Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westervoort

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westervoort houdende regels voor erfgoed Erfgoedverordening Westervoort 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWestervoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Westervoort houdende regels voor erfgoed Erfgoedverordening Westervoort 2016
CiteertitelErfgoedverordening Westervoort 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening gemeente Westervoort 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. art. 3.16 Erfgoedwet
  2. art. 9.1 Erfgoedwet
  3. art. 2.1 Wabo
  4. art. 2.2 Wabo
  5. art. 149 Gemw
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-10-201601-07-2016nieuwe regeling

03-10-2016

Gemeenteblad 2016, 142648

Z-10182

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Westervoort 2016

De raad van de gemeente Westervoort;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 juli 2016;

 

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988, de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 149 van de Gemeentewet ;

 

gezien het advies van de raadscommissie Ruimte en Veiligheid van 20 september 2016;

 

overwegende dat per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van kracht is geworden en dat hierdoor de huidige Erfgoedverordening gemeente Westervoort 2010 moet worden aangepast;

 

besluit vast te stellen: 

 

Erfgoedverordening Westervoort 2016

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen (archeologisch) monument, dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed van de gemeente en van bijzonder belang is door de cultuurhistorische en/of wetenschappelijke betekenis;

  • b.

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • c.

    gemeentelijk erfgoedregister: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke monumenten;

  • d.

    beschermd rijksmonument: monument dat is ingeschreven in het rijksmonumenten-register;

  • e.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • f.

    monumentencommissie: de op basis van deze verordening ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van deze verordening;

  • g.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Westervoort;

  • h.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2. Het gebruik van een monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      (archeologische) monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 5. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar en/of andere zakelijke gerechtigden van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 8 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, is hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag om aanwijzing binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de adviesaanvraag.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn wordt de monumenten-commissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 7. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt schriftelijk medegedeeld aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 8. Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden registreert het college het gemeentelijk monument in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het gemeentelijk erfgoedregister kan door iedereen worden geraadpleegd.

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 6 wordt in dat geval aan de monumentencommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na twaalf weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.

  • 3.

    Hoofdstuk 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 10. Wijziging van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede en derde lid, evenals artikel 4, 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Als de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden in het gemeentelijk erfgoedregister geregistreerd.

Artikel 11. Intrekking van de aanwijzing

  • 1.

    Als het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en de artikelen 4, 5, 6 en 7 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Als er naar het oordeel van het college bijzondere omstandigheden spelen, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het eerste lid, achterwege.

  • 3.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, als toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 Erfgoedwet.

  • 4.

    De intrekking wordt in het gemeentelijk erfgoedregister geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Bescherming gemeentelijke monumenten

Artikel 12. Instandhoudingsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het gemeentelijk monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 13. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan door het college worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 14. Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt niet verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Hoofdstuk 4 Rijksmonumenten

Artikel 15. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument voor advies aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen zes weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumenten-commissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 5 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 16. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel tot aanwijzing voor advies aan de monumentencommissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 13 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op rijks- of provinciale beschermde stads- en dorpsgezichten.

Artikel 17. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als beschermd stads- en dorpsgezicht wijzigen of intrekken. Artikel 16, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als Rijks- of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 18. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 19. Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, wanneer de schade een gevolg is van:

  • a.

    de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 12 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 12;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 12, vierde lid.

Artikel 20. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 12 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 21. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, gelet op de situatie van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze verordening, voor zover toepassing van deze verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 23. Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Westervoort 2010 aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening gemeente Westervoort 2010.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt, onder gelijktijdige intrekking van de Erfgoedverordening gemeente Westervoort 2010, in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2016.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Westervoort 2016.

Aldus besloten in de vergadering van de raad voornoemd d.d. 3 oktober 2016,

de griffier de voorzitter

mevr. drs. D.E. van der Kamp drs. A.J. van Hout

TOELICHTING

A.ALGEMEEN

Cultureel erfgoed is overal aanwezig. In musea, in de bodem en in onze gebouwde omgeving. Het erfgoed maakt het verleden zichtbaar en is een bron van inspiratie voor nieuwe ontwikkelingen. Daarom is het belangrijk dat het cultureel erfgoed behouden blijft. Verschillende wetten en regels voor de omgang met ons erfgoed worden met ingang van 1 juli 2016 vervangen door de Erfgoedwet. Hierdoor vermindert de versnippering in de regelgeving en komt er meer structuur in de bescherming van waardevol erfgoed. Samen met de Omgevingswet, die naar verwachting in 2019 in werking treedt, vormt de Erfgoedwet het fundament voor de bescherming van monumenten. De Erfgoedwet bevat algemene regels voor het behoud van cultureel erfgoed. In de Omgevingswet komen de meer specifieke regels over de instandhouding van monumenten, de omgang met de fysieke leefomgeving en de verlening van vergunningen.

Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden zijn geborgd via het archeologiebeleid en bestemmingsplanprocedures, op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.

 

B. ARTIKELSGEWIJS

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en daarom in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven. Een aantal begrippen worden hieronder nader verklaard.

 

Sub a.

Bij de omschrijving van het begrip ‘gemeentelijk monument’ is aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet definieert monument als “een onroerende zaak die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed.” En cultureel erfgoed wordt weer omschreven als “uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.”

Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip ‘monument’ alleen de onroerende zaken worden verstaan. De gemeente heeft geen roerend cultureel erfgoed in bezit en er bestaat geen rechtsgrond op basis waarvan het college roerend cultureel erfgoed in bezit van particulieren kan beschermen tegen beschadiging, vervreemding of verplaatsing buiten de gemeente e.d.

 

Sub c.

Dit betreft het register waarin de gemeente de monumenten registreert die conform de verordening zijn aangewezen. Het opnemen in het register heeft geen rechtsgevolg, het is niet meer dan een administratieve handeling. De aanwijzing tot gemeentelijk monument, die vooraf gaat aan opneming in het register, heeft wel rechtsgevolgen omdat het iets betekent voor de rechten en plichten van burgers en bedrijven. De aanwijzing als monument en het opnemen in het register zijn dus twee verschillende handelingen.

 

Sub f.

Artikel 9.1 van de Erfgoedwet bepaalt dat de artikelen van de Monumentenwet 1988 over de inschakeling van een monumentencommissie van kracht blijven tot de komst van de Omgevingswet. De wetgever heeft dus bepaald dat het college niet vrij is om al dan niet een monumentencommissie in het leven te roepen. De monumentencommissie adviseert het college over de aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

 

Sub h.

De gemeenteraad kan op basis van de Erfgoedwet beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten blijven aanwijzen. Als dat geschiedt op basis van deze gemeentelijke erfgoedverordening dan maakt artikel 2.2, eerste lid aanhef en onder c. van de Wabo het vervolgens mogelijk om een omgevingsvergunning bij slopen te eisen.

 

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

 

Artikel 2. Het gebruik van een monument

Het betreft hier vooral de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar of gebruiker aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook op het feitelijk gebruik van het object. Het specifieke gebruik van kerkelijke monumenten kan (de eredienst) kan op grond van deze bepaling worden gewaarborgd, zodat geen afzonderlijke regeling voor gemeentelijke kerkelijke monumenten nodig is.

 

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Lid 1.

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen daarom in voldoende mate worden onderzocht.

 

Lid 2.

Het college moet het advies inwinnen van de monumentencommissie als bedoeld onder artikel 1, sub f. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Het is aan het college om de taken en de werkwijze van de monumentencommissie vast te leggen.

 

Lid 3.

Monumenten die op grond van een aanwijzing door het rijk of de provincie al in een monumentenregister zijn opgenomen, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

 

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

Lid 1.

De ontvangst van de mededeling van het voornemen van een aanwijzing door het college is voor alle bij het monument betrokken zakelijk gerechtigden relevant. Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat het voornemen tot aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar van het monument of de aanvrager van de aanwijzing, omdat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat al bepaalt (afdeling 3.6 Awb).

 

Lid 2.

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 5. Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming van toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan de motivatieplicht, omdat hieraan voor de eigenaar of gebruiker financiële consequenties kunnen zijn verbonden. Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder meer artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet het college gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming.

 

Artikel 6. Termijnen van advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de belanghebbenden waar ze aan toe zijn. Wanneer de monumentencommissie niet of niet binnen de termijn adviseert, dan kan het college toch een besluit nemen (lid 2 en 3).

Dit artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6 Awb).

 

Artikel 7. Mededeling aanwijzingsbesluit

Zie voor een toelichting op dit artikel naar de toelichting bij artikel 4.

 

Artikel 8. Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling, geen besluit. De bedoeling van het erfgoedregister is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen.

 

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de monumentencommissie zoals bedoeld in artikel 6 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van Hoofdstuk 3 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen definitieve aanwijzing plaatsvindt dan vervalt de bescherming.

 

Artikel 10. Wijziging van de aanwijzing

Met dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd in het gemeentelijk erfgoedregister (lid 4).

 

Artikel 11. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de monumentencommissie nodig, tenzij sprake is van bijzondere (spoedeisende) gevallen. Monumenten waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor zijn gegaan), worden door het college uit het register verwijderd. Daarnaast regelt lid 3 dat monumenten niet dubbel aangewezen en geregistreerd kunnen zijn als dat het object als rijksmonument of provinciaal monument wordt aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de gemeentelijke aanwijzing en registratie als gemeentelijke monument.

 

Hoofdstuk 3 Bescherming gemeentelijke monumenten

 

Artikel 12. Instandhoudingsbepaling

Artikel 12 gaat alleen over de instandhouding van gemeentelijke monumenten. De vergunningverlening door het college voor de wijziging van rijksmonumenten is immers geregeld in de artikelen van de Monumentenwet die in het overgangsrecht van de Erfgoedwet (artikel 9.1 Erfgoedwet) van kracht blijven tot de komst van de Omgevingswet. Ook geldt artikel 15 van deze verordening. Het is verstandig de vergunningverlening voor rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

Voor een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15 Awb).

In lid 4 van artikel 12 wordt voor het college de mogelijkheid geschapen om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen komen van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. De bepaling over het stellen van nadere regels valt buiten de Wabo, want de Wabo gaat alleen over vergunningen en ontheffingen. Voor de nadere regels blijft het college het bevoegde gezag. Het zal hierbij vooral gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Het reguliere onderhoud kan bijvoorbeeld in nadere regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigen een vergunningprocedure moeten starten. In de nadere regels kunnen expliciet de situaties worden benoemd waarin een burger of bedrijf geen vergunning hoeft aan te vragen.

Wanneer duidelijk is wat het toetsingskader is voor grote (niet reguliere) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder administratieve lasten krijgen. In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of programma’s van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsing en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoud van het monument) voorop te staan. Voorts staat het voeren van (voor)overleg centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd.

 

Artikel 13. Intrekken van de omgevingsvergunning

Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. Wanneer de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou bij een nieuwe belangenafweging, de belangen van het monument voor kunnen gaan. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

 

Artikel 14. Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd. In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

 

Hoofdstuk 4 Rijksmonumenten

 

Artikel 15. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Lid 1

De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 (die conform het overgangsrecht in artikel 9.1 Erfgoedwet van kracht blijft tot de komst van de Omgevingswet), paragraaf 3.3 van de Wabo en afdeling 3.4 van de Awb. Bij de vergunning voor rijksmonumenten is de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Hierin verschilt de omgevingsvergunning voor rijksmonumenten van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten. Voor een vergunning als bedoeld in artikel 12 (gemeentelijk monument) dient namelijk de reguliere procedure gevolgd te worden.

Door dit onderscheid in procedures is de beslistermijn voor beide omgevingsvergunningen niet gelijk.

Door de komst van de Wabo wordt de kring van belanghebbenden vergroot. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan iedereen een zienswijze indienen. Voorheen konden alleen belanghebbenden zienswijzen indienen.

 

Lid 2 en lid 3

De monumentencommissie moet bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten worden ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

 

Hoofdstuk 5 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichtenArtikel 16. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezichtDit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen. Westervoort kent geen beschermde stads- en dorpsgezichten, echter deze bepaling is opgenomen om in de toekomst eventueel de mogelijkheid te hebben deze aan te wijzen.

 

Artikel 17. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Ook is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het gemeentelijk stads- en dorpsgezicht door de minister of de provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wijzigingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 18. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft de gemeente de mogelijkheid om op basis van deze verordening voor het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht een omgevingsvergunning te eisen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

 

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

 

Artikel 19. Schadevergoeding

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat een erfgoedverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Het principe ‘de veroorzaker betaalt’, zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de archeologische monumentenzorg is verwoord, staat bij de afweging tot toekenning van schadevergoeding voorop en geldt voor alle in dit artikel genoemde onderdelen (a t/m c). De gemeente zal zelf per geval moeten afwegen wat redelijk en billijk is.

In deze verordening is gekozen voor een schadevergoedingsbepaling waarin de specifieke gevallen zijn opgenomen op grond waarvan het college mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende kan toekennen.

Er is geen procedure voorgeschreven voor het bepalen van een vergoeding. De procedure op grond van afdeling 6.1 Wro juncto afdeling 6.1 Bro kan worden toegepast, maar voordat daartoe wordt besloten is het zinvol een inschatting te maken van de schade ten opzichte van de kosten en omvang van deze procedure.

 

Artikel 20. Strafbepaling

Deze strafbepaling is met de komst van de Wabo alleen nog van toepassing op de nadere regels die het college kan stellen op grond van artikel 12, vierde lid. De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.

 

Artikel 21. Toezichthouders

Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van een wettelijk voorschrift. Daarom is de mogelijkheid om toezichthouders aan te wijzen opgenomen in de erfgoedverordening.

In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan daarom niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaats' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van dit artikel niet zelf opsporings-ambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten.

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

 

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening biedt de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, dat artikel buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

 

Artikel 23. Overgangsrecht

Dit artikel regelt het overgangsrecht.

 

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

De Erfgoedverordening Westervoort 2016 treedt met terugwerkende kracht in werking op de dag dat de Erfgoedwet in werking treedt, namelijk 1 juli 2016. Dit artikel noemt eveneens de naam van de verordening.