Organisatie | Medemblik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Sociaal Statuut gemeente Medemblik 2016 |
Citeertitel | Sociaal statuut gemeente Medemblik 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-09-2016 | 01-01-2016 | 01-01-2020 | art. | 19-04-2016 Onbekend | IO-16-28093 |
De gemeente Medemblik heeft goed werkgeverschap hoog in het vaandel staan en vindt duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van haar medewerkers belangrijk. Vitale mensen hebben meer werkplezier, halen meer uit zichzelf, zijn doelgerichter en beter in balans. De directie investeert in mobiliteit, (organisatie)ontwikkeling en vitaliteit.
In de afgelopen jaren is er weinig ruimte geweest om extra te investeren in de organisatie. Er is hard gewerkt aan het afronden van de fusie, het realiseren van bezuinigingstaakstellingen, het uitvoeren van de besluiten uit de kerntakendiscussie, het uitvoeren van projecten als slim besparen en het wegwerken van desintegratiekosten als gevolg van het afstoten van taken.
Tegelijkertijd is het speelveld voor de gemeenten groter geworden. De gemeente Medemblik staat, net als veel andere gemeenten, voor grote uitdagingen. Middelen zijn schaarser en de organisatie vergrijst. Initiatieven uit de samenleving krijgen steeds meer ruimte. Dit leidt tot een noodzakelijke transformatie en andere houding in de organisatie. Daarnaast worden de inwoners van de gemeente actief betrokken bij het verbeteren van de dienstverlening. Om deze cultuuromslag te ondersteunen, wordt het management en het aantal afdelingen verminderd.
De medewerkers zijn ons belangrijkste kapitaal. Om de consequenties van de eerder genoemde ontwikkelingen van onze organisatie in beeld te brengen werken we aan een strategische personeelsplanning. Het is belangrijk dat de kwaliteit en omvang van ons personeelsbestand goed afgestemd wordt op de vraag en ambitie die wij als gemeente Medemblik hebben en dat processen zorgvuldig uitgevoerd worden. Een sociaal statuut dat past bij een moderne en flexibele werkgever en die duidelijk en zorgvuldig omgaat met nieuwe organisatorische ontwikkelingen, is ook essentieel.
Dit sociaal statuut heeft als doel de uitgangspunten en de rechtspositionele waarborgen vast te leggen die nodig zijn om de personele gevolgen van een belangrijke organisatiewijziging op een zorgvuldig en sociaal verantwoorde wijze te laten verlopen. Het gaat op 1 januari 2016 in en heeft een looptijd van vier jaar. Het komt in de plaats van het ‘sociaal statuut gemeente Medemblik 2013’.
De directie vertrouwt er op hiermee voor de werkgever en werknemer een goed werkbaar sociaal statuut te hebben opgesteld.
Voor de toepassing van het sociaal statuut wordt verstaan onder:
Organisatiewijziging: Een belangrijke wijziging in de organisatiestructuur, reductie van de formatieomvang, een wijziging van het organogram en/of wijziging van het takenpakket (van een deel) van de organisatie, zoals bedoeld in artikel 25, onder a t/m d van de Wet op de Ondernemingsraden en die nadelige gevolgen heeft – of kan hebben – voor medewerkers. Of de wijziging belangrijk is, kan afgemeten worden aan:
Passende functie: Een functie van gelijkwaardig werk- en denkniveau die de medewerker redelijkerwijs in verband met persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten kan worden opgedragen. Een passende functie is doorgaans van hetzelfde functieniveau als de oude functie, dan wel maximaal twee salarisschalen hoger, of één salarisschaal lager dan de oude functieschaal. Hierbij worden de tussenschalen (10a en 11a) buiten beschouwing gelaten.
Het doel van dit statuut is om organisatiewijzigingen zorgvuldig en sociaal verantwoord te laten verlopen. De werkgever zal zich inspannen om bij een organisatiewijziging boventalligheid van medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen.
Het sociaal statuut is van toepassing op belangrijke wijzigingen in de organisatie van de gemeente, dan wel belangrijke wijzigingen in de verdeling van bevoegdheden binnen de organisatie die gevolgen hebben voor daarin werkzame personen.
Als sprake is van een organisatiewijziging als gevolg van een gemeentelijke herindeling, ambtelijke fusie of uitbestedingen dan is dit sociaal statuut niet van toepassing. In dat geval wordt een sociaal plan opgesteld.
Dit sociaal statuut is van toepassing op medewerkers met een vaste aanstelling of arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van de gemeente Medemblik. Het is ook van toepassing op medewerkers met een tijdelijke aanstelling.
Dit sociaal statuut geldt niet voor:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het nemen van besluiten over de wijziging van de ambtelijke organisatie.
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het nemen van besluiten over wijziging van de aanstelling, overplaatsing en ontslag van medewerkers, tenzij bij of krachtens wet of (mandaat)besluit anders is bepaald.
Artikel 6 Bevoegde overlegorganen
Voordat een definitief besluit wordt genomen ten aanzien van de organisatiewijziging als bedoeld in artikel 1, sub r van dit sociaal statuut, wordt de ondernemingsraad schriftelijk om advies gevraagd, zoals bedoeld in artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.
Ten aanzien van de medezeggenschap van medewerkers en vakcentrales geldt het algemene uitgangspunt dat onderwerpen die gedurende het proces van organisatiewijziging aan bod komen, primair door één orgaan worden behandeld.* Per onderwerp zijn nadere afspraken gemaakt met het GO en met de Ondernemingsraad. Dit is vastgelegd in een convenant.
Op verzoek van de ondernemingsraad kan bij specifieke onderwerpen het GO ingeschakeld worden.
Voorbereiding organisatiewijziging
Artikel 7 Onderzoek naar organisatiewijziging
Als de werkgever voornemens is de mogelijkheid van en de behoefte aan een organisatiewijziging te onderzoeken, worden de ondernemingsraad en het GO hier in een vroeg stadium van op de hoogte gesteld.
De ondernemingsraad wordt zo veel mogelijk tussentijds betrokken bij de uitvoering van het onderzoek en op de hoogte gehouden van de vorderingen.
De schriftelijke eindrapportage van het onderzoek wordt ter kennisneming toegezonden aan de ondernemingsraad en maakt onderdeel uit van de adviesaanvraag als bedoeld in artikel 8 van dit statuut.
De werkgever stelt, in overleg met het GO een sociaal plan op als dit uit de adviesaanvraag van de bestuurder aan de ondernemingsraad over de organisatiewijziging blijkt dat een sociaal plan opgesteld moet worden. Indien dit niet het geval is, voorzien artikel 19 tot en met artikel 28 van dit Sociaal Statuut en paragraaf 5 van hoofdstuk 10d van de CAR-UWO daarin.
Ter zake van de organisatiewijziging die ten grondslag ligt aan het sociaal plan zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel heeft de ondernemingsraad een adviesrecht (artikel 25 WOR), voordat definitieve besluiten worden genomen over medewerkers.
Bij privatisering of publiekrechtelijke taakoverheveling wordt, indien het GO dit nodig acht, een sociaal plan opgesteld. Dit sociaal plan regelt de overplaatsingsprocedure (inclusief de ontslag- en aanstellingsprocedure over het te plaatsen personeel) en bevat rechtspositionele bepalingen.
Artikel 9 Adviesaanvraag ondernemingsraad
De adviesaanvraag aan de ondernemingsraad bevat in ieder geval:
De ondernemingsraad wordt in een vroeg stadium op de hoogte gesteld van de organisatiewijziging en in het proces betrokken. De adviesaanvraag moet tijdig ingediend zijn, dat wil zeggen op een zodanig moment dat de Ondernemingsraad nog invloed uit kan oefenen op het voorgenomen besluit.
Artikel 10 Kennisgeving en uitvoering besluit
Als het college van burgemeester en wethouders een definitief besluit tot wijziging van de organisatie heeft genomen, worden de ondernemingsraad en de betrokken medewerkers zo spoedig mogelijk van dit besluit en de personele gevolgen daarvan op de hoogte gebracht.
Plaatsingsprocedure bij organisatiewijzigingen
Artikel 11 Plaatsing en werkingssfeer
De plaatsing van medewerkers bij organisatiewijzigingen vindt plaats op grond van het bepaalde in de hierna volgende artikelen 12 tot en met 28.
Het aan een organisatiewijziging ten grondslag liggende besluit geeft duidelijk aan op welke onderdelen van de organisatie de wijziging betrekking heeft.
Bij een organisatiewijziging geldt ten aanzien van de plaatsing van medewerkers in de nieuwe organisatie het uitgangspunt ‘mens-volgt-werk’. Dit houdt in dat de medewerker, zo mogelijk, wordt geplaatst in de eigen, ongewijzigde functie.
De werkgever spant zich in om de medewerker, die valt onder dit sociaal statuut, in een passende functie of indien dit niet mogelijk is in een geschikte functie te plaatsen.
De werkgever spant zich in om boventalligheid van medewerkers te voorkomen.
Het realiseren van een plaatsing is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning van zowel de werkgever als werknemer.
Het plaatsingsproces dient zorgvuldig en transparant te zijn.
De duur van het plaatsingstraject moet zo kort mogelijk zijn.
Artikel 13 Voorkeursvolgorde bij plaatsing
In de plaatsingsprocedure worden de volgende vier categorieën onderscheiden:
Ongewijzigde functie met gelijke formatie
Indien een medewerker een ongewijzigde functie bekleedt, dan wordt hij geplaatst op de ongewijzigde functie. Bij het nemen van een besluit tot plaatsing als bedoeld in artikel 19, hanteert het college van burgemeester en wethouders in beginsel het ‘mens-volgt-werk’- principe. Dit houdt in dat de medewerker wordt geplaatst in de eigen, ongewijzigde functie.
Ongewijzigde functie met minder formatie
Indien een medewerker een ongewijzigde functie bekleedt met minder formatie, en plaatsing opgrond van het ‘mens-volgt-werk’ principe niet mogelijk is, volgt plaatsing in een passende functie met in achtneming van de criteria zoals genoemd bij de definitie ‘passende functie’ en op basis van het afspiegelingsbeginsel. Voor dit laatste geldt het volgende:
Gestreefd wordt naar een evenredige vertegenwoordiging van uit de volgende leeftijdscategorieën: 15 tot 25 jaar, van 25 tot 35 jaar, van 35 tot 45 jaar, van 45 tot 55 jaar, van 55 jaar en ouder tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Binnen elke leeftijdsgroep komt de medewerker met de langste diensttijd als eerste voor plaatsing in aanmerking.
Gewijzigde functie en nieuwe functie
Om de uitgangspunten en doelstellingen te kunnen realiseren is het van groot belang de plaatsing-procedure te volgen die er voor zorgt dat plaatsing gebeurt op basis van geschiktheid, waarbij de meest geschikte medewerker, voorrang krijgt. Deze procedure wordt ingezet voor de gewijzigde en nieuwe functies die op basis van geschiktheidseisen worden ingevuld, met inachtneming van het gestelde in artikel 15.
Artikel 14 Plaatsingsprocedure
De werkgever stelt vast, bij het nemen van besluiten ten aanzien van de medewerkers die betrokken zijn bij organisatiewijzigingen, welke medewerkers:
Aan de plaatsingscommissie wordt het voorlopige formatieplan met beschikbare functies beschik baar gesteld.
Deze plaatsingen worden opgenomen in een voorlopig plaatsingsplan.
Aan alle medewerkers die vallen onder lid 1 sub b, c en d van dit artikel verstrekt de werkgever:
De medewerker wordt in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na uitreiking van het belang-stellingsregistratieformulier zijn of haar voorkeur kenbaar te maken voor ten hoogste drie functies uit het formatieplan middels een opgave op dit formulier.
Voor de nieuwe functie vindt een selectiegesprek conform de werving- en selectieprocedure plaats met de directie en de P&O- adviseur van de betreffende afdeling. Eventueel wordt een (assessement-) onderzoek naar de geschiktheid van de medewerker ingesteld.
De uitkomsten van de selectiegesprekken worden verwerkt in het plaatsingsplan.
Het plaatsingsplan wordt ter toetsing aangeboden aan de plaatsingscommissie.
Artikel 15 Selectieprocedure gewijzigde en nieuwe functies
De gewijzigde en nieuwe functies worden door de werkgever voorafgaande aan die van de overige medewerkers benoemd. Daarbij geldt het geschiktheidsbeginsel; de juiste kandidaat voor de juiste functie.
Met alle beoogde kandidaten voor een gewijzigde of nieuwe functie wordt door de selectiecommissie als bedoeld in artikel 16 een selectiegesprek gevoerd. Eventueel wordt een (assessment-) onderzoek naar de geschiktheid van de medewerker ingediend.
Voor alle interne kandidaten die niet worden benoemd, en voor wie plaatsing op grond van het ‘mens-volgt-werk’ principe niet mogelijk is, volgt plaatsing in een passende functie met in achtneming van de criteria zoals genoemd bij de definitie ‘passende functie’.
Artikel 16 Selectieprocedure gewijzigde en nieuwe functies
Voor de selectie van kandidaten voor de gewijzigde en nieuwe functies wordt conform het werving- en selectiebeleid een selectiecommissie samengesteld.
De directie maakt met de P&O- adviseur van de betreffende afdelingen een plaatsingsplan op grond van het bepaalde in artikel 14.
Artikel 18 Plaatsingscommissie
Het college van burgemeester en wethouders benoemt de plaatsingscommissie.
De plaatsingscommissie bestaat uit drie leden:
De plaatsingscommissie heeft de volgende taken:
De plaatsingscommissie kan de directie, het management en de medewerkers horen of bij hen informatie inwinnen. Voordat de commissie overgaat tot het horen van informanten, stelt zij de medewerker daarvan in kennis.
De plaatsingscommissie hoort in ieder geval de medewerker van wie de in de nieuwe organisatie geen gelijkwaardige functie aanwezig is of lijkt te zijn en de medewerker die op het belangstellingsregistratieformulier gemotiveerd heeft aangegeven door de commissie gehoord te willen worden. De plaatsingscommissie beslist op basis van deze motivering of de betreffende medewerker daadwerkelijk wordt gehoord; zij is daartoe niet verplicht.
Van het horen van de individuele medewerker door de plaatsingscommissie wordt een schriftelijk verslag gemaakt, dat door de voorzitter en de secretaris van de plaatsingscommissie voor akkoord wordt ondertekend.
De plaatsingscommissie kan beschikken over ondersteuning. Haar vergaderingen zijn niet openbaar en de leden respecteren een geheimhoudingsverplichting.
Artikel 19 Advies plaatsingscommissie
De werkgever stelt de voorlopige plaatsingen vast op basis van het gemotiveerde advies van de plaatsingscommissie. Deze adviezen worden door de werkgever onder meer beoordeeld op onderlinge samenhang en worden getoetst aan het organisatiemodel.
Indien de werkgever daartoe aanleiding ziet, wordt – met redenen omkleed- een advies ter heroverweging aan de desbetreffende commissie voorgelegd. Deze commissie brengt dan opnieuw een al dan niet gewijzigd advies uit.
De werkgever kan uitsluitend op grond van zwaarwegende argumenten afwijken van de adviezen van de plaatsingscommissie.
De werkgever deelt de medewerker schriftelijk mee in welke functie hij voorlopig wordt geplaatst. Als de werkgever afwijkt van de eerste voorkeur van de medewerker dan wordt dit schriftelijk gemotiveerd.
Indien plaatsing in een passende of geschikte functie niet mogelijk is binnen de vastgestelde formatie van het functieboek, deelt de werkgever de medewerker het voornemen schriftelijk mee dat hij bovenformatief wordt geplaatst.
Tegen het besluit genoemd in lid 5 van dit artikel staat geen bezwaarmogelijkheid open in het kader van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 20 Zienswijze medewerker
Als een medewerker zich niet met het besluit tot voorlopige plaatsing kan verenigen, kan hij binnen twee weken na de dag van verzending van dat besluit, schriftelijk en gemotiveerd zijn zienswijze aan de werkgever kenbaar maken.
De werkgever legt de zienswijzen voor advies voor aan de plaatsingscommissie.
De plaatsingscommissie hoort de betrokken medewerker zo spoedig mogelijk na ontvangst van de ingediende zienswijze, behoudens wanneer de medewerker schriftelijk heeft verklaard daarvan geen gebruik te willen maken. De medewerker kan zich bij het horen laten bijstaan door een adviseur *.
Binnen vier weken na de in lid 1 van dit artikel ingediende zienswijzen, brengt de plaatsingscommissie aan de werkgever schriftelijk en gemotiveerd advies uit over de ingediende zienswijzen.
De werkgever neemt binnen zes weken na ontvangst van de zienswijzen, zoals beschreven in lid 1 van dit artikel, een besluit over de ingediende zienswijzen en deelt dit besluit aan de medewerker schriftelijk en gemotiveerd mee. Hierbij wordt tevens een afschrift van het advies van de plaatsingcommissie gevoegd.
Artikel 21 Besluit tot plaatsing, bovenformatief of boventallig verklaring
Het college van burgemeester en wethouders neemt het besluit tot plaatsing, het plaatsen boven de formatie of het besluit tot boventallig verklaring van de betrokken medewerker. Het college van burgemeester en wethouders neemt bij het nemen van deze besluiten, met inachtneming van het advies van de plaatsingscommissie, de voorkeursvolgorde als bedoelt in artikel 13 van dit Sociaal Statuut in acht. In geval van een besluit tot boventallig verklaren, is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 10d:2, aanhef en sub d CAR-UWO.
De medewerker wordt binnen tien werkdagen schriftelijk op de hoogte gesteld van het besluit tot plaatsing en/of tot plaatsing boven de formatie of het besluit tot boventallig verklaring. In de motivering van het besluit wordt ingegaan op de eventuele bedenkingen van de medewerker.
De medewerker kan bezwaar aantekenen tegen het besluit, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, conform de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 22 Geen passende of geschikte functie
Als binnen de organisatie van werkgever voor de medewerker niet zijn eigen, ongewijzigde functie, passende of geschikte functie voorhanden is, volgt het besluit tot boventallig verklaring, zoals bedoeld in artikel 19, lid 1 van deze regeling.
De medewerker over wie is besloten dat hij boventallig is en die ten tijde van de boventallig verklaring een dienstverband heeft bij werkgever van minder dan twee jaren, heeft geen recht op een Van werk naar werk-traject. Aan hem wordt eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:3 CAR-UWO.
De medewerker ten aanzien van wie is besloten dat hij boventallig is, die ten tijde van de boventallig verklaring een dienstverband heeft bij werkgever van ten minste twee jaren, heeft recht op een Van werk naar werk-traject op grond van het vermelde in artikel 10d:11 en verder CAR-UWO. Op deze medewerker, zijn de bepalingen van paragraaf 5 van hoofdstuk 10d CAR-UWO van toepassing. In verband hiermee wordt door de medewerker en het college van burgemeester en wethouders gezamenlijk een Van werk naar werk-onderzoek verricht in de zin van artikel 10d:15 CAR-UWO, waarna partijen een Van werk naar werk-contract opstellen, zoals bepaald in artikel 10d:16 CAR-UWO.
De paritaire toetsingscommissie als bedoeld in artikel 10d:24 van de CAR-UWO voor het toezicht op Van werk naar werk-trajecten ziet, desgevraagd, toe op de individuele toepassing van de bepalingen van paragraaf 5 van hoofdstuk 10d CAR-UWO betreffende het Van werk naar werk-contract. Op de paritaire toetsingscommissie is het Reglement paritaire toetsingscommissie van toepassing.
Uiterlijk één maand voor het aflopen van het Van werk naar werk-traject moet aan de werknemer bekend worden gemaakt of het traject wel of niet verlengd wordt. Als het Van werk naar werk-traject na 24 maanden niet wordt voortgezet, wordt aan de medewerker eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:3 CAR-UWO. Dit ontslagbesluit kan vanaf 21 maanden na aanvang van het Van werk naar werk-traject worden genomen. Dit ontslagbesluit wordt genomen nadat de medewerker in de mogelijkheid is gesteld om mondeling en/of schriftelijk zijn zienswijze te geven.
Op de medewerker aan wie eervol ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 CAR-UWO na het doorlopen van een Van werk naar werk-traject zijn de bepalingen van paragraaf 6 en 7 van hoofdstuk 10d CAR-UWO van toepassing, tenzij sprake is van tussentijdse beëindiging van het Van werk naar werk-traject (zoals bedoeld in artikel 10d:19 CAR-UWO).
Artikel 23 Verplichtingen medewerker
De medewerker is verplicht, onverminderd het recht op bezwaar en beroep, een passende functie die hem met inachtneming van de herplaatsingsprocedure is toegewezen, te aanvaarden. In het sociaal plan/Van werk naar werk-contract worden de overige voorwaarden vastgelegd.
De medewerker is verplicht, onverminderd het recht op bezwaar en beroep, om een passende functie binnen de organisatie van werkgever of een aangeboden functie buiten de organisatie van werkgever, die hem in het kader van een Van werk naar werk-traject wordt aangeboden, te aanvaarden.
Wanneer de medewerker na herhaald en zorgvuldig overleg weigert een passende functie te aanvaarden binnen de organisatie van de werkgever, en/of zich anderszins niet voldoende inspant, en/of zich overigens niet houdt aan de afspraken vastgelegd in het Van werk naar werk-contract, kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot tussentijdse beëindiging van het Van werk naar werk-contract en vervolgens ontslag verlenen (artikel 10d:19 CAR/UWO). Als dan wordt ontslag verleend op grond van artikel 8:3 CAR/UWO met ingang van de dag volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is beëindigd.
Wanneer de medewerker weigert een hem met inachtneming van de herplaatsingsprocedure toegewezen passende functie te aanvaarden en/of te vervullen, wordt dit aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Het college van burgemeester en wethouders meldt in dat geval bij de instelling die de Werkloosheidswet uitvoert, dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. De instelling bepaalt vervolgens of er inderdaad sprake is van verwijtbare werkloosheid. De medewerker kan hierdoor het recht de uitkering verliezen.
De medewerker die met zijn instemming wordt geplaatst in een andere functie met een lager salarisniveau (ten hoogste één salarisschaal lager) heeft nog gedurende één jaar recht op het salaris dat hij genoot voor de plaatsing in de lagere schaal. Dit salaris is op basis van plaatsing in de functieschaal die behoort bij de nieuwe functie met zo nodig de toekenning van een garantietoelage tot het salaris dat de medewerker ontving voor de plaatsing.
Is de medewerker niet op het maximum van de nieuwe functieschaal uit lid 1 geplaatst dan heeft hij jaarlijks recht op een periodiek in deze schaal tot hij het maximum van deze schaal heeft bereikt. In dit geval is geen garantietoelage toegekend omdat het salaris in deze schaal even hoog of hoger is dan het salaris wat de medewerker verdiende voor de plaatsing in de lagere schaal uit lid 1.
De toegekende garantietoelage uit lid 1 wordt na het eerste jaar in drie stappen afgebouwd.
Wordt een medewerker, genoemd in lid 1 en 3, tijdens de vier jaar door bijvoorbeeld sollicitatie, geplaatst op een functie met:
een inschaling die gelijk is aan het salaris dat de medewerker verdiende voor de plaatsing op de lagere functie genoemd in lid 1. Dan is het salaris gelijk aan het salaris wat hij verdiende in deze functie plus 1 periodiek naar het naasthogere bedrag in deze functieschaal of op het maximum van de schaal wat hij verdiende voor plaatsing op de lagere functie uit lid 1. De garantietoelage is geïncorporeerd en vervalt hierbij.
een inschaling lager dan het salaris wat hij verdiende voor plaatsing op de lagere functie uit lid 1 dan wordt de garantietoelage aangepast aan het verschil tussen het nieuwe schaalbedrag en het laatstverdiende salaris van voor de functiewijziging uit lid 1. Afhankelijk van de verstreken periode na plaatsing in de lagere functieschaal uit lid 1 is op deze garantietoelage de afbouw uit lid 3 van toepassing.
Het college is verplicht om de medewerker waarop het 1e t/m het 4e lid van toepassing is een functie met een hogere salarisschaal (bij voorkeur de salarisschaal van de oude functie) aan te bieden. Accepteert de medewerker deze functie dan worden voor deze functie afspraken gemaakt over bijvoorbeeld te volgen opleidingen, bij voorkeur in een persoonlijk ontwikkelingsplan. Weigert de medewerker deze functie te accepteren dan vervalt vanaf dat moment de toegekende garantietoelage uit lid 1.
Na twee jaar vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen werkgever en werknemer over het verschil tussen de functie en de salariëring. Beiden hebben een inspanningsverplichting om dit verschil op te heffen.
Artikel 25 Opleidingsvergoedingen
De medewerker die wordt herplaatst in een functie binnen de organisatie en zijn opleiding wenst voort te zetten, behoudt de rechten die hem op grond van de opleidingsregeling van de gemeente Medemblik zijn toegekend.
De medewerker die wordt herplaatst in een functie binnen de organisatie en die in overleg met zijn nieuwe leidinggevende besluit te stoppen met zijn of haar opleiding, wordt ontheven van terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit de opleidingsregeling van de gemeente Medemblik.
Artikel 26 Omscholing/bijscholing
Als dit voor het vervullen van de functie noodzakelijk is, wordt de herplaatste medewerker in de gelegenheid gesteld tot het volgen van omscholing/bijscholing. De kosten hiervan zijn voor rekening van de werkgever.
Artikel 27 Ontheffing terugbetalingsverplichtingen bij aanvaarden externe functie
De medewerker, van wie het Van werk naar werk- traject eerder eindigt dan na afloop van de volgens de CAR-UWO geldende reguliere termijn, wegens het aanvaarden van een passende of geschikte functie buiten de organisatie, wordt – behoudens afwijkende afspraken in het Van werk naar werk-contract – ontheven van eventuele terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit de studiefaciliteiten gemeente Medemblik, bepalingen met betrekking tot de verhuiskostenvergoeding en het betaald ouderschapsverlof.
Artikel 28 Instrumenten flankerend beleid
Tijdens het Van werk naar werk-traject kunnen werkgever en medewerker afspraken maken over de volgende in te zetten instrumenten en maatregelen ter ondersteuning van de medewerker in het realiseren van een overstap naar een functie buiten de organisatie en het opstarten van een eigen bedrijf. Deze instrumenten of maatregelen kunnen zijn:
Artikel 29 Afkoop van werk naar werk-traject
De medewerker die als gevolg van een voorgenomen organisatiewijziging boventallig is verklaard en daarom recht heeft op een Van werk naar werk-traject heeft, gedurende drie maanden na de formele start van dit traject, de mogelijkheid om zijn/ haar aanspraak op het Van werk naar werk- traject af te kopen.
Indien de medewerker gebruik maakt van deze afkoop, neemt de betreffende medewerker ontslag op eigen verzoek. Door gebruikmaking van deze afkoop en het daarmee samenhangende ontslag op eigen verzoek, heeft de betreffende medewerker geen aanspraak op een ontslaguitkering (werkloosheidsuitkering) of een daarmee verbonden aanvulling op die ontslaguitkering (werkloosheidsuitkering).
De afkoop bestaat uit een periode van buitengewoon verlof met behoud van salaris of een stimuleringspremie.
In gevallen waarin de toepassing van dit sociaal statuut zou leiden tot een onbillijke situatie voor een medewerker, kan het college van burgemeester en wethouders in een voor de medewerker gunstige zin afwijken.
In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, kan het college van burgemeester en wethouders een bijzondere voorziening treffen.
Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Sociaal statuut gemeente Medemblik 2016’.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en eindigt op 1 januari 2020.
De regeling blijft in werking tot overeenstemming is over een nieuw statuut.