Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Doesburg

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Doesburg 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDoesburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Doesburg 2009
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Doesburg 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 8 Wet werk en bijstand
  2. Artikel 36 Wet werk en bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2015Nieuwe regeling

23-07-2009

Regiobode, 13 oktober 2010

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Doesburg 2009

De raad van de gemeente Doesburg;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 23 juli 2009;

 

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand;

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van Langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

 

besluit:

 

vast te stellen de navolgende verordening:

 

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Doesburg 2009

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    De wet: de Wet werk en bijstand (WWB)

  • c.

    Referteperiode: een periode van 36 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de peildatum

  • d.

    Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op Langdurigheidstoeslag ontstaat

  • e.

    Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet

  • f.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op Langdurigheidstoeslag als inkomen gezien

  • g.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolboeken

  • h.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders. Het college kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.

Artikel 3 Voorwaarden

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 WWB van de wet komt in aanmerking voor de Langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 105% van de voor hem geldende netto bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in artikel 3 onder 1 kan de Langdurigheidstoeslag ook worden toegekend aan een belanghebbende bij wie de periode van 36 aaneengesloten maanden eenmalig is onderbroken door een periode met een besteedbaar inkomen van meer dan 105% van de voor belanghebbende geldende netto bijstandsnorm, zolang de onderbreking niet meer dan 6 aaneengesloten maanden heeft voortgeduurd.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in artikel 3 onder 1 kan de Langdurigheidstoeslag niet worden toegekend aan mensen die zak- en kleedgeld ( bijvoorbeeld via de WWB of AWBZ) ontvangen en geen zelfstandige huisvesting hebben.

  • 4.

    Niet voor de Langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 4 Hoogte van de Langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De Langdurigheidstoeslag bedraagt met ingang van 1 januari 2009:

    • a.

      voor gehuwden € 498,00;

    • b.

      voor alleenstaande ouder € 447,00;

    • c.

      voor alleenstaanden € 349,00.

    (De genoemde bedragen gelden per 1 januari 2009 met inachtneming van de indexering die al heeft plaatsgevonden ten opzichte van de bedragen in 2008)

  • 2.

    Voor toepassing van het eerste lid van dit artikel is de situatie op peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op Langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een Langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar. De nieuwe bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Doesburg 2009.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2009.Als gevolg hiervan het gemeentelijke beleid Langdurigheidstoeslag, inwerking getreden op 1 januari 2006 op 1 januari 2009 intrekken.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Doesburg in zijn openbare vergadering van 23 juli 2009.

 

De griffier, De voorzitter,

W. Stoppels, drs. C.J.G. Luesink

Toelichting Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Doesburg 2009

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2009 is de regeling over de Langdurigheidstoeslag herzien. Daarvoor is de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd. Deze wijziging is ingegeven door het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) waarin is afgesproken dat de Langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar de gemeenten. In de aanloop naar deze wijziging is vastgesteld dat de bestaande Langdurigheidstoeslag aanleiding gaf tot veel uitvoeringsproblemen en gerechtelijke procedures

Bovendien was het binnen de bestaande (wettelijke) regeling niet mogelijk om aan werkenden met een laag inkomen de Langdurigheidstoeslag te verstrekken. Dit heeft er toe geleid dat de gemeenten nieuwe bevoegdheden hebben gekregen om op onderdelen eigen beleid in te vullen.

 

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de Langdurigheidstoeslag opgenomen:

 

“Het college verleent op aanvraag een Langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering”.

 

Op grond van artikel 8, lid 1 onderdeel van de WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het verlenen van een Langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de Langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 van de WWB worden gebruikt.

Voorts dient opgemerkt te worden dat de minimumleeftijd immers door de wetgever in de nieuwe regeling vanaf 2009 is teruggebracht van 23 jaar naar 21 jaar. Gekozen is om in de wet de ondergrens op 21 jaar te stellen omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt.

 

De Langdurigheidstoeslag bestaat sinds 1 januari 2004 (datum invoering WWB) als uitwerking van de wens om het inkomen aan te vullen van personen die langdurig van een laag inkomen afhankelijk zijn. De rechtvaardiging van de Langdurigheidstoeslag is dat personen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven (gebruiksgoed) die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn.

Beschikte men vijf jaar lang over een inkomen op of onder het bijstandsniveau en ontbrak het perspectief op arbeid, dan behoorde men tot de doelgroep voor de Langdurigheidstoeslag. In de nieuwe regeling vanaf 2009 is de Langdurigheidstoeslag als inkomensondersteuning voor langdurige minima gehandhaafd. De Langdurigheidstoeslag is echter niet meer exclusief bedoeld voor personen die geen enkel arbeidsmarktperspectief hebben. De doelgroep van de nieuwe regeling is verruimd met o.a.  werkende mensen met een laag inkomen (de zogenaamde “werkende armen”). Ook voor hen geldt immers dat zij langdurig afhankelijk kunnen zijn van een minimuminkomen en na verloop van tijd de mogelijkheid gaan missen om in de noodzakelijke vervangingsuitgaven te voorzien. Om hen toegang te verlenen staat niet langer het arbeidsmarktperspectief centraal maar de vraag of er uitzicht is op inkomensverbetering. Op grond daarvan is de Langdurigheidstoeslag in feite primair een inkomensaanvulling geworden. De toeslag is bestemd voor personen die door het verrichten van arbeid of anderszins – geen perspectief hebben op verbetering van het inkomen. De aard van het inkomen doet niet meer terzake.

 

In de verordening worden niet de zaken geregeld die in de wet geregeld zijn. Voor de volledige informatie wordt hier het complete artikel opgenomen met daarin ook de overgangsregeling. Hierdoor is in de verordening ook geen overgangsregeling opgenomen.

 

Artikel 36; Langdurigheidstoeslag

  • 1.

    Het college verleent op aanvraag een Langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt een eerder verstrekte Langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een Langdurigheidstoeslag.

  • 4.

    De Langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.

  • 5.

    De artikelen 12, 43, 44, 49 en 52 zijn niet van toepassing.

  • 6.

    De artikelen 5, 36 en 39, zoals luidden op 31 december 2008, blijven van toepassing op een aanvraag voor een Langdurigheidstoeslag in 2009, indien:

  • a.

    die aanvraag ziet op een recht op een Langdurigheidstoeslag dat in 2009 is ontstaan,

  • b.

    in 2008 een recht op een Langdurigheidstoeslag is ontstaan en een aanvraag daarvoor in 2008 is ingediend, en

  • c.

    door toepassing van dit lid de hoogte van een Langdurigheidstoeslag niet lager uitvalt dan zonder toepassing van dit lid het geval zou zijn.

Dit lid vervalt met ingang van 1 januari 2010.

 

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen tot en met 2008. Verder is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

 

Het nieuwe recht op een Langdurigheidstoeslag is echter gunstiger dan het oude recht. De inkomensgrens en de referteperiode zijn gewijzigd ten opzichte van het oude recht en de hoogte van de toeslag is gekoppeld aan de wettelijke toeslagen van 2008, waarbij rekening is gehouden met de indexering voor 2009.

Daarmee is het overgangsrecht, waarin in artikel 36, lid 6 van de WWB is voorzien, niet nodig en kan direct op basis van het nieuwe recht worden beslist.

 

Beschikt men over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt recht op een Langdurigheidstoeslag. Daarbij heeft de wetgever vooral studenten op het oog, maar niet uitsluitend (TK Handelingen 2008-2009, nr. 5-308 en TK 2008-2009, 31441, nr. 12). Studenten mogen in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Voorts heeft de wetgever ex-studenten genoemd, die in een aanloopschaal beginnen en werkenden die bewust kiezen voor een deeltijdbaan maar voldoende potentieel hebben om een inkomensverbetering te realiseren. Uitgangspunt is dat het uitzicht op inkomensverbetering ontbreekt indien men drie jaar lang op een laag inkomen (verwezen wordt naar artikel 3) heeft geleefd.

 

In artikel 36 van de WWB heeft de wetgever aangegeven dat het college de Langdurigheidstoeslag op (schriftelijke)aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. De belanghebbende moet zelf zijn aanvraag doen. Het Kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat elk individueel geval beoordeeld moet worden of er recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan aan de belanghebbende door de gemeente een volledig (voor)ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna belanghebbende door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet inde WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met betrekking tot het begrip ‘ínkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor toepassing van artikel 36 lid 1 van de WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 van de WWB (tekst tot 1 januari 2009), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

 

Artikel 3

Een referentieperiode van ononderbroken 5 jaar, zoals artikel 36 van de WWB (tekst tot 1 januari 2009) voorschreef wordt als lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimuminkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn.

 

Er is in tegenstelling tot het oude recht bewust voor gekozen om het recht op Langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een gering inkomen boven bijstandsniveau. De gemeente Doesburg maakt de keuze dat werkenden met een inkomen tot 105% van de voor hen geldende bijstandsnorm ook onder de Langdurigheidstoeslag komen te vallen. Daarnaast wordt in het in het locale nieuwe beleid toegestaan dat aan een belanghebbende bij wie de periode van 36 aaneengesloten maanden eenmalig is onderbroken door een periode met een besteedbaar inkomen van meer dan 105% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, de Langdurigheidstoeslag ook kan worden toegekend, zolang de onderbreking niet meer dan 6 aaneengesloten maanden heeft voortgeduurd.

De wettelijke Langdurigheidstoeslag tot 1 januari 2009 ging uit van een inkomen tot 100% van de geldende bijstandsnormen, terwijl de gemeente in 2007 een beleidswijziging heeft doorgevoerd dat als volgt luidde: “Het college acht geen arbeidsperspectief aanwezig indien een belanghebbende gedurende de (referte) ononderbroken periode van 60 maanden niet meer inkomsten uit of in verband met arbeid ontvangen heeft van 20% van de netto voor hem/haar geldende bijstandsnorm (incl. vakantie toeslag) gedurende maximaal 6 maanden”.

 

Van de bevoegdheid om een hogere inkomensgrens vast te stellen wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat een hogere inkomensgrens, afgezet tegen de middelen die de gemeente hiervoor ontvangt, een hogere eigen bijdrage van de gemeente verlangt, terwijl het bovendien in feite ook ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij de grens van 105% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de Langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens boven de 105% bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm.

Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstandsnorm niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op Langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9% (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd/samenwonend is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105% van de bijstandsnorm.

 

In het vierde lid van dit artikel worden studenten expliciet uitgesloten van de Langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp heeft het Kabinet aangegeven dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de Langdurigheidstoeslag (in de wettelijke bepalingen tot 1 januari 2009 waren studenten ook al uitgesloten).

 

Artikel 4  

De hoogte van de Langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de Langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

 

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op Langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op Langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op de Langdurigheidstoeslag. Het recht op Langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

 

Artikel 5

Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Hierbij moet worden getoetst aan de normen van redelijkheid en billijkheid.