Organisatie | Lochem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsbeleid wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Lochem 2016 |
Citeertitel | Handhavingsbeleid wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Lochem 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-09-2016 | 04-10-2018 | nieuwe regeling | 20-09-2016 Digitaal Gemeenteblad, 28 september 2016 | Onbekend |
Handhavingsbeleid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Lochem 2016
Burgemeester en wethouders van gemeente Lochem
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
het handhavingsbeleid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Lochem 2016 vast te stellen.
het handhavingsbeleid Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Lochem 2015 in te trekken.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien door de toezichthouder (GGD) wordt geconstateerd dat een houder van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Voordat wordt over gegaan tot het opleggen van een sanctiemiddel, zoals bedoeld in het tweede lid, kan het college een waarschuwing doen. In de waarschuwing is een termijn opgenomen waarbinnen de overtreding dient te zijn beëindigd. Tevens kan in de waarschuwing de mogelijkheid voor zienswijzen worden gegeven.
Artikel 5 Verwijdering uit Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voor wat betreft de te registreren voorzieningen (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) zal de registratie worden verwijderd uit het Landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72, eerste lid en artikel 2.28, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd.
boeteoplegging volgens dit handhavingsbeleid onevenredig is.
2.Van een situatie als bedoeld in het vorige lid kan in beginsel slechts sprake zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarin bij de vaststelling van dit handhavingsbeleid niet is voorzien.
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Het opleggen van een strafsanctie staat er niet aan in de weg om tevens een herstelsanctie op te leggen.
Uitvoeringsprogramma Handhaving
Het toezicht wordt op grond van de Wet verplicht uitgevoerd door de GGD. In Lochem wordt dit gedaan door de GGD Noord- en Oost-Gelderland. In het jaarverslag handhaving laat de gemeente jaarlijks zien hoe uitvoering is gegeven aan de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaken kinderopvang. Het jaarverslag geeft inzicht in de afhandeling van aanvragen, de uitvoering van inspecties en de handhavingstaken.
Op grond van de wet (artikel 1.61) moet het college de directeur van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) aanwijzen als toezichthouder. Benoeming geeft de toezichthouder de bevoegdheid, zoals omschreven in de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast heeft de GGD nog enkele bijzondere bevoegdheden, zoals het geven van een bevel aan de houder van een kinderopvang (1.65,derde lid Wkkp).
Minnelijk overleg is bedoeld om een kwestie zoveel mogelijk mondeling op te lossen. Het oplossen van overtredingen gaat dan immers vaak het snelst en heeft meer draagvlak bij alle partijen. Het formele aanschrijvingstraject kan dan achterwege blijven. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een houder van een kinderopvang reeds bezig is de geconstateerde afwijkingen te herstellen naar aanleiding van het GGD-rapport. De gemeentelijke interventie kan dan beperkt blijven tot enkele (op schrift gestelde) afspraken en een nacontrole. Door middel van minnelijk overleg wensen we het formele traject meer op de menselijke maat toe te schrijven.
Na ontvangst van het definitieve GGD-rapport beoordeelt de behandelaar, namens het college, of de situatie geschikt is om op te lossen door middel van minnelijk overleg. De criteria die in ieder geval in die overweging worden betrokken zijn
Indien de behandelaar meent dat minnelijk overleg niet zal leiden tot een (snelle) oplossing, dan zal alsnog gekozen worden het formele aanschrijvingstraject op te starten. In de regel zal dat in ieder geval het hersteltraject zijn. Ook kan het college besluiten een bestuurlijke boete op te leggen.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
·Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
Een aanwijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. Een aanwijzing bestaat tenminste uit:
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD opdracht geven voor een nader onderzoek. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
·Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. De last onder dwangsom of last onder bestuursdwang wordt voorafgegaan door een voornemen.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
De hoogte van de dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5:32b lid 3 Awb).
·Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen danwel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
• indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert;
• indien uit een GGD-inspectie of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften;
• indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang niet daadwerkelijk is aangevangen.
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Veelal rechtvaardigen de overtredingen niet de directe inzet van de bovengenoemde zware sanctiemiddelen. De gemeente Lochem kiest er daarom voor om – in afwijking van het landelijke model – veelal eerst een waarschuwing te verzenden. Deze brief is relatief vormvrij en daardoor snel en gemakkelijk op te maken en te verzenden. De ervaring leert dat veel overtredingen na deze brief worden opgelost. Uiteraard wordt alsnog opgetreden door middel van een sanctiemiddel indien dat niet het geval is. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het definitieve inspectierapport van de GGD (met het advies: handhaven en inclusief zienswijzen), wordt in die gevallen een waarschuwingsbrief gezonden aan de houder. Hierin wordt vriendelijk doch dringend verzocht binnen een bepaalde termijn maatregelen te treffen om de overtredingen ongedaan te maken. Uiteraard wordt er geen waarschuwing gezonden in die gevallen waarbij direct optreden vereist is.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en artikel 2.28, eerste lid van de Wko).
In het handhavingsbeleid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Lochem is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid. In Lochem is er voor gekozen om niet per definitie een bestuurlijke boete op te leggen, maar dat het college dit in genoemde gevallen 'kan' bepalen.
Het handhavingsbeleid is van toepassing op een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau. Er is geen beleid opgenomen voor peuterspeelzalen. Peuterwerk in de gemeente Lochem is geharmoniseerd binnen de kinderdagverblijven.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding.
In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
Wat betreft de termijnen is er voor gekozen om de behandelend medewerker de ruimte te geven om maatwerk te kunnen leveren. Wel is een maximale termijn ingebouwd per urgentie. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de behandelend medewerker de termijn bij een overtreding met een hoge urgentie zelfstandig kan bepalen, maar dat deze nooit langer dan 4 weken mag zijn. In veel gevallen zal zelfs dat al te lang zijn.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verder verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2.
Artikel 5 Verwijdering uit Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen
Indien een geregistreerde voorziening, te weten kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Binnen Lochem blijft deze bevoegdheid aanwezig en per geval afgewogen. Deze beleidsregels geven dus geen verplichting tot het opleggen van een bestuurlijke boete, maar geven wel criteria onder welke omstandigheden dit kan. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in dit handhavingsbeleid is bepaald onverkort van toepassing.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
Gemiddeld € 750,- tot € 3.000,-
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.
Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Dit artikel spreekt voor zich.