Organisatie | Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 |
Citeertitel | Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 1 Algemene regels Keur HHNK 2016 Bijlage 2 Algemene regels Keur HHNK 2016 Toelichting Algemene regels Keur HHNK 2016 |
Geen
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, art. 3.9
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2016 | Nieuwe regeling | 21-09-2016 | 16.70087 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In de algemene regels wordt verstaan onder:
bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;
Artikel 2. Algemene uitgangspunten
Voor een aantal handelingen of werken waarvoor een algemene regel is ontwikkeld geldt een specifiek toepassingsgebied. Als de voorgenomen handeling of het voorgenomen werk valt binnen dit toepassingsgebied dan wordt de aanvraag gezien als een melding of geldt een algehele vrijstelling van vergunning- of meldplicht en wordt voor zover van toepassing de procedure van artikel 3, lid 3 en verder gevolgd. Hij die de handeling of het werk uitvoert moet zich houden aan de daaraan verbonden voorschriften. Aan het toepassingsgebied en voorschriften kunnen geen afzonderlijke voorwaarden en bijzondere voorschriften worden toegevoegd. Als aanvullingen op deze algemene voorschriften nodig zijn, of als het gewenste werk niet past binnen het toepassingsgebied van de algemene regels is het volgen van de vergunningprocedure nodig. In alle gevallen, vergunning, melding of vrijstelling, is zorgplicht, zoals geformuleerd in artikel 3.8 van de keur van toepassing.
Voor een handeling of voor een werk waarvoor een algemene regel geldt kan toestemming nodig zijn van de grondeigenaar, kunnen bepalingen gelden van andere instanties, zoals de gemeente en kunnen privaatrechtelijke beperkingen van toepassing zijn. Deze blijven onverminderd van kracht.
Artikel 3. Procedure voor meldingen
gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen, of
De termijn van afhandeling duurt maximaal zes weken, gerekend vanaf de datum van de ontvangstbevestiging bij een digitale melding, dan wel de postregistratie bij een schriftelijke melding van het formulier, mits de aanvraag is voorzien van voldoende informatie waarop de beoordeling kan plaatsvinden. Indien wijziging optreedt in de krachtens het eerste en tweede lid verstrekte gegevens, doet de meldingsplichtige daarvan onverwijld melding aan het dagelijks bestuur.
Hoofdstuk 2. Algemene regels voor werken in waterstaatswerken en beschermingszones
Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en behouden van een beschoeiing.
In deze algemene regel wordt onder beschoeiing verstaan materiaal dat is aangebracht langs de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Door afkalving kan de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer worden belemmerd. Onder beschoeiing wordt ook verstaan een damwand en een meer natuurlijke oeververdediging zoals wiepen.
Het toepassingsgebied betreft alle oppervlaktewaterlichamen, voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is.
Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap
Beleid bodemkwaliteit en het beleid voor uitlogende materialen.
Motivering van de algemene regel
Het aanbrengen van beschoeiing betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in en langs het oppervlaktewaterlichaam. Relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Artikel 4. Voorschriften beschoeiing
Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het aanbrengen en/of vervangen en behouden van beschoeiingen indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als wordt voldaan aan:
Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten en werken te behouden, of voorwerpen te laten staan of te laten liggen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanleggen en behouden van een steiger.
Onder een steiger wordt verstaan een watergerelateerde constructie aan of op het water die bedoeld is om mensen en gebruiksvoorwerpen te dragen en/of om een vaartuig aan af te meren. Waar in het volgende wordt gesproken over steiger wordt daaronder ook een (drijvend) vlonder begrepen.
Het toepassingsgebied is alle oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is. De vrije ruimte die op de waterlijn tussen twee steigers langs de tegenover elkaar liggende oevers overblijft bedraagt ten minste 6 meter gemeten op het laagst gehanteerde streefpeil. Uitgesloten is een oppervlaktewaterlichaam met een oeverbeschermende rietkraag. Tevens is uitgesloten een oppervlaktewater als dit niet grenst aan een perceel in eigendom bij de melder. Dit houdt in dat alleen met een melding kan worden volstaan indien de melder eigenaar is van de oever waar de steiger aan grenst.
Raakvlakken met ander beleid HHNK
Beleid voor uitlogende materialen. Om het negatieve ecologisch effect als gevolg van de bedekking van het oppervlaktewaterlichaam beperkt te houden heeft HHNK een limiet gesteld aan het aantal werken per oppervlaktewaterlichaam, zoals een steiger en een boothuis.
Motivering van de algemene regel
Het aanbrengen van een steiger betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone.
Artikel 5. Voorschriften steiger en vlonder
Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het aanbrengen en/of vervangen en behouden van steiger indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als wordt voldaan aan:
§ 2.3 Natuurvriendelijke oever
Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten en werken te (be)houden of vaste substanties te laten liggen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en (be)houden van een natuurvriendelijke oever.
In deze algemene regel wordt onder het werk een natuurvriendelijke oever verstaan. Een natuurvriendelijke oever is een oever die zo is aangelegd dat er naast de waterkerende en waterbergende functie ook zodanig rekening is gehouden met de ecologische en landschappelijke functie dat de oever een natuurlijke overgang vormt tussen water en land.
Het toepassingsgebied is alle oppervlaktewaterlichamen voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is. Tevens zijn boezemwateren en oppervlaktewaterlichamen uitgesloten als deze vanaf de betreffende oever door het hoogheemraadschap worden onderhouden. De natuurvriendelijke oever wordt niet gegraven als compenserende waterberging.
Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap
Beleid bodemkwaliteit. Kaderrichtlijn water.
Motivering van de algemene regel
Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waarbij naast de waterkerende functie nadrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur en landschap. Het aanbrengen van een natuurvriendelijke oever betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Artikel 6. Voorschriften natuurvriendelijke oever
Geen vergunning krachtens artikel 3.2 eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het aanbrengen en behouden van een natuurvriendelijke oever indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:
Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden. Hieronder is ook begrepen een lozingswerk.
In deze algemene regel wordt onder lozingswerk verstaan een werk waarmee drainagewater, grondwater, regenwater en dergelijke geloosd kan worden op het oppervlaktewaterlichaam. Tevens wordt hieronder de constructie van de open verbinding verstaan tussen een vijver en een oppervlaktewaterlichaam.
Het toepassingsgebied betreft alle oppervlaktewaterlichamen, voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is.
Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap
Beleid bodemkwaliteit en het beleid voor uitlogende materialen.
Motivering van de algemene regel
Het verwijderen, aanbrengen, (be)houden van een lozingswerk betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in en langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen ten aanzien van het lozingswerk kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. De kwaliteit en kwantiteit van de lozing worden elders geregeld.
Artikel 7. Voorschriften lozingswerk
Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het verwijderen, aanbrengen en behouden van een lozingswerk in de invloedszone van een oppervlaktewaterlichaam indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften.
Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:
Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten en werken te plaatsen of te behouden. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en behouden van een kabel of een leiding.
Onder een kabel wordt verstaan een transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Onder een leiding wordt verstaan een hol transportmedium voor vloeistof en/of gas. Waar in het volgende de term leiding wordt gebruikt, wordt daaronder ook een kabel begrepen.
Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap
Motivering van de algemene regel
Het verwijderen, aanbrengen en behouden van leidingen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in, onder en langs het waterstaatswerk. Een leiding die niet juist, niet op de juiste diepte wordt aangebracht of een te hoge druk voert kan voor de stroming, doorvaart, onderhoudswerkzaamheden (maaien en baggeren) en de stabiliteit van de waterkering gevaar, schade en/of hinder opleveren. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Artikel 8. Voorschriften kabels en leidingen
Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur, voor het aanbrengen, vervangen en/of verwijderen en behouden van een leiding is vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:
De verrichte ontgravingen in het oppervlaktewaterlichaam worden direct na voltooiing van de werkzaamheden aangevuld met het oorspronkelijk ontgraven bodemmateriaal. Deze aanvulling wordt afgewerkt met dezelfde taludhelling als de aangrenzende taludvlakken. Als er geen stabiel talud is terug te brengen met de ontgraven grond, wordt langs het geroerde talud een beschoeiing aangebracht met de bovenkant maximaal 0,30 m (zie bij beschoeiing) meter boven het hoogst gehanteerde streefpeil.
Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te behouden, of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.
In deze algemene regel wordt onder werken verstaan alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren in de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone B van een waterkering. Onder werkzaamheden te verrichten wordt in het kader van artikel 3.2 van de keur ook bedoeld het planten van bomen, struiken en andere opgaande houtige beplantingen evenals werken met overdruk en opslag van materialen.
Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap
Beleid voor uitlogende materialen en ontvangstplicht van specie en maaisel.
Motivering van de algemene regel
Het verwijderen, aanbrengen of (be)houden van werken en beplanting langs waterstaatswerken komt veel voor. In de beschermingszone B van waterkeringen vinden veelvuldig werkzaamheden en handelingen plaats die geen gevolgen hebben voor de stabiliteit van het aangrenzende waterkering en beschermingszone A. In de Keur wordt uitgegaan van dubbelzijdige beschermingszones langs watergangen om rijdend onderhoud aan de watergangen mogelijk te maken. In de beschermingszone langs watergangen vinden veelvuldig werkzaamheden en handelingen plaats zonder dat deze negatieve gevolgen hebben voor het onderhoud van de watergangen. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Artikel 9. Voorschriften werken en beplanting in de beschermingszones langs oppervlaktewaterlichamen
Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het aanbrengen van werken en beplanting in de beschermingszone langs een oppervlaktewater indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Volstaan kan worden met een melding in de volgende gevallen:
de aan te brengen beplanting betreft een lijn beplanting van bomen waarbij de minimale afstand uit de insteek 1,50 m bedraagt én de onderlinge afstand tussen de bomen 20 m is én na plaatsing blijft een breedte van 5,00 m over voor het rijdend onderhoudsmaterieel om te passeren zodat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd, of
Artikel 10. Vrijstelling van de watervergunningplicht voor werken in de beschermingszone B van de waterkering
In de beschermingszone B van de waterkering, voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van het profiel van vrije ruimte, geldt op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur een algemene vrijstelling van de watervergunningplicht op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur met uitzondering van:
De uitvoering van herstelwerkzaamheden of aanvullingen vinden plaats zodat ter plaatse dezelfde afmetingen worden verkregen als het overige aansluitende deel zonder achterlating van ontgravingen of kuilen.
Hoofdstuk 3. Algemene regels voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen
Op grond van artikel 3.4 van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in, of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
In dit hoofdstuk wordt onder wateronttrekking voor beregenen en bevloeien verstaan alle onttrekkingen van water uit oppervlaktewaterlichamen bedoeld voor het beregenen van land- en tuinbouwgewassen of het bevloeien van landbouwpercelen. Onder water brengen in oppervlaktewaterlichamen wordt verstaan het afvoeren van water naar en het lozen op oppervlaktewaterlichamen.
Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap met uitzondering van de kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, waarvoor een onttrekkings- en lozingsverbod geldt. Deze kwetsbare oppervlaktewaterlichamen liggen in de gebieden die zijn weergegeven op de kaarten in bijlage 2 bij deze algemene regels. Dit betreft de duin- en kuststreek, respectievelijk Texel.
Raakvlakken met ander beleid hoogheemraadschap
Motivering van de algemene regel
Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam bijvoorbeeld ten behoeve van beregenen of bevloeien betreft een veel voorkomende activiteit. Omdat het hierbij gaat om tijdelijke, niet structurele onttrekkingen kunnen deze worden vrijgesteld van de vergunning- en de meldplicht. De watersysteembelangen worden voldoende beschermd als een peilverlaging tot onder het laagst toegestane peil wordt voorkomen. Ook het brengen van relatief geringe hoeveelheden water in oppervlaktewater is een veel voorkomende activiteit die doorgaans niet tot onaanvaardbare peilstijgingen leidt. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Artikel 11. Algeheel verbod voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan kwetsbare oppervlaktewaterlichamen
Voor de kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, zoals deze op kaart zijn weergegeven in bijlage 2 bij deze algemene regels, geldt op grond van artikel 3.9 eerste lid van de keur een algeheel verbod voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 12. Vrijstelling vergunningplicht voor wateronttrekking van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen voor beregenen en bevloeien.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een algehele vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.4 van de keur voor het onttrekken van hoeveelheden water aan een oppervlaktewaterlichaam voor beregenen of bevloeien indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 13. Meldplicht voor het brengen van waterhoeveelheden in oppervlaktewaterlichamen
Geen vergunningplicht krachtens artikel 3.4 maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam indien de hoeveelheid voldoet aan het volgende debiet:
Artikel 14. Vrijstelling vergunningplicht voor het brengen van waterhoeveelheden in oppervlaktewaterlichamen
Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.4 van de keur voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam indien de hoeveelheid voldoet aan het volgende debiet:
Hoofdstuk 4. Onttrekken van grondwater en infiltreren van hoeveelheden water in de bodem.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken en hoeveelheden water in de bodem te infiltreren.
Op grond van artikel 5.2 van de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geldt voor onttrekkingen van 12.000 m³ per jaar of meer en voor infiltraties een meet- en registratieplicht. De meet- en registratiegegevens worden opgegeven aan het bestuur en door het bestuur aan gedeputeerde staten, dit ten behoeve van het bijhouden van het grondwaterregister en het opleggen van de grondwaterheffing.
Op grond van artikel 6.4 van de Waterwet geldt voor de volgende categorieën onttrekkingen en infiltraties een vergunning van gedeputeerde staten is vereist:
Het bestuur van het hoogheemraadschap is derhalve het bevoegde gezag voor de overige grondwateronttrekkingen en infiltraties.
In dit hoofdstuk wordt onder onttrekken en infiltreren verstaan het door middel van een daartoe bestemde inrichting grondwater aan de bodem te onttrekken of water in de bodem te brengen.
Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap voor zover niet gelegen binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones en voor zo ver deze niet liggen in de kwetsbare grondwatergebieden van het Grondwaterverordening Noord-Holland 1999, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1 behorend bij deze algemene regels. Dit betreft Texel en Wieringen.
Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap
Peilbesluit, GGOR, waternoodsystematiek.
Motivering van de algemene regel
Het onttrekken van grondwater betreft in veel gevallen relatief eenvoudige en veel voorkomende werkzaamheden. Voor zover het gaat om kleine of kortdurende onttrekkingen kunnen deze in veel gevallen worden vrijgesteld van de vergunningplicht. De vrijstellingen gelden niet voor het onttrekken van grondwater in de waterkeringen en bijbehorende beschermingszones. Voor een aantal categorieën onttrekkingen kunnen de relevante watersysteembelangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Met het oog op een adequate taakuitoefening door het hoogheemraadschap geldt voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties een meldplicht. Daarbij kan tevens een meet- en registratieplicht worden opgelegd.
Artikel 15. Algeheel verbod onttrekken van grondwater aan kwetsbare grondwatergebieden
Voor kwetsbare grondwatergebieden, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze algemene regels, geldt met uitzondering van bronbemaling of ten behoeve van het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen of gebouwen, op grond van artikel 3.9 eerste lid van de keur een algeheel verbod voor het onttrekken van grondwater.
Artikel 16. Vrijstelling proefonttrekkingen, noodvoorzieningen en onttrekkingen voor drooghouden van kelders, kruipruimten van woningen en gebouwen
Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater indien er sprake is van:
een proef, waarbij de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 m³ per maand, de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder wordt verlaagd dan maximaal 0,5 meter beneden het ontgravingsniveau;
Artikel 18. Vrijstelling grondwater- en bodemsaneringen
Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor grondwatersanering of bodemsanering, indien:
Artikel 19. Vrijstelling grondwateronttrekkingen voor beregenen, bevloeien en veedrenking
Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor beregenen, bevloeien of veedrenking, indien:
Artikel 20. Vrijstelling grondwateronttrekkingen voor overige doeleinden
Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden dan bedoeld in de artikelen 16, 17, 18 en 19, indien:
Hoofdstuk 5. Versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak
Op grond van artikel 3.3 van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer op een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.
In dit hoofdstuk wordt onder versnelde afvoer verstaan het lozen van neerslag van nieuwe verharde of bebouwde oppervlakken, direct of indirect al dan niet via een rioolstelsel naar het oppervlaktewaterlichaam waardoor daarin ongewenste peilstijgingen kunnen optreden.
Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap.
Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap
Motivering van de algemene regel
Het versneld afvoeren van neerslag op een oppervlaktewaterlichaam betreft in veel gevallen een relatief eenvoudige en veel voorkomende handeling. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.