruquiusdijk ter hoogte van de percelen 200 tot en met 274 te Vijfhuizen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van woonschepen behorende bij in uitvoering zijnde werken, die verblijven op een door het college tijdelijk aangewezen ligplaats of nabij het terrein waar het werk zich bevindt.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op passantenligplaatsen met een maximale aanlegtijd van 3 x 24 uur.

  • 4.

    Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan in ieder geval worden geweigerd in verband met: het belang van het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersvrijheid of veiligheid, de milieuhygiëne voor zover de Wet Milieubeheer niet van toepassing is, de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de veiligheid, of indien er sprake is van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 6.

    Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde, kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbenden op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    De rechthebbende op woonschepen zijn verplicht, wanneer zij in de gemeente een ligplaats hebben ingenomen, van hun aankomst binnen 48 uren en van hun voorgenomen vertrek uiterlijk 48 uren van tevoren aan het bevoegd gezag kennis te geven.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:27 Verbod wijzigen woonschip

  • 1.

    Het is zonder ontheffing van het bevoegd gezag verboden:

    • a.

      een woonschip in de hoogte, lengte of breedte uit te breiden;

    • b.

      de ontheffing voor uitbreiding van het woonschip wordt in ieder geval geweigerd als het woonschip gemeten vanaf de waterlijn meer dan 4,20 meter daarboven uitsteekt en/of breder is dan 6,05 meter.;

    • c.

      de ontheffing wordt tevens geweigerd indien afstand tussen twee woonschepen op grond van brandveiligheid niet voldoende is.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:31A Recreatie in open water

  • 1.

    Het is verboden zich in openbare wateren in recreatiegebieden te bevinden met een gemotoriseerd vaartuig met uitzondering van de door elektrisch aangedreven vaartuigen.

  • 2.

    Het college kan besluiten wateren of gedeelten daarvan aan te wijzen waar het bepaalde in het eerste lid niet of niet volledig van toepassing is.

  • 3.

    Het college kan besluiten van het in lid 1 gestelde verbod ontheffing te verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:31B Gebruik passantenaanlegplaatsen voor de recreatievaart

  • 1.

    Onverminderd de bevoegdheid van het Hoogheemraadschap van Rijnland als waterkeringbeheerder, kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven tot het innemen van een ligplaats bij en het gebruik van een van gemeentewege aangelegde passantenaanlegplaats voor de recreatievaart, met het oog op een doelmatig en evenwichtig gebruik van deze plaats en voorts in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het hierboven gestelde is van overeenkomstige toepassing op de directe omgeving van de passantenaanlegplaats.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is, onverminderd de bevoegdheid van het Hoogheemraadschap van Rijnland als waterkeringbeheerder, verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen in het kader van het eerste lid op te volgen.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden, dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 1 gestelde verbod. Deze ontheffing kan geweigerd worden in het belang van het voorkomen of beperken van overlast, in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden of in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:33A Ruiters

Het is ruiters verboden zich buiten de voor de ruitersport bestemde en als zodanig aangegeven paden en terreingedeelten te begeven of te bevinden of met het rijdier overlast te bezorgen. Ruiters moeten zich houden aan de bepalingen uit artikel 8 RVV 1990. Indien naast de weg geen ruiterpad aanwezig is, mag de weg uitsluitend over de rechterzijde daarvan bereden worden.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand of voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Het verbod geldt niet indien er sprake is van een tijdig vooraf bij de burgemeester schriftelijk gemelde verbranding van een beperkte hoeveelheid schoon hout dat afkomstig is van een huttendorp behorende bij een kindervakantieweek of –spel. De burgemeester kan de verbranding altijd in het belang van de openbare orde verbieden.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien de rechthebbende van de grond hiertoe geen toestemming geeft en door de incidentele asverstrooiing hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en van voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van de verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan verder worden bestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10 lid 1, 2:11 lid 1, 2:12 lid 1 en 4:11 lid 1.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a

      de buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, die in dienst en/of werkzaam zijn in opdracht van de gemeente Haarlemmermeer;

    • b

      de politieambtenaren van de politie, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmermeer omvat;

    • c

      militairen van de Koninklijke Marechaussee als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmermeer omvat;

    • d

      personen die bij het cluster Veiligheid werkzaam zijn in de functie van specialist handhaving, medewerker toezicht of beleidsadviseur.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening 2014 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 en 2 geldt voor afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden dat indien voor 1 januari 2014 op een adres reeds een legale automatenhal gevestigd was, deze daar gevestigd mag blijven zolang aan de overige wet- en regelgeving wordt voldaan. Er dient een vergunning als bedoeld in artikel 2:39A te worden aangevraagd.

  • 4.

    Beleidsregels die zijn vastgesteld onder de werking van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 worden geacht beleidsregels te zijn als bedoeld in deze verordening totdat het college op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening 2016 nieuwe beleidsregels heeft vastgesteld.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening 2016.