Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels ZandvoortPas |
Citeertitel | Beleidsregels ZandvoortPas |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De beleidsregels Doelgroep meerkosten chronisch zieken en gehandicapten (reg. nummer: 2014/12/000371) worden op 1 juli 2016 ingetrokken.
Participatiewet, art. 35, eerste lid
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2016 | 28-12-2018 | Nieuwe regeling | 16-06-2016 | 2016/06/000085 |
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
de Participatiewet;
een kind zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid onder e van de wet.
Hoofdstuk II. Bepalingen beleidsregels ZandvoortPas
Recht op een ZandvoortPas heeft de belanghebbende ex artikel 11 van de wet die:
de gemeente Zandvoort als woonplaats, zoals genoemd in artikel 40 eerste lid van de wet heeft of een briefadres, zoals genoemd in artikel 40 lid 2 van de wet in de gemeente Zandvoort heeft; en
De vaststelling van de hoogte van het in aanmerking te nemen inkomen geschiedt in overeenstemming met de artikelen 31, 32 en 33 van de wet.
De inkomensgrens bedraagt 115% van het van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor het vaststellen van de bijstandsnorm maakt het college gebruik van een normentabel, hierbij wordt aangesloten bij artikel 4 van de wet.
De belanghebbende die een vermogen heeft dat lager is of gelijk is aan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, derde lid, heeft geen vermogen.
De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop de ZandvoortPas wordt toegekend. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat belanghebbende geen draagkracht heeft. Wijzigingen in inkomen en vermogen gedurende deze periode hebben geen invloed op de draagkracht.
Hoofdstuk III. Aanvraagbepalingen
Artikel 13 Ambtshalve toekenning
een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ krijgt toegekend, of
bijstand op grond van artikel 35 eerste lid van de wet krijgt toegekend, voor dat betreffende kalenderjaar, of
op de peildatum een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangt, of
Toelichting op de beleidsregels
Met deze beleidsregels is het mogelijk om de klant ook voor de overige minimaregelingen in aanmerking te laten komen door de ZandvoortPas als toetsingsinstrument te gebruiken. Bij de toekenning van de ZandvoortPas is namelijk de inkomens- en vermogenspositie van de klant al bepaald. Naast de uitvoering van de gemeentelijke minimaregelingen wordt de ZandvoortPas ook gebruikt als toetsingsinstrument voor het grootste deel van de aanvragen bijzondere bijstand. Op het resterende deel van de bijzondere bijstand dient, vanwege de aard van die bijzondere bijstand, een zwaardere toetsing plaats te vinden. De ZandvoortPas als toetsingsinstrument leidt dus tot een betere en snellere dienstverlening aan minima. Daarnaast dient het bestand van de ZandvoortPas als basisregistratie van de minima. De gemeente kan op deze wijze de minima direct benaderen voor de bijzondere bijstand en voor de huidige en eventuele toekomstige gemeentelijke minimaregelingen. Op deze wijze wordt het niet gebruik tegengegaan.
Er wordt aansluiting gezocht bij de begrippen in de Participatiewet.
In dit artikel is vastgelegd welke doelgroep valt onder de beleidsregels. De ZandvoortPas is voor de inwoners en voor de belanghebbende die als adresloos worden aangemerkt die ingeschreven staan binnen de gemeente Zandvoort en geen draagkracht heeft. Voor de doelgroep bepaling wordt aansluiting gezocht bij artikel 40 Participatiewet. De gemeente is verantwoordelijk voor het minimabeleid voor de inwoners binnen de gemeente.
Op grond van de gehanteerde uitgangspunten van de gemeente inzake het minimabeleid, wordt een inkomen uit WSF/WTOS passend en toereikend geacht voor de bestaanskosten waarin de minimaregelingen voorzien. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor studerende ouders met een ten laste komend kind. Zodat ook zij gebruik kunnen maken van de regelingen gericht op kinderen.
Het college neemt voor de vaststelling van iemands inkomen (geheel of gedeeltelijk) in beschouwing:
De inkomenspositie en de vermogenspositie zijn bepalend voor de vaststelling of de betrokkene tot de minima behoort. Voor de bepaling wat als een minimuminkomen wordt aangemerkt, wordt voor de minimaregelingen aansluiting gezocht bij de middelentoets van de Participatiewet. Het betreft hier de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de Participatiewet.
In de beleidsregel is vastgelegd dat belanghebbende geen draagkracht heeft indien het (gezins)inkomen niet hoger is dan 115% van de bijstandsnorm en het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, lid 3 Participatiewet.
De inkomensgrens wordt gesteld op 115% aan de hand van een minimatabel die aansluit op de volledige norm voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden. Dit maakt de inkomensgrenzen veel overzichtelijk voor de burger en makkelijk uit te voeren. De kostendelersnorm heeft bij een minimatabel ook geen invloed op het recht op minimaregelingen en bijzondere bijstand.
Voor het vermogen wordt in afwijking van de wet bij de bepaling ervan het vermogen verbonden in een door belanghebbende zelf bewoonde woning, niet meegewogen. Het vermogen wat is verbonden in de woning is vaak niet direct beschikbaar en aan het beschikbaar maken van het vermogen zijn vaak hogere kosten verbonden dan de voorzieningen van het minimabeleid. Voor de bepaling van het vermogen wordt daarom alleen uitgegaan van het voor belanghebbende feitelijk beschikbare vermogen zoals bankrekeningen of contanten of bezittingen zoals een auto. Bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen wordt 1½ keer de toepasselijke norm op de bank-, giro- en/of spaarrekeningen niet meegerekend voor de vaststelling van de hoogte van het vermogen.
In de beleidsregel is vastgelegd dat de draagkrachtperiode wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop de ZandvoortPas wordt toegekend tot het einde van het lopende kalenderjaar. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat de belanghebbende geen draagkracht heeft.
Er wordt door de gemeente geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele inkomenstoeslag ex artikel 36 Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien of tot de middelen te rekenen.
Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, dan wel een minnelijk schuldentraject is aangegaan met de gemeente, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De ZandvoortPas fungeert als toetsingsinstrument bij de aanvragen voor de overige minimaregelingen en het grootste deel van de bijzondere bijstand.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Uit een oogpunt van doelmatigheid en klantgerichtheid is het zinvol om de ZandvoortPas ambtshalve te verlenen indien de gegevens, inzake de onder Hoofdstuk 2 gestelde voorwaarden, bij ons bekend zijn. Met een uitkering op grond van de Participatiewet wordt gelijkgesteld verstrekte minimaregelingen en bijzondere bijstand, waarbij is vastgesteld dat het inkomen onder de grens blijft zoals genoemd in artikel 6 van deze beleidsregels.