Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
Artikel 3. Keuzevrijheid
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van objectieve criteria.
Artikel 4. Voorziening in natura
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager of tussen de gemeente en de gebruiker van toepassing.
Artikel 5. Financiële tegemoetkoming
Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2009 in de beschikking opgenomen.
Artikel 6. Persoonsgebonden budget
- 1.
Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
- a.
een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;
- b.
de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten;
- c.
de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2009;
- d.
op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Eemsmond van toepassing;
- e.
een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld.
- 2.
De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.
- 3.
Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen
- 4.
Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.
- 5.
Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2009, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.
- 6.
Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen
Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel
Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2009 de omvang van de eigen bijdrage, het eigen aandeel of de besparingsbijdrage vast.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden
Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden
- 1.
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden kan bestaan uit:
- a.
Huishoudelijke Hulp 1 (schoonmaakwerkzaamheden)
- b.
Huishoudelijke Hulp 2 (schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding).
- 2.
Verstrekking van hulp bij het huishouden kan toegekend worden door middel van:
- a.
hulp bij het huishouden in natura (ZIN);
- b.
een persoonsgebonden budget;
- c.
een persoonsgebonden budget voor de inhuur van een alfahulp.
Artikel 9. Recht op hulp bij het huishouden
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:
- a.
aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of
- b.
problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg
het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken.
Artikel 10. Gebruikelijke zorg
In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een aanvrager persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden
De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per week.
Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget
Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks geïndexeerd (percentage).
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
Artikel 13. Het recht op een woonvoorziening
- 1.
De aanvrager kan voor een woonvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken.
- 2.
De in lid 1 genoemde beperkingen moeten in een direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.
Artikel 14. Woonvoorzieningen
- 1.
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
- a.
verhuis- en inrichtingskostenvergoeding
- b.
- c.
roerende woonvoorziening (woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard)
- d.
- e.
onderhoud, keuring en reparatie
- f.
- g.
- h.
verwijderen woonvoorziening
- 2.
De woonvoorzieningen kunnen worden verstrekt in natura en als PGB.
- 3.
Het college kan aan de eigenaar van de woning niet zijnde de aanvrager een financiële tegemoetkoming voor de in het eerste lid onder b, e en g bedoelde woonvoorziening verstrekken.
Artikel 15. Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.
- 2.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.
- 3.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Artikel 16. Primaat van de losse woonunit
Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.
Artikel 17. Uitsluitingen
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen:
- a.
voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur.
- b.
specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Artikel 18. Hoofdverblijf
- 1.
Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
- 2.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.
- 3.
De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.
- 4.
De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.
- 5.
Onder bezoekbaar maken wordt verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
Artikel 19. Beperkingen
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
- a.
de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
- b.
de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;
- c.
deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;
- d.
de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;
- e.
de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;
- f.
verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;
- g.
er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;
- j.
de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
- k.
de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;
- l.
de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders schriftelijk op de aanvraag hebben beschikt.
Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eemsmond door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 21. Vormen van vervoersvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
- 1.
Vormen van vervoersvoorzieningen;
- a.
een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer
- b.
een voorziening in natura in de vorm van;
- 1.
- 2.
een ander verplaatsingsmiddel niet zijnde een eigen auto of bruikleenauto.
- 3.
accessoires behorend bij b.1. of b.2.
- c.
een vergoeding in de tegemoetkoming in de kosten van;
- 1.
gebruik van een bruikleenauto of eigen auto
- 2.
aanpassing van een eigen auto
- 3.
aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel niet zijnde een eigen auto of bruikleenauto
- 4.
medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.
- 2.
Verstrekking van vervoersvoorzieningen kan worden toegekend door middel van;
- a.
een collectieve vervoersvoorziening
- b.
een vervoersvoorziening in natura
- c.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.
Artikel 22. Het recht op een vervoersvoorziening
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21, lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek:
- a.
het gebruik van het openbaar vervoer of;
- b.
het bereiken en gebruik van het openbaar vervoer onmogelijk maken.
- 2.
Het college kan het aantal verplaatsingen van de onder artikel 21, lid 1 onder a genoemde voorziening maximaliseren.
- 3.
Het college kan, zo nodig, bepalen dat de aanvrager zich kan doen laten begeleiden.
- 4.
Voor de bij artikel 21, lid 1, onder b genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 21 onder a verstrekt kunnen worden.
- 5.
Voor de bij artikel 21, lid 1, onder b genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 21 onder a verstrekt kunnen worden.
- 6.
Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.
Artikel 23. Het primaat van het collectief vervoer
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21, lid 2 onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 21, lid 1 onder a, onmogelijk maken.
Artikel 24. Eigen bijdrage collectief vervoer
De eigen bijdrage wordt geheven in overeenstemming met de richtlijn van het ministerie van Verkeer en Waterstaat eigen bijdrage voor OV-zones. Voor het gebruik van het collectief vervoer is de cliënt per rit de eigen bijdrage aan de gemeente verschuldigd. De hoogte van de eigen bijdrage wordt door de gemeente bepaald. De gemeente heeft het incasseren van deze eigen bijdrage uitbesteed aan het vervoersbedrijf dat belast is met de uitvoering van het collectief vervoer.
Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers
- 1.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;
- 2.
In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen en waarbij geen gebruik gemaakt kan worden van een bovenregionale collectieve vervoersvoorziening.
- 3.
De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 27. Vormen van rolstoelvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een rolstoelvoorziening in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening;
- c.
een forfaitair bedrag, te besteden aan een sportrolstoel.
Artikel 28. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
- 2.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.
Artikel 29. Aanspraak op overige sportvoorzieningen
Indien een handicap of beperking deelname aan een fysiek actieve sport onmogelijk maakt, dan kan aanspraak gemaakt worden op een financiële tegemoetkoming voor aanschaf of huur van
hulpmiddelen voor zover deze middelen reguliere uitgaven van sportvoorzieningen overschrijden.
Artikel 30. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
In uitzondering op het gestelde in artikel 28, lid 1, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.
Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten
Artikel 31. Gebruik aanvraagformulier
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 32. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking
- 1.
Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:
- a.
op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;
- b.
op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
- 2.
het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen;
- a.
indien het handelt om een aanvraag een persoon betreffend, die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend.
- b.
waarin het college dat in overige gevallen gewenst vindt.
- 3.
Het college dient een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien
de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen.
- 4.
Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
- 5.
Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.
- 6.
De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Artikel 33. Samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.
Artikel 34. Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 35. Intrekking van een voorziening
- 1.
Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
- a.
niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;
- b.
op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
- c.
er sprake is van een wijziging in de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.
- 2.
Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 36. Terugvordering
- 1.
Ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.
- 2.
In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 37. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen bepalingen van deze verordening buiten toepassing laten of van bepalingen van deze verordening afwijken, voor zover toepassing daarvan gelet op het belang van de aanvrager leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 38. Indexering
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning 2009 geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Indien in een jaar om begrotingstechnische redenen geen indexering kan plaatsvinden, dan legt het college dit middels een gemotiveerd advies ter besluitvorming voor aan de raad.
Artikel 39. Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft dan kan de raad besluiten om deze verordening aan te passen.
Artikel 40. Inwerkingtreding
Deze gewijzigde verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010, per genoemde datum komt de Verordening Wmo gemeente Eemsmond te vervallen.
Artikel 41. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo 2009.