Organisatie | Doesburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Inburgering gemeente Doesburg |
Citeertitel | Verordening Inburgering gemeente Doesburg |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-05-2007 | 01-04-2007 | 25-05-2016 | Nieuwe regeling | 26-04-2007 Regiobode, 9 mei 2007 | Geen |
De raad van de gemeente Doesburg;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Doesburg,
gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;
overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;
Artikel 2 Beleidsplan inburgering
De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening in het eerste jaar van zijn raadsperiode, vierjaarlijks een beleidsplan inburgering vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering, rekening houdend met het gestelde in deze verordening.
Aan het einde van een raadsperiode stelt het college een verslag inburgering op met daarin de evaluatie en resultaten van het inburgeringsbeleid, en zendt dit naar de raad. Het beleidsverslag inburgering omvat in elk geval een rapportage ten aanzien van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatievoorziening
Hoofdstuk 3 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorzieningen
Artikel 4 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorzieningen
Aan de groepen inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 19, lid twee van de wet, biedt het college een inburgeringsvoorziening aan.
Aan asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en geestelijk bedienaren die ten tijde van de invoering van de wet al in de gemeente woonachtig zijn (oudkomers), zal na invoering van de wet een aanbod worden gedaan. Het tijdspad en de prioritering van het aanbod aan deze inburgeringsplichtigen, zal in het beleidsplan inburgering en eventueel in door het college opgestelde beleidsregels, worden opgenomen;
Aan inburgeringsplichtigen uit de doelgroepen als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de wet, kan het college een inburgeringsvoorziening aanbieden. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan hij in 2007 bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden. Op basis van de beschikbare budgetten biedt het college bij voorrang een inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen aan waarvan wordt verwacht dat zij binnen 12 maanden het inburgeringsexamen halen.
Artikel 5 Samenstelling van de inburgeringsvoorziening
Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd. De aangeboden inburgeringsvoorziening mag arbeidsinschakeling niet in de weg staan.
Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage
De wijze van inning van de eigen bijdrage en verrekening met algemene bijstand zullen in door het college vast te stellen beleidsregels worden opgenomen. Indien er sprake is van een gecombineerd dan wel volgtijdelijk reïntegratie-/inburgeringstraject waarop de bepalingen van de Reïntegratieverordening dan wel de Beleidsregels niet uitkeringsgerechtigden en mensen met een uitkering Algemene nabestaandenwet (ANW) van toepassing zijn, kan het college aan de inburgeringsplichtige een premie ter hoogte van de eigen bijdrage verstrekken.
Artikel 11 De inhoud van de beschikking ingeval van handhaving inburgeringsplichtige zonder gemeentelijk aanbod.
Artikel 12 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200,= indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
Ingeval van een inburgeringsplichtige die een gemeentelijk aanbod voor een inburgeringstraject heeft aanvaard, gelden de volgende boetes:
De bestuurlijke boete bedraagt minimaal € 150,=en ten hoogste€ 350,= indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7 van deze verordening;
Ingeval van een inburgeringsplichtige die zelf verantwoordelijk is voor zijn inburgering maar voor wie de gemeente een handhavingsverplichting heeft, bedraagt de boete ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Artikel 13 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Ingeval van een inburgeringsplichtige die zelf verantwoordelijk is voor zijn inburgering maar voor wie de gemeente een handhavingsverplichting heeft, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 350,= indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 15 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
De Wet inburgering (WI) treedt op 1 januari 2007 in werking en komt in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derde landen van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.
Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.
In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. De verordening, in overeenstemming met de rolverdeling tussen raad en college, stelt alleen de kaders vast voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen.
Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking. De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen is gebaseerd op de volgende uitgangspunten;
Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om deze groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende groepen inburgeringsplichtigen:
Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud-en nieuwkomers) en aan nieuw-en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI). Voor inburgeringsplichtigen die verhuizen en die in de “oude” gemeente al een aanbod hebben geaccepteerd, geldt dat de “nieuwe” gemeente de voorziening moet voortzetten of een gelijkwaardige inburgeringsvoorziening moet bieden.
Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de twee groepen genoemd onder punt 4 en punt 5 kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI). Het college kan ook een inburgeringsvoorziening aanbieden aan inburgeringsbehoeftigen (art 4, RVI). Hierbij gelden dezelfde prioritaire groepen, zijnde: uitkeringsgerechtigden en inburgeringsbehoeftigen zonder eigen inkomen uit werk of uitkering.
Andere inburgeringsbehoeftigen, zoals werkenden, zijn echter niet uitgesloten van de mogelijkheid tot een aanbod. De Regeling inburgering 2007 is een aanbod regeling voor inburgeringsbehoeftigen die op vrijwillige basis aan de inburgering werken.
Inburgeringsbehoeftigen vallen niet onder de verordening inburgering.
Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening behelst een passende voorziening die leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.
De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bovenstaande groepen (uitgezonderd de inburgeringsbehoeftigen die onder de Regeling Inburgering vallen). In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:
De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:
Regels met betrekking tot het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete
Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Het besluit (AMvB) tot uitvoering van de Wet inburgering (Besluit inburgering) maakt samenwerking tussen twee of meerdere gemeenten in het kader van inburgering mogelijk. Volgens het besluit kunnen gemeenten in onderling overleg besluiten tot een gezamenlijke aanwending van de aan hen te verstrekken rijksbijdragen. Samenwerking biedt de mogelijkheid om de inburgering van inburgeringsplichtigen op een meer efficiënte wijze gestalte te geven. Er kan beter worden gereageerd op fluctuaties in aantallen en achtergrond van inburgeringsplichtigen.
In geval van samenwerking dienen alle in het besluit onder hoofdstuk 7 genoemde rechten en plichten voor een gemeente over te gaan naar een centrumgemeente of een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Eventuele samenwerking zal telkens voor tenminste een geheel kalenderjaar dienen te gelden. Gemeenten die samenwerken dienen dit elk jaar kenbaar te maken aan het ministerie.
De genoemde rechten en verplichtingen hebben met name betrekking op de wijze en berekening van de voorschotverstrekking, de verantwoording naar het ministerie en de gevolgen van de verantwoording (definitief vaststellen van de voorschotten, intrekking, wijziging etc).
De gemeenten Doesburg kan besluiten tot samenwerking met andere gemeenten op het gebied van inburgering voor wat betreft de aanbesteding van inburgeringsvoorzieningen en het aanbod (= beleid) aan van een inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen en inburgerings-behoeftigen.
M.b.t. het aanbod vergt dit een afstemming op gebied van beleid, verdere organisatorische afstemming op gebied van informatie en handhaving en afstemming op gebied van de uitvoering (werkprocessen, ICT etc).
Deze werkwijze maakt het mogelijk om een aanbod zoveel mogelijk te laten aansluiten op de mogelijkheden en behoeften van de inburgeraar.
Alleen samenwerking op het terrein van beleid is op dit moment aan de orde.
Artikel 2 Beleidsplan inburgering
De verordening Wet inburgering wordt voor langere duur vastgesteld en geeft inhoud aan de rechten en plichten van inburgeringsplichtigen. Het is vrijwel ondoenlijk om in de verordening uitputtende regels te geven op het gebied van het volledige inburgeringsbeleid. Daar komt bij dat er nog veel onderzoek gedaan moet worden naar potentiële doelgroepen. Doordat het Bestand Potentiële Inburgeraars (BPI) pas zeer recentelijk ter beschikking van de gemeente is gesteld, heeft de gemeente ook nog maar een globaal zicht op aantallen en doelgroepen. Daarom is gekozen voor een vier jaarlijks door het college op te stellen beleidsplan dat door de raad wordt geaccordeerd. In dit plan zal uitvoerig worden ingegaan op alle aspecten rondom het bepalen en prioriteren van verschillende doelgroepen evenals het aanbieden en de samenstelling van inburgeringsvoorzieningen. Het vierjaarlijkse beleidsplan inburgering zal in principe gelijk lopen met een raadsperiode. Het eerste beleidsplan inburgering zal in 2007 worden opgesteld.
Dit beleidsplan, waaraan natuurlijk ook een beleidsverslag is gekoppeld, maakt zo in feite deel uit van de verordening en geeft aldus de raad periodiek inzicht in al hetgeen verband houdt met het bepalen en prioriteren van doelgroepen die voor een inburgeringsvoorziening in aanmerking komen en de samenstelling van de voorzieningen. Door vierjaarlijks een beleidsplan op te stellen is het bovendien mogelijk flexibel in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen en op ontwikkelingen in de eigen gemeente.
Het beleidsverslag dat aan het einde van een raadsperiode door het college zal worden opgesteld, geeft inzicht in de resultaten van het inburgeringsbeleid. Daarnaast zal het verslag en de daarin opgenomen evaluatie van het beleid, dienen als input voor een volgend beleidsplan inburgering.
Naast het vierjaarlijkse verslag zal binnen de reguliere planning & control cyclus jaarlijks door het college (financiële) verantwoording aan de raad worden afgelegd ten aanzien van de inburgering.
Artikel 3 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, evenals van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
In deze verordening kiest de gemeente Doesburg voor informatievoorziening via de publieksbalie en de trajectconsulenten van de cluster WIZ.
Naast bovenstaande (gemeentelijke) informatievoorziening kunnen uiteraard ook derden zoals scholen, bibliotheek, Vluchtelingenwerk, andere maatschappelijke organisaties en zelforganisaties, een rol spelen bij de informatievoorziening.
Aan asielgerechtigde oud-en nieuwkomers en geestelijke bedienaren is de gemeente verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het staat de betreffende inburgeringsplichtige overigens vrij al dan niet op het aanbod in te gaan. Aan asielgerechtigde nieuwkomers zal uiterlijk binnen acht weken na de intake een aanbod worden gedaan. Voor asielgerechtigde oudkomers zal nog een tijdspad en prioritering worden aangegeven.
Het aantal geestelijk bedienaren is naar verwachting zeer beperkt in omvang. De inburgerings-voorziening voor deze groep zal landelijk worden samengesteld.
Een aparte groep vormen inburgeringsplichtigen die al eerder in een gemeente een inburgeringsvoorziening hebben geaccepteerd en die vervolgens verhuizen naar een andere gemeente. Voor hen wordt het als onredelijk ervaren dat een eerder gedaan aanbod ingeval van verhuizing zou vervallen. Deze verplichting voor de nieuwe gemeente kan betekenen dat zij aan een inburgeringsplichtige (uit een andere gemeente) een aanbod moet doen terwijl deze mogelijk nog niet onder een aangewezen doelgroep valt.
Artikel 19, eerste lid, van de wet, bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kán aanbieden namelijk:
Daarnaast bepaalt de Regeling Inburgering dat de gemeente een aanbod voor een inburgerings-voorziening kan doen aan iedere inburgeringsbehoeftige woonachtig in de gemeente.
De gemeenteraad stelt in deze verordening de regels met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, WI). Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.
Naast het verplichte aanbod aan asielgerechtigde nieuwkomers, biedt het college op basis van de beschikbare budgetten in het jaar 2007 bij voorrang een inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen aan waarvan wordt verwacht dat zij binnen 12 maanden (tot hooguit 18 maanden) het inburgeringsexamen halen. Dit zijn voor het overgrote deel de inburgeraars (ex-nieuwkomers en oudkomers) die in 2006 en mogelijk met een overloop in 2007 NT-2 onderwijs volgen of hebben gevolgd in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers, Volwasseneducatie of een door de cluster WIZ gefaciliteerd traject. In het eerste beleidsplan inburgering 2008-2010 zullen de inburgeringsplichtigen aan wie in 2008 en daarna bij voorrang een inburgeringsvoorziening zal worden aangeboden, aangewezen worden. Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 29, Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een aanbod zal worden gedaan, ter kennisname aan de raad aanbiedt.
Artikel 5 Samenstelling van de inburgeringsvoorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen en worden meegenomen in het aanbod:
Met uitzondering van het specifieke aanbod aan geestelijke bedienaren dat is gericht op hun beroepsituatie, bepaalt het college de samenstelling van de inburgeringsvoorziening. Degene aan wie het aanbod wordt gedaan heeft wel het recht om een voorstel tot wijziging van het aanbod te doen (artikel 8, lid 3 van de verordening). Het college bepaalt of op dit voorstel wordt ingegaan.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgerings- voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI).
Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van sociale zekerheids wetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Tot slot wordt in dit artikel geregeld dat het college bijkomende faciliteiten als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI).
Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden gedacht aan het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.
Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de eigen bijdrage in principe in één termijn betaald wordt maar dat onder bepaalde omstandigheden de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Hierbij gaat het in het bijzonder om uitkeringsgerechtigden of andere personen met een vergelijkbare inkomenssituatie. Deze termijn is gesteld op ten hoogste 36 maanden. Hierbij is uitgegaan van de gedachte dat per huishouden maximaal € 15,00 per maand reëel is om af te lossen. Een huishouden waarin twee inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening accepteren (bijvoorbeeld asielmigranten), betaalt bij een aflossingstermijn van 36 maanden € 7,50 per persoon en daarmee € 15,00 per huishouden per maand. In een huishouden waarin 1 persoon een inburgeringsvoorziening accepteert kan, uitgaande van € 15,00 aflossing per maand, een aflossingstermijn van 18 maanden gesteld worden.
Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat een dergelijk aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat in beginsel het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan. Een mogelijk aanbod voor een inburgeringsvoorziening vormt eveneens een onderdeel van de (verplichte) intake.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal het gedane aanbod aangepast moeten.
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn).
Een inburgeringsplichtige is niet verplicht een aanbod te accepteren. Een weigering om een inburgeringsvoorziening te aanvaarden moet schriftelijk gebeuren. De weigering kan echter ook blijken uit het feit dat het college óf deze schriftelijke verklaring óf het aanbod niet binnen de gestelde termijn retour heeft ontvangen. Ook als de inburgeringsplichtige het aanbod niet aanvaardt, ontvangt hij een besluit. Hierin wordt hij gewezen op zijn verplichting om zijn inburgeringsexamen binnen de wettelijke termijn te behalen, de consequenties als hij hieraan niet voldoet en de faciliteiten die hem ter beschikking staan ter voorbereiding op zijn examen. Ook wordt hij gewezen op de financiële aspecten, zoals de verplichting om het examengeld te betalen en de mogelijkheid om een lening af te sluiten bij de IB-groep.
Artikel 9 Opleggen van verplichtingen ingeval van een gemeentelijk aanbod
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 10 De inhoud van de beschikking ingeval van een gemeentelijk aanbod
Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd. In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld ( de onderdelen a en b).
De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking kan worden volstaan met het noemen van deze termijn. Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 8 van de verordening.
Onderdeel e. heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een inburgeringsplichtige oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.
Artikel 11 De inhoud van de beschikking ingeval van handhaving inburgeringsplichtige zonder gemeentelijk aanbod
De handhaving van een inburgeringsplichtige die geen gemeentelijk aanbod krijgt, is minder intensief dan die van een inburgeringsplichtige die wel een gemeentelijk aanbod heeft geaccepteerd. De eerst genoemde inburgeringsplichtige is immers zelf verantwoordelijk voor zijn inburgering. De taak van de gemeente bestaat hierbij alleen uit de vaststelling van de inburgeringsverplichting en de handhaving van het behalen van het inburgeringsexamen. De beschikking voor deze groep is op deze taken afgestemd.
Artikel 12 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.
Voor onze gemeente hebben wij niet de maximum bedragen zoals genoemd in artikel 34 WI aangehouden. Ervan uitgaande dat de inburgeringsplichtigen waarschijnlijk voor een belangrijk deel niet behoren tot de bevolkingsgroepen met een grote financiële draagkracht, zijn de in de WI genoemde maximum bedragen in deze verordening gehalveerd.
De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn bovendien maximum overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie-en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.
Artikel 13 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 13 mogelijk is.
De artikelen 13 en 14 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal binnen deze kaders zelf beleid moeten ontwikkelen. In beleidsregels zal het college vastleggen hoe dat beleid er uit ziet: welke boete wordt in beginsel opgelegd bij welke overtreding en met welk bedrag wordt de boete in beginsel verhoogd als de betrokken inburgeringsplichtige dezelfde overtreding nogmaals pleegt.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.