Organisatie | Bladel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugdhulp 2016 |
Citeertitel | Wijziging Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugdhulp 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Wijziging art. 6, lid 4 en art. 9
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-05-2018 | 17-05-2017 | wijziging van bestaande regeling | 19-12-2017 | 16it.01537 | |
01-10-2016 | 03-05-2018 | nieuwe regeling | 13-09-2016 | 16it.01537 |
Artikel 2 De aanvraag voor een persoonsgebonden budget en gespreksprocedure
Het college bepaalt in het gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders de wenselijkheid van toekenning van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, mede op basis van het door de aanvrager in te dienen budgetplan, dat deel uitmaakt van het ondersteuningsplan of familiegroepsplan.
Artikel 3 Afweging geschiktheid / bekwaamheid persoonsgebonden budgethouder
De aanvrager moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hiervoor gelden de volgende criteria:
de aanvrager die aan de pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;
de aanvrager samen met de professional van het Lokaal Ondersteuningsteam of het Kempenteam voor Jeugdhulp (CJG+ de Kempen) een pgb-plan heeft opgesteld, waar in staat hoe de aanvrager het pgb wil gaan besteden. Daarin wordt minimaal aangegeven wat de zorgvraag is, welke doel bereikt moet worden en de wijze waarop deze doelen behaalt worden, de kwaliteit van zorg (op basis van de kwaliteitseisen), de duur van de ondersteuning en de soort ondersteuning (zie ook kader).
In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij de inhoudelijke gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de aanvrager.
Artikel 4 Toekenning persoonsgebonden budget
Het college kan pgb weigeren wanneer:
Een overige of andere voorziening aanwezig is en toereikend wordt geacht voor de ondersteuningsvraag. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen, wanneer dit de enige mogelijkheid blijkt te zijn op grond van het gezinsplan. Er is in dat geval geen vorm van passende zorg in natura voorhanden én de keuze voor pgb wordt gemotiveerd onderbouwd door de aanvrager.
De aanvrager niet voldoet aan de aan pgb verbonden voorwaarden. De voorwaarden zijn:
een aanvrager moet motiveren dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod van maatwerk- of individuele voorzieningen niet passend is in zijn specifieke situaties. Bijvoorbeeld de ondersteuning is vooraf niet goed te plannen, vindt 24/7 op afroep plaats, moet aansluiten op levensovertuiging, verschillende locaties, etc.
Artikel 5 Kwaliteit zorg pgb door professionals
Een pgb wordt verstrekt als naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college toetst vooraf of de kwaliteit van de voorzieningen die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd, door middel van het pgb- en gezinsplan. De belangrijkste eisen zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.
Voor aanbieders van professionele jeugdhulp gelden in de Jeugdwet de onderstaande specifieke kwaliteitseisen. Deze gelden ook als de zorg via een pgb geleverd wordt door professionals.
de jeugdhulpaanbieder verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. De jeugdhulpaanbieder organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat één en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard;
de jeugdhulpaanbieder is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene gaat werken voor de aanvrager;
Artikel 6 Hoogte pgb voor professionals
Het college hanteert het standpunt dat het pgb aan de inkoop van zorg en ondersteuning dient te worden besteed. Dit betekent dat kosten als gevolg van administratie, bemiddeling, eenmalige uitkering, coördinatie, feestdagenuitkering, reiskosten en verantwoordingsvrij bedrag niet ten lasten mogen worden gelegd van het pgb-budget.
Als een aanvrager met het pgb een voorziening wil bekostigen die duurder is dan de natura voorziening, dan mag het pgb niet op voorhand geweigerd worden. Indien het tarief van de door de aanvrager gewenste aanbieders hoger is, blijft de hoogte van het pgb gelijk aan het tarief dat is bepaald op basis van hierboven genoemde punten. De extra kosten om de jeugdhulp uit het pgb te contracteren, worden betaald door de aanvrager.
Artikel 7 Beperkingsgronden pgb sociaal netwerk
Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een professional.
Artikel 8 Vereisten pgb sociaal netwerk
Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager maakt de gemeente gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol ‘Gebruikelijke zorg van het CIZ’. In bijlage 2 worden de belangrijkste elementen uit dit protocol in relatie tot het pgb jeugdhulp uitgelicht. Wanneer de ondersteuningsvraag getypeerd kan worden als gebruikelijke zorg, wordt geen pgb versterkt. Gebruikelijke zorg wordt omschreven worden als “de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden”.
Voor de inzet van mensen uit het sociale netwerk voor ondersteuning zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing.
de persoon is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene is gaan werken voor de aanvrager;
De aanvrager moet woonachtig zijn in de gemeente. Alleen als de aanvrager binnen de gemeentegrenzen woont, kan een voorziening worden toegekend. Daarbij wordt gehandeld conform de factsheet woonplaats beginsel, zie bijlage 2.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders/wettelijk vertegenwoordiger(s) afwijken van deze nadere regels indien toepassing van deze regels gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de nadere regels te dienen doelen. Bij bijzondere omstandigheden gaat het om omstandigheden die niet al in de nadere regels zijn verdisconteerd en waarin de strikte navolging van de nadere regels zou leiden tot een niet beoogde uitkomst.
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien het college die feiten en omstandigheden kan vaststellen op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens die feiten en omstandigheden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen administraties.
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget te heroverwegen.
Het college licht de jeugdige en zijn ouder vooraf volledig, objectief en in voor hem begrijpelijke bewoordingen in over de gevolgen van de keuze voor een budget in plaats van een individuele voorziening in natura.
Op het budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de overeenkomst die de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt sluit met de derde van wie hij jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort, ontvangt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.
Verordening jeugdhulp 2015 Kempengemeenten
In de verordening jeugdhulp 2015 (verder verordening jeugdhulp) spreken we over een persoonsgebonden budget, wat gelijk is aan de term welke gebruikt wordt in de artikelen 8.1.1 e.v. van de Jeugdwet.
Degene aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:
De jeugdige of zijn ouders hebben niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet. Tevens is er geen recht op een persoonsgebonden budget indien de jeugdige of zijn ouders zich eerder niet heeft gehouden aan, bij eerdere verstrekking van een pgb, opgelegde verplichtingen. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders maakten, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, kan er achteraf geen pgb worden toegekend.
Protocol ‘gebruikelijke zorg’ van het Centrum Indicatiestelling Zorg
https://www.nationalehulpgids.nl/forms/ProtocolGebruikelijkeZorg.pdf
Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft het protocol ‘gebruikelijke zorg’ vastgesteld. Hieronder de belangrijkste elementen in relatie tot het pgb jeugdhulp;
Gebruikelijke zorgis per definitie zorg waarop geenaanspraak bestaat vanuit de Jeugdwet (voorheen AWBZ). Het is de normale alledaagse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie of vrijetijdsbesteding.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Ouders hebben een zorgplicht(gebruikelijke zorg) voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte.
De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Bij uitval van een van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.
De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
Zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen / kinderen van 0 tot en met 4 jaar:
Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen.
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling.
Moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen.
Zijn tot 4 jaar niet zindelijk.
Hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband.
Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
Zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen van 5 tot en met 11 jaar:
Hebben een reguliere dagbesteding op school
Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen.
Hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging.
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling.
Zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeels ook.
Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week.
Hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en haar hun activiteiten gaan.
Zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar:
Hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging.
Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen.
Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week.
Hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer.
Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk).
Via onderstaande link wordt verwezen naar een stappenplan waarmee een professional bepalen kan vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Dit ten behoeve van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten. De VNG en het Rijk hebbenafgesproken om de Jeugdwet toe te passen zoals in dit stappenplan uiteen is gezet. Bij dit schema hoort een factsheet met uitleg over het woonplaatsbeginsel.
http://www.voordejeugd.nl/attachments/article/1373/Mindmap%20op%20A0-formaat.pdf
Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking en worden de gemeenten verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. Daarom is het voor gemeenten onder andere belangrijk om te bepalen of jeugdigen die in hun gemeenten jeugdhulp nodig hebben, daadwerkelijk tot hun verantwoordelijkheid behoren.
De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie hebben hiervoor samen met de VNG een stappenplan voor gemeenten ontwikkeld. Door de stappen uit dit plan te volgen, wordt voor gemeenten duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor het bepalen en financieren van de benodigde jeugdhulp of die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing of voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt.
Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.
Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats
Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagsdrager.
In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang.
Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht.
Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermingsmaatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt via het stappenplan vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige.
Gescheiden ouders in verschillende gemeenten
Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.
De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s) wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussenmaatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s) geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk.
Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouders terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst (Nidos heeft dan meestal de tijdelijke voogdij) of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend.
Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging.
Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er geen gezagsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige.
Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland
Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk.
Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland
Als ouders en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren.
Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland.
De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk.
Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.
* Voor pgb ondersteuning door professionals en zelfstandig zonder personeel (zzp) zijn de tarieven voor de ondersteuningsvormen persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding groep met en zonder vervoer en kortdurend verblijf gehanteerd op basis van de in het jaar dat het pgb wordt verstrekt geldende pgb-Wlz tarieven zoals gepubliceerd door Zorginstituut Nederland. Daarvoor moet gekeken worden naar de uurtarieven onder klasse 1 uurtarief.
** Voor de ondersteuningsvorm, behandeling, wordt het pgb tarief gehanteerd op basis van de in het jaar dat het pgb wordt verstrekt geldende tarief wat door de gemeente Amsterdam wordt gehanteerd, zoals gepubliceerd in de pgb tarievenlijst jeugd gemeente Amsterdam, tarieven voor ambulante jeugdzorg HBO – WO.
NB. Een jeugd- en gezinswerker van het CJG+ de Kempen kan, met toepassing van artikel 16 van de verordening jeugdhulp 2015, indien noodzakelijk, gemotiveerd afwijken van het tarief om middels een pgb maatwerk te kunnen leveren.
*Voor niet-opgeleide personen uit het eigen netwerk geldt een lager tarief dan voor een professionele hulpverlener in dienst bij een aanbieder of als zelfstandige zonder personeel. Voor de ondersteuningsvormen persoonlijke verzorging en begeleiding individueel bedraagt het pgb het minimum bruto uurloon tarief geldend voor dat jaar waarin het pgb wordt afgegeven. Daarbij moet gekeken worden naar het bruto uurloon bij een fulltime werkweek en leeftijd 23 jaar of ouder.
**Voor de ondersteuningsvorm ‘kortdurend verblijf’ bedraagt het uurtarief een symbolisch bedrag van € 1,-.
Voor de uitbetaling wordt vanaf 2015 een zogenoemd trekkingsrechtmodel gehanteerd. Hierbij krijgen pgb houders geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar wordt op factuurbasis uitbetaald aan de door de pgb-houder gecontracteerde zorgverlener.
Om redenen van uniformiteit, doelmatigheid en gecoördineerde aanpak van fraude is door de regering het trekkingsrecht ingevoerd en centraal belegt bij één organisatie, de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Door gestandaardiseerde uitvoering van het trekkingsrecht kan fraude worden tegengegaan en op landelijke schaal worden aangepakt.
De pgb houder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB ten aanzien van het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.
Rol van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
De gemeente moet alle lopende pgb’s toetsen op doelmatigheid. De gemeente gaat in gesprek met de budgethouder over de behaalde resultaten zoals opgesteld in het gezinsplan en een controle van de kwaliteitseisen waaraan de ondersteuning moet voldoen. In het gezinsplan wordt opgenomen binnen welke termijn(en) de evaluatie plaatsvindt. Tijdens de evaluatie wordt bekeken of een heroverweging noodzakelijk is door te kijken naar passendheid (sluit de pgb ondersteuning aan op de behoefte) en rechtmatigheid (tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik). Waar noodzakelijk worden het gezins- en pgb-plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke (specialistische) hulp nodig is om de actuele ondersteuningsvraag te beantwoorden.
De verantwoordelijkheid om te toetsen op rechtmatigheid, wat belangrijk is voor het tegengaan van fraude, ligt bij de gemeente. De gemeente kan dit mandateren aan de SVB. Inhoudelijke toetsing van de af te sluiten contracten met de beoogde hulpverleners is noodzakelijk voor de verantwoording.