Organisatie | Boxmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bestuurlijke boete 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels bestuurlijke boete 2016 + Handreiking berekening bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW/IOAZ |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Beleidsregels bestuurlijke boete 2016.pdf Handreiking berekening bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ.pdf |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-10-2016 | 01-01-2016 | 01-01-2017 | Herziening van de landelijke wetgeving | 13-09-2016 Website gemeente Boxmeer en Boxmeers Weekblad d.d. 4 oktober 2016 | I-SZ/2016/2184 |
Artikel 2. Hoogte van de boete
De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de volgende regels:
In de beoordeling van de boete wordt rekening gehouden met de draagkracht. Als referentie-inkomen voor de voor beslag vatbare vrije ruimte van 10% wordt uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnormen bedoeld in art. 475 c t/m e RV (Wetboek voor burgerlijke rechtsvordering) én van de kostendelersnorm ex artikel 22a Participatiewet.
Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
In het geval van een verminderde verwijtbaarheid van het betreffende gedrag van de belanghebbende kan de bestuurlijke boete worden verlaagd. Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat inlichtingen niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt;
de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
Artikel 4. Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete kan worden verlaagd of er kan van worden afgezien in de volgende gevallen:
1. Wanneer er naast verminderde verwijtbaarheid omstandigheden zijn die aanleiding kunnen geven de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat om omstandigheden die voor betrokkene of het gezin zódanig zijn, dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen.
Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan van het opleggen van een bestuurlijke boete worden afgezien. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Het moet echter gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 WWB, LJN: BV6355).
Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 5. Het geven van een schriftelijke waarschuwing
1. In de volgende situaties wordt bij schending van de inlichtingenplicht volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing:
a. als er geen sprake is van financiële benadeling;
b. als er wel sprake is van financiële benadeling maar belanghebbende binnen een redelijke termijn aan de inlichtingenplicht heeft voldaan;
c. als er sprake is van een benadelingsbedrag lager dan € 150,-.
2. Van een redelijke termijn is sprake als er:
a. binnen vijf werkdagen na afloop van de (laatste) schriftelijk meegedeelde periode aan de inlichtingenplicht wordt voldaan;
b. binnen één maand na het moment van wijziging van de persoonlijke situatie van de belanghebbende aan de inlichtingenplicht wordt voldaan.
Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Toelichting op de Beleidsregels bestuurlijke boete 2016
De hoogte van de boete wordt vastgesteld met toepassing van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2016 (CRvB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB). Dit arrest voorziet in rekenregels om de draagkracht van de belanghebbende vast te stellen.
De CRvB schrijft nu voor om bij die vaststelling uit te gaan van een ‘fictief inkomen’. Het betekent dat wordt uitgegaan van de uitkeringsnormen (inclusief de kostendelersnorm) zoals ze letterlijk in de Participatiewet staan. En niet zoals bedoeld in art. 475d van het Wetboek voor burgerlijke rechtsvordering (Rv).
Het fictief inkomen houdt concreet in dat 10% van die bijstandsnormen (alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden) wordt benut zónder toepassing van de beslagregels uit art. 475d van Rv. Daarin wordt rekening gehouden met vastgelegde andere financiële verplichtingen. Dat zijn met name de zorgpremie, woonkosten, aflossingen van schulden of derdenbeslag.
Toepassing van de letterlijke uitkeringsnormen uit de Participatiewet als ‘fictief inkomen’ heft de beperking vanuit Rv op waarin de kostendelersnorm niet wordt genoemd. Artikels 475 c t/m e Rv voorzien namelijk niet in de kostendelersnorm. Deze norm is bij voorbaat altijd lager dan de beslagvrije voet voor de bijstandsnorm van een alleenstaande zoals Rv die benoemt. Gevolg is dat de aan een kostendeler opgelegde boete niet kan worden ingevorderd. Dit zou strijdig zijn met de fraudewet die bedoeld is om de ongewenste regelovertreding aangescherpt te sanctioneren.
Omdat de CRvB de kostendelers niet betrekt in haar uitspraak, maakt de gemeente een beleidskeuze over de betaling van een boete door kostendelers.De keuze is nu om ook voor kostendelers uit te gaan van de uitkeringsnorm uit de Participatiewet.De beslagvrije voet is dan 90% van de uitkeringsnorm van artikel 22a van de Participatiewet. Anders gezegd is 10% van de kostendelersnorm vatbaar voor de betaling van de boete. Met andere financiële verplichtingen die Rv noemt, wordt geen rekening gehouden.
Deze keuze is in lijn met de huidige stand van zaken in het wetgevingstraject van het Ministerie van Justitie gericht op eenvoudiger en heldere beslagregels. Daarin wordt aangegeven dat er altijd voor beslag vatbare ruimte is, ook bij personen die de kostendelersnorm ontvangen.
Mogelijkheid vaststelling van de beslagvrije voet conform de regels van Rv. Voor zowel belanghebbende met een bijstandsnorm genoemd in artikel 475d Rv als een belanghebbende met de daarin niet opgenomen kostendelersnorm, wordt de beslagvrije voet van 90% opgehoogd conform de bepalingen van artikel 475d Rv. De belanghebbende dient hiertoe een verzoek in en overlegt de benodigde financiële informatie.
Artikel 2. Hoogte van de boete
Lid 1. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 wijzigt de te bepalen hoogte van de boete. De bestaande boetesystematiek vervalt. Nieuw is dat moet worden uitgegaan van vier categorieën maten van verwijtbaarheid. De uitspraak betekent een grotere aandacht voor maatwerkbeoordeling. De minimumboete van € 150,- bij een benadelingsbedrag lager dan € 150,- is vervallen. Ook de bepaling dat voor alle benadelingsbedragen hoger dan € 150 de boete maximaal gelijk is aan het benadelingsbedrag, vervalt. Er zijn twee vastgestelde maximale boetebedragen overgebleven: die van € 82.000,- bij opzet. En een van € 8.200,- voor de andere drie categorieën van maten van verwijtbaarheid. Deze twee bedragen zijn ontleend aan artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever laat de boeten in de sociale zekerheid zo aansluiten op aftoppingsgrenzen uit dat wetboek.
De grens voor het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie blijft vanaf € 50.000 aan benadelingsbedrag.
Lid 2. Bij herhaling van de schending van de inlichtingenplicht kan de boete nog ongewijzigd worden bepaald op maximaal 150% van het benadelingsbedrag. Wél dient in de bepaling van de hoogte toetsing aan de vier categorieën van mate van verwijtbaarheid te volgen.
Uitgangspunt in de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid is de ‘normale, gemiddelde verwijtbaarheid’. De gemeente dient opzet en grove schuld te bewijzen en heeft dus een verzwaarde onderzoekplicht.
Aspecten stelplicht en bewijslast:
Het benadelingsbedrag is het bedrag dat belanghebbende ten onrechte heeft ontvangen. Het bedrag aan bijstand uit de Participatiewet is een nettobedrag. Bij onterecht verleende bijzondere bijstand inclusief de individuele inkomens- en studietoeslag, gaat het om het volledige bedrag. De IOAW/IOAZ zijn bruto-uitkeringen; de benadelingsbedragen als zodanig dan ook. De door het college verschuldigde sociale premies worden daarin niet meegenomen.
Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
Het college kan de boete verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het Boetebesluit staan een aantal criteria (niet limitatief) voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid.
Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij AMvB (artikel 2a van het Boetebesluit sociale verzekeringswetten) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen.
Aan de drie situaties zijn in deze beleidsregels twee toegevoegd. Doel hiervan is de uitvoering te ondersteunen en uniformiteit in de uitvoering bevorderen. Deze twee toevoegingen maken een meer gewogen beoordeling van de verwijtbaarheid in veelvoorkomende situaties mogelijk.
In deze beleidsregels wordt aangesloten bij deze niet limitatief gestelde regels en de daarmee geboden ruimte voor een bredere, individueel bepaalde toepassing.
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of als belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een ander zijn zaken regelt.
Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt gekeken naar het moment van de gedraging (toetsing ex tunc)
Artikel 4. Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden. Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen waarvan de omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen) zo bijzonder zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. Er vindt een individuele beoordeling plaats met toepassing van het ‘maatwerk-principe’.
Het afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete kan bij uitzonderlijk dringende redenen. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin.
Omdat er mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule. Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 5. Het geven van een schriftelijke waarschuwing
Schenden van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag heet 0-fraude. Bij de eerste constatering kan worden volstaan met mondelinge communicatie. Daarmee kan besef van de verplichting worden versterkt en een betere naleving van de verplichting.
De eerste schending zonder benadelingsbedrag wordt geregistreerd als een formele waarschuwing.
Daarnaast is er de situatie die vaak voorkomt waarbij een formele waarschuwing te zwaar is en niet past bij de aard van de geconstateerde verwijtbare gedraging. Dit komt veelvuldig voor en gaat vaak om onbewust niet opgeven van wijzigingen of omdat het gewoonweg is vergeten. Een voorbeeld is het wachten op een salarisstrook van het uitzendbureau. Een meer persoonlijke benadering zal een beter preventief effect hebben. Als blijkt dat deze benadering niet werkt, wordt een formele waarschuwing gegeven.Bij herhaling van 0-fraude, nadat een formele waarschuwing is afgegeven, wordt een boete beoordeeld zoals beschreven in artikel 2, tweede lid van deze beleidsregels.
Dit artikel voorziet ook in het geven van een schriftelijke waarschuwing in geval van een kruimelbedrag. In de Beleidsregels Bestuurlijke boete 2015.1 was het kruimelbedrag bepaald op € 50,- en sloot daarmee aan bij het bedrag in het terug- en invorderingsbeleid. In het voorstel boetebesluit 2016, artikel 2a Waarschuwing, lid 1 onder a staat echter dat een waarschuwing mogelijk is in geval dat de schending van de informatieplicht niet tot financiële benadeling heeft geleid dan wel tot een bedrag niet hoger dan € 150,-. Daarom is nu het bedrag genoemd in artikel 5 lid c gewijzigd.
Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.
Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel
In dit artikel wordt weergegeven hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.
HANDREIKING BEREKENING BESTUURLIJKE BOETE PARTICIPATIEWET IOAW/IOAZ
1. Grondslag berekenen van de boete
De boetebeoordeling doorloopt de volgende stappen:
Bij het opleggen van een bestuurlijke boete wordt rekening gehouden met de draagkracht van de overtreder ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete. Hebben belanghebbenden geen bijstandsuitkering meer, dan wordt in de brief waarin het voornemen staat om een boete op te leggen, gevraagd naar hun inkomen en vermogen. Belanghebbenden zijn zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van alle gegevens. De gemeente vraagt daar actief naar.
2. Benadelingsbedrag, geen recidive
Stap 1: Ernst van de overtreding, bepaal het benadelingsbedrag
Benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht (art. 17 lid 1 Participatiewet) ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (artikel 18a lid 2 Participatiewet). Bij het bepalen van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het nettobedrag.
Stap 2: De mate van verwijtbaarheid
Stap 3: Bepaal de draagkracht en aflosduur
Conform de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden uitgegaan van het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet dat volledig beschikbaar is of wordt gebruikt voor het betalen van de boete. Dit gaat als volgt:
De beslagvrije voet wordt opgehoogd met een bedrag voor de woonkosten, de zorgverzekering, voor zover de daarvoor bestaande normen worden overschreden, en – indien van toepassing- het niet ontvangen (fictief) kindgebonden budget. De rekenmethode van Recofa (Landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in faillissementen en surseances van betaling) is hier van toepassing.
De aflosduur wordt mede bepaald door de mate van verwijtbaarheid:
De maximale boete in deze stap wordt als volgt berekend:
Op strikt individuele gronden kan de boete zoals die berekend is tijdens de derde stap gematigd worden of kan er worden afgezien van het opleggen van een boete. Dit wordt ook in een besluit kenbaar gemaakt. Bij geen verwijtbaarheid of dringende redenen kan gematigd worden naar nul.
3. Benadelingsbedrag, recidive
Stap 1: Ernst van de overtreding, bepaal het benadelingsbedrag
Indien bij de eerste en/of tweede overtreding geen sprake is van een benadelingsbedrag kan de boete níet worden verhoogd in verband met recidive. Bij de eerste én herhaalde overtreding moet sprake zijn van een benadelingsbedrag. Daarom kiest de regering ervoor om de waarschuwing niet mee te laten tellen voor de termijn waarbinnen recidive plaatsvindt (zie ook 18a lid 5 Participatiewet, TK 2011–2012, 33 207, nr. 6, p. 12).
Indien een belanghebbende zijn inlichtingenplicht schendt waarbij wederom sprake is van een benadelingsbedrag, dan wordt een boete opgelegd van ten hoogste 150% van het benadelingsbedrag als
Voor de definitie van het benadelingsbedrag: zie stap 1 onder 2. De ernst van de gedraging is dan 150% van het benadelingsbedrag.
Voor de verdere bepaling van de hoogte van de boete geldt dezelfde systematiek als bij niet-recidive. Doorloop vervolgens dus de volgende 3 stappen zoals onder 2. Benadelingsbedrag, geen recidive:
Stap 2: De mate van verwijtbaarheid
Stap 3: Bepaal de draagkracht en aflosduur
4. Geen benadelingsbedrag, geen recidive
Heeft het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet geleid tot een benadelingsbedrag dan wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.
5. Geen benadelingsbedrag, recidive
Omdat er geen benadelingsbedrag is, kan er op grond van artikel 18a lid 5 Participatiewet geen sprake zijn van recidive. Zie verder voor de berekening van de hoogte van de boete onder 4 (geen benadelingsbedrag, geen recidive), echter als
Als er sprake is van zeer dringende redenen is stap 4 onder I. wel van toepassing.
Een schriftelijke waarschuwing kan alleen worden gegeven als er
Van invordering van de boete kan worden afgezien wanneer het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,-. Dit is aan te merken als kruimelbedrag.
Stap2 Bepalen mate van verwijtbaarheid
Hier is sprake van ‘echte’ fraude. De belanghebbende heeft opzettelijk, door het verzwijgen van relevante informatie, een (hogere) uitkering proberen te verkrijgen. Zijn doel is om er duidelijk beter van te worden. Opzet moet worden bewezen door de gemeente. Dit komt er op neer dat bewezen moet worden dat belanghebbende willens en wetens de regels heeft geschonden, geen mogelijkheden heeft benut dit te herstellen en achteraf ook geen objectieve rechtvaardiging voor zijn gedrag weet aan te voeren (lees: met geen dan wel ongeloofwaardige of vage verklaringen komt). Dit moet door de gemeente goed worden onderzocht. Ook de aard van de overtreding (de feiten) kunnen aanleiding zijn om van opzet uit te gaan, bijvoorbeeld verzwijgen van activiteiten waarvan mag worden aangenomen dat er veel geld mee verdiend kan worden zoals hennepteelt, andere criminele activiteiten, escort etc. Onder opzet valt ook voorwaardelijk opzet. Hieronder wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan.
Ad b. Toelichting grove schuld
Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan uitkering zou kunnen worden toegekend. Denk hier bijvoorbeeld aan veel te laat melden dat is begonnen met werken of dat een erfenis is verkregen. Om van grove schuld te kunnen spreken is enkel onachtzaamheid – het onzorgvuldig handelen of nalaten – onvoldoende. Grove schuld moet ook worden bewezen door de gemeente.
Van schuld is sprake wanneer a. of b. niet van toepassing zijn en belanghebbende de gedraging kan worden verweten. Stommiteit, nalatigheid (bv niet melden dat er een nieuwe medebewoner is terwijl belanghebbende wel weet dat dit van invloed is op de normhoogte).
Ad d. Verminderde verwijtbaarheid
Volgens het Boetebesluit sociale zekerheidswetten is er in ieder geval sprake van verminderde verwijtbaarheid als (niet uitputtend):
belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
Wanneer dringende redenen zijn (artikel 18a zevende lid, PW) kan worden afgezien van het opleggen van een boete. Dan moet wél schriftelijk een waarschuwing volgen omdat er nog sprake is van verwijtbaar gedrag.
In de ‘Beleidsregels Bestuurlijke boete 2015.1’ was dit bedrag € 50,-.
Beleidsregels bestuurlijke boete 2016.pdf
Handreiking berekening bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ.pdf