Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leusden

Treasuryverordening Leusden 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeusden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTreasuryverordening Leusden 2016
CiteertitelTreasuryverordening Leusden 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Kenmerk voorstel is 272145.

Deze verordening vervangt het Treasurystatuut q2010, inwerkingtreding 21-12-2011.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-09-2016Nieuwe regeling

22-09-2016

gmb-2016-130885

272144

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasuryverordening Leusden 2016

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Leusden;

besluit:

op basis van het voorstel van het college van 23 augustus 2016, nummer: 272145

De Treasuryverordening Leusden 2016 vast te stellen.

Artikel 1. Algemeen

  • 1.

    De treasuryfunctie bestaat uit alle activiteiten die gericht zijn op: het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

  • 2.

    Het college en de ambtelijke organisatie voeren de treasuryfunctie uit.

    Bij het uitvoeren zijn kaderstellend: de Wet fido, de uitvoeringsregelingen bij deze wet en de Treasuryverordening.

  • 3.

    De gemeente kan alleen voor de uitoefening van de publieke taak leningen aangaan, middelen uitzetten, garanties en leningen verstrekken.

    De raad bepaalt welke taken, naast wettelijke taken, tot de publieke taak van de gemeente Leusden behoren.

Artikel 2. Doelstellingen

De treasuryfunctie heeft als doelstellingen:

  • 1.

    Ervoor zorgen dat benodigde geldmiddelen tijdig beschikbaar zijn, tegen acceptabele condities (beschikbaarheid);

  • 2.

    Het beheersen en bewaken van financiële risico’s zoals renterisico, koersrisico en debiteurenrisico (risicominimalisatie);

  • 3.

    Het optimaliseren van het rendement van beschikbare liquide middelen, en beperken van de rentekosten van leningen (renteoptimalisatie);

  • 4.

    Het minimaliseren van kosten bij het beheer van geldstromen en financiële posities (kostenminimalisatie).

Artikel 3. Richtlijnen en limieten bij het risicobeheer

Bij het risicobeheer gelden als uitgangspunten:

  • 1.

    De kasgeldlimiet van de Wet fido wordt niet overschreden.

  • 2.

    De renterisiconorm van de Wet fido wordt niet overschreden.

  • 3.

    Nieuwe leningen/uitzettingen/vervroegde aflossingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en liquiditeitenplanning.

  • 4.

    Het renteniveau en de rentevaste periode van een nieuwe lening/uitzetting worden bepaald door de actuele rentestand en afgestemd op de rentevisie.

  • 5.

    De gemeente streeft naar spreiding in rentevaste perioden van uitzettingen, zodat een gelijkmatige renterisicospreiding ontstaat.

  • 6.

    De gemeente hanteert bij uitzettingen alleen producten waarvan de hoofdsom aan het einde van de looptijd in stand blijft.

  • 7.

    De gemeente zet alleen middelen uit bij tegenpartijen met hoge kredietwaardigheid, te weten:

    • a.

      de Nederlandse Staat (schatkistbankieren), decentrale overheden, gemeenschappelijke regelingen;

    • b.

      financiële ondernemingen met minimaal een ‘A’ rating, gevestigd in een lidstaat met minimaal een ‘AA’ rating, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus.

  • 8.

    De gemeente kan alleen aandelen houden voor de uitoefening van de publieke taak.

  • 9.

    De gemeente maakt geen gebruik van derivaten (rente-instrumenten).

Artikel 4. Financiering

Bij het aantrekken van langlopende financiering gelden als uitgangspunten:

  • 1.

    Om het renteresultaat te optimaliseren wordt financiering met externe middelen beperkt door eerst de eigen liquide financieringsmiddelen te gebruiken.

  • 2.

    Als de eigen financieringsmiddelen ontoereikend zijn dan kunnen er externe middelen in de vorm van projectfinanciering worden aangetrokken:

    • projectfinanciering is alleen mogelijk bij investeringen vanaf € 2,5 miljoen met een levensduur vanaf 25 jaar, waarbij de investering volledig wordt afgeschreven en er geen ander vermogen wordt aangewend als dekkingsmiddel.

    • de beoordeling vindt plaats op basis van de liquiditeitenplanning, rentevisie, en op basis van de investeringsplanning in relatie tot de meerjarige uitgaven voor het groot onderhoud.

  • 3.

    De gemeente vraagt offertes op voordat externe financiering wordt aangetrokken. Dit gebeurt bij voorkeur bij drie en tenminste bij twee financiële ondernemingen.

  • 4.

    Vervroegde aflossing van een lening vindt plaats als de te betalen boeterente lager is dan de contante waarde van het verschil tussen de contractrente en de op dat moment geldende marktrente voor een vervangende lening gedurende de resterende looptijd.

Artikel 5. Uitzettingen (beleggingen)

Bij het uitzetten van geldmiddelen gelden als uitgangspunten:

  • 1.

    De gemeente zet overtollige middelen uit bij de Nederlandse Staat (schatkistbankieren).

  • 2.

    In afwijking van lid 1. is het toegestaan om de volgende middelen buiten de schatkist uit te zetten:

    • a.

      een bedrag tot aan de drempel volgens de Regeling schatkistbankieren, gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal;

    • b.

      overtollige middelen mogen in de vorm van leningen worden uitgezet bij andere decentrale overheden en gemeenschappelijke regelingen, onder de voorwaarde dat er geen sprake is van een toezichtrelatie;

    • c.

      tijdelijk overtollige middelen van een aangetrokken lening voor projectfinanciering mogen worden uitgezet bij de financiële onderneming waar deze lening is aangegaan.

  • 3.

    Als gekozen wordt voor het uitzetten van middelen bij een andere decentrale overheid of gemeenschappelijke regeling dan wordt dit eerst ter goedkeuring voorgelegd aan het college.

Artikel 6. Garanties en leningen aan derden

  • 1.

    Een gemeentegarantie of -lening aan een derde (zoals een stichting of een vereniging) wordt alleen verstrekt in het kader van de publieke taak, en via een collegebesluit. Het college motiveert in haar besluit het openbaar belang van de gemeentegarantie of -lening, en bedingt zekerheden als dat mogelijk is.

  • 2.

    Wanneer de uitoefening ingrijpende gevolgen voor de gemeente kan hebben, wordt de raad vooraf ingelicht en in de gelegenheid gesteld om zijn wensen en bedenkingen te uiten voordat het college een besluit neemt.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een gemeentegarantie voor een sportaccommodatie is het beleid in de Nota sportaccommodatiebeleid 2010–2020 van toepassing:

    • de sportvereniging moet zijn aangesloten bij NOC*NSF;

    • de leden van de sportvereniging zijn voor minimaal 50% uit de gemeente afkomstig;

    • de gemeente streeft naar medeborgstelling door de Stichting Waarborgfonds Sport.

Artikel 7. Geldstromenbeheer

  • 1.

    Aan de hand van de liquiditeitenplanning worden de geldstromen op gemeenteniveau zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. De liquiditeitspositie moet voldoende zijn om te garanderen dat verplichtingen tijdig worden nagekomen.

  • 2.

    Het betalingsverkeer wordt zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

  • 3.

    De gemeente streeft naar concentratie van overtollige liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank als bedoeld in lid 2.

  • 4.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat dan kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken. In dat geval worden offertes gevraagd zoals vermeld in artikel 4, lid 3.

Artikel 8. Relatiebeheer

  • 1.

    De gemeente onderhoudt relaties met banken en financiële ondernemingen.

    Onder relatiebeheer wordt verstaan:

    • het onderhouden van contacten met banken en financiële ondernemingen voor de toegang tot en kennis over de ontwikkelingen in de financiële markten;

    • ervoor zorgen dat er voldoende kredietfaciliteit is bij banken;

    • ervoor zorgen dat banken en financiële ondernemingen geïnformeerd zijn over de verdeling van bevoegdheden binnen de gemeente Leusden;

    • het evalueren van (de condities van) het huisbankierschap.

  • 2.

    Tussenpersonen moeten geregistreerd staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

Artikel 9. Informatievoorziening

  • 1.

    Het college informeert de raad:

    • in de paragraaf financiering van de begroting over de beleidsvoornemens op gebied van de treasuryfunctie;

    • in de paragraaf financiering van het jaarverslag over de resultaten van de uitvoering in het verslagjaar.

  • 2.

    Aanvullend op lid 1. informeert het college de raad zo vaak als nodig is op grond van de actieve informatieplicht.

Artikel 10. Administratieve organisatie en interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat de uitvoering van de treasuryfunctie rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 2.

    De bevoegdheden zijn nader vastgelegd in het Algemeen mandaatbesluit van de gemeente Leusden.

  • 3.

    Bij de uitvoering van de treasury activiteiten is functiescheiding doorgevoerd, met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      elke transacties wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd;

    • b.

      elke transactie wordt geregistreerd op een standaardformulier door de functionaris die de transactie heeft afgesloten;

    • c.

      de uitvoering en de controle vindt plaats door afzonderlijke functionarissen;

    • d.

      de uitvoering en de registratie in de financiële administratie vindt plaats door afzonderlijke functionarissen.

  • 4.

    De accountant toetst in het kader van zijn algemene controleopdracht de opzet en werking van de administratieve- en interne controlemaatregelen.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 2.

    Het Treasurystatuut 2010 vervalt op dat moment.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Treasuryverordening Leusden 2016.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Leusden in zijn openbare vergadering van

22 september 2016

E.Boers

Interim griffier

drs. A. Vermeulen

voorzitter

Toelichting

Artikel 1 lid 1

Dit is de definitie zoals ook wordt genoemd in de Handreiking Treasury van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Artikel 1 lid 2

De Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de bijbehorende ministeriële regelingen geven het bindende kader voor het uitvoeren van de treasuryfunctie door de gemeente. De bijbehorende regelingen zijn:

  • de Regeling uitzettingen derivaten decentrale overheden (Ruddo);

  • het Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (Bldo);

  • de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (Ufdo);

  • de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden (Skb).

Artikel 1 lid 3

Op grond van de Wet fido kan de gemeente alleen voor de uitoefening van de publieke taak leningen aangaan, middelen uitzetten, leningen en garanties verlenen. De wet geeft geen afbakening van wat er precies tot de publieke taak behoort maar laat dit over aan de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente.

De gemeente is op een aantal gebieden autonoom is. Uiteindelijk gaat het om politieke keuzes of gemeentelijke activiteiten al dan niet de publieke taak dienen. Het primaat voor het afbakenen van de publieke taak ligt daarom bij de raad. De begroting en de begrotingswijzigingen geven het budgettaire kader voor het uitoefenen van de publieke taak.

Artikel 2 lid 1

De treasuryfunctie moet er voor zorgen dat de gemeente duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities. De gemeente moet blijvend in staat zijn om de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken en/of haar overtollige middelen uit te zetten. De condities die we bedingen moeten tenminste marktconform zijn in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities.

Artikel 2 lid 2

Door haar treasuryactiviteiten loopt de gemeente financiële risico’s. Het is de taak van de treasuryfunctie om risico’s zo veel mogelijk te beheersen, te beperken en te spreiden. In artikel 3 wordt aangegeven hoe dit gebeurt.

Artikel 2 lid 3

De gemeente streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten en zo laag mogelijke rentekosten, zonder dat we daarbij overmatige risico’s lopen.

Artikel 2 lid 4

De kosten van het beheer van de geldstromen en financiële posities bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasuryfunctie om het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Artikel 3 algemeen

Met publieke middelen moet bedachtzaam worden omgegaan. Het is daarom belangrijk om risico’s te beheersen. Onder risicobeheer verstaan we alle activiteiten die zich richten op het beheersen van financiële risico’s, zoals het renterisico, koersrisico en debiteurenrisico.

Artikel 3, lid 1 en 2

In de Wet fido zijn limieten opgenomen die ten doel hebben om de invloed van rentewijzigingen op financiële resultaten van de gemeente te beperken. Voor kortlopende schuld is dat de kasgeldlimiet, en voor langlopende schuld is dat de renterisiconorm. Deze limieten bevorderen de opbouw van een evenwichtige leningenportefeuille in relatie tot de rentestructuur en financieringsbehoefte. De limieten zijn van toepassing voor gemeenten met schulden (het overgrote deel van de gemeenten heeft een schuldpositie). Voor de gemeente Leusden zijn deze limieten van minder belang om op te sturen omdat we meer beleggingen hebben dan schulden. We nemen ze volledigheidshalve wel op in de treasuryverordening.

De kasgeldlimiet stelt een grens aan de ruimte voor korte financiering met een rentetypische looptijd van maximaal 1 jaar (de vlottende of kortlopende schuld).

De gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal mag de kasgeldlimiet niet overschrijden. Bij korte financiering kan het renterisico aanzienlijk zijn omdat een wijziging in de rente direct een relatief grote invloed op de rentelasten van een lenende gemeente kan hebben.

De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Dit percentage is in de Ufdo bepaald op 8,5%. Wanneer de vlottende schuld de kasgeldlimiet overschrijdt, dan moet vlottende schuld worden omgezet naar langlopende schuld.

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van renterisico’s op de schuld met een rentetypische looptijd vanaf 1 jaar (de vaste schuld), door spreiding aan te brengen in de looptijd van de leningen. Indien de leningenportefeuille van de gemeente gelijkmatig is opgebouwd, zal ook het renterisico over de vaste schuld gelijkmatig in de tijd zijn gespreid. Een verandering in de rente werkt zodoende vertraagd door op de rentelasten in enig jaar.

Op grond van de renterisiconorm mag jaarlijks een bedrag ter grootte van maximaal een percentage van het begrotingstotaal bij aanvang van het jaar worden vernieuwd via herfinanciering en/of renteherziening. Dit percentage is in de Ufdo vastgesteld op 20%.

Artikel 3, lid 3 en 4

De liquiditeitenplanning is een prognose van inkomende en uitgaande geldstromen, ingedeeld naar aard en tijdseenheid. Afstemmen op de liquiditeitenplanning heeft als doel om bedragen te lenen en uit te zetten voor de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

De rentevisie is een toekomstverwachting van de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd.

Deze kan gebaseerd zijn op de renteverwachting van gezaghebbende instellingen, zoals bijvoorbeeld het CPB en de huisbankier.

Afstemmen op de rentevisie kan bijvoorbeeld inhouden dat een uitzetting met langere looptijd tijdelijk wordt uitgesteld op het moment dat een rentestijging wordt verwacht.

Periodiek en afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen actualiseren we de liquiditeitenplanning en rentevisie.

Artikel 3, lid 5

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (dat is de periode dat de rente van een uitzetting vast is), wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is alleen mogelijk als uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende langere periode beschikbaar zijn.

Artikel 3, lid 6

De Ruddo heeft als uitgangspunt dat gelden alleen mogen worden uitgezet in de vorm van hoofdsomgarantieproducten of vastrentende waarden. Hiermee wordt het risico tegengegaan dat financiële activa van de gemeente in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

Met de huidige producten (rekening courant, bedrijfsspaarrekening, deposito’s in de schatkist) loopt de gemeente geen koersrisico’s. De hoofdsom blijft in stand.

Artikel 3, lid 7

De Ruddo stelt kredietwaardigheidseisen in de vorm van ratingeisen:

  • aan financiële ondernemingen waarmee bij uitzettingen zaken mogen worden gedaan: deze moeten tenminsteeen ‘A’ rating hebben;

  • en aan de landen waarin deze financiële ondernemingen zijn gevestigd: tenminste een ‘AA’ rating.

De rating moet zijn toegekend door minimaal twee gespecialiseerde bureaus, zoals Moody’s, Standard & Poor’s en Fitch. Een ‘A’ rating staat voor goede kwaliteit, en een ‘AA’ rating voor uitstekende kwaliteit.

De ratingeisen zijn niet van toepassing op uitzettingen waarvoor een solvabiliteitsratio van 0% geldt. Hiertoe behoren uitzettingen bij de Nederlandse Staat (schatkistbankieren) en openbare lichamen zoals provincies, waterschappen, gemeenten, gemeenschappelijke regelingen.

Het uitzetten van middelen in de schatkist en bij decentrale overheden in Nederland wordt als zeer veilig beschouwd.

Voor zover de gemeente nog middelen buiten de schatkist om kan uitzetten (zie artikel 5) is in lijn met de Ruddo als voorwaarde opgenomen dat een financiële onderneming in dat geval tenminste over een ‘A’ rating dient te beschikken, en gevestigd moet zijn in een lidstaat van de Europese Unie die minimaal een “AA” rating heeft.

Artikel 3, lid 8

Het is de gemeente niet toegestaan om in aandelen te beleggen. Wel is toegestaan om aandelen te houden voor de uitoefening van de publieke taak. Een voorbeeld hiervan is de deelneming in waterbedrijf Vitens.

Artikel 3, lid 9

In een overwegend beleggende gemeente zoals Leusden is het gebruik van derivaten niet aan de orde. Derivaten worden met name gebruikt door instellingen met veel leningen zoals woningcorporaties.

Aan het gebruik van derivaten kleven belangrijke nadelen die vooral terug te voeren zijn op de gecompliceerdheid, ondoorzichtigheid en het speculatief gehalte van deze producten. De werking van derivaten is lastig te doorgronden. Daarvoor is inhuur van specialistische expertise noodzakelijk. Verder zijn er in toenemende mate administratieve verplichtingen.

Derivaten zijn rente-instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Deze instrumenten worden onder meer gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. In december 2014 is de Ruddo aangescherpt en is bepaald dat derivaten door openbare lichamen uitsluitend nog mogen worden gebruikt om opwaartse renterisico’s mee af te dekken. Hierbij kan worden gedacht aan het afspreken van een renteplafond (een zogenaamde rentecap) waarmee een maximum kan worden gesteld aan een te betalen variabele rente, waarvoor een premie betaald moet worden vergelijkbaar met een verzekering. Op grond van Europese wetgeving (EMIR), die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten, zijn gemeenten vanaf 2014 verplicht om informatie over lopende derivaten te rapporteren aan een erkend Europees transactieregister (Trade Repository). Via dit register heeft de Autoriteit Financiële Markten toegang tot informatie over derivatenposities.

Artikel 4, lid 1 en 2

Zowel eigen als externe middelen worden gebruikt voor de financiering van de gemeentelijke uitgaven en investeringen. Om het renteresultaat te optimaliseren heeft financieren met eigen middelen de voorrang.

Externe financieringsmiddelen worden pas aangetrokken indien de totale financiële positie daartoe aanleiding geeft, of bij projectfinanciering.

De criteria voor projectfinanciering zijn overgenomen uit het collegebesluit nr. 249977 van 26 mei 2015.

De beoordeling vindt plaats op basis van de liquiditeitenplanning, rentevisie en op basis van de investeringsplanning in relatie tot de meerjarige uitgaven voor het groot onderhoud.

Artikel 4, lid 3 en 4

Deze richtlijnen hebben als doel om de marktconformiteit van financieringen te waarborgen voor bijvoorbeeld te betalen rentepercentages, provisies, (boete)clausules bij vervroegde aflossing etc. Met het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat we een objectief beeld hebben van de op dat moment gangbare tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

Artikel 5, lid 1 en 2

In december 2013 is in de Wet fido de verplichting opgenomen om overtollige middelen in de schatkist van het Rijk aan te houden. Van deze wettelijke verplichting zijn enkele uitzonderingen mogelijk.

  • Op grond van de Skb mag er, gerekend over een kwartaal, gemiddeld een drempelbedrag gelijk aan 0,75% vanhet begrotingstotaal buiten de schatkist worden gehouden.

    In de praktijk proberen we deze ruimte te benutten omdat hiermee iets meer rendement behaald wordt dan bij de schatkist. In de jaarrekening moet gerapporteerd worden over het gebruik van de ruimte tot aan de drempel, gedurende de vier kwartalen van het jaar.

  • Het onderling uitlenen van tijdelijk overtollige middelen tussen decentrale overheden is op grond van de Wetfido toegestaan, onder voorwaarde dat er tussen deze overheden geen sprake is van een toezichtrelatie.

  • Verder hoeven liquide middelen die tijdelijk niet nodig zijn, en die afkomstig zijn van een aangetrokken leningvoor projectfinanciering niet in de schatkist te worden aangehouden, maar mogen deze volgens de Ruddo worden uitgezet bij de financiële onderneming waar de desbetreffende lening is aangegaan.

Artikel 5, lid 3

Het verstrekken van een lening aan een ander openbaar lichaam kan bestuurlijke aspecten hebben. Als uitgangspunt is daarom opgenomen dat voorafgaande goedkeuring van het college nodig is.

Artikel 6, lid 1

Het verstrekken van een gemeentegarantie of -lening aan een derde is een van de mogelijkheden die de gemeente heeft om een gewenste voorziening (mede) tot stand te brengen of in stand te houden.

Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld: de voorziening zelf aanbieden, het verlenen van subsidie, het verlenen van ruimtelijke medewerking, de voorziening overlaten aan de samenleving.

De te financieren activiteit waarvoor een instelling (bijvoorbeeld een stichting of sportvereniging) een aanvraag indient moet passen binnen het gemeentelijk beleid en het openbaar belang dienen. Het college beoordeelt of dit het geval is.

De Wet fido stelt geen eisen aan de kredietwaardigheid van instellingen bij het verstrekken van leningen en garanties aan derden. Om het risico te verkleinen worden indien mogelijk zekerheden van de debiteur verlangd, zoals de vestiging van het hypotheekrecht.

Artikel 6, lid 2

De bevoegdheid van het college om te besluiten tot een rechtshandeling zoals het verstrekken van een gemeentegarantie kan in bepaalde gevallen ingrijpende gevolgen voor de gemeente hebben. Deze gevolgen kunnen bestuurlijk en/of financieel van aard zijn. In dat geval is artikel 169 lid 4 van de Gemeentewet van toepassing. Dit artikel regelt dat het college in een dergelijke situatie pas een besluit neemt nadat de raad zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft gebracht.

Artikel 6, lid 3

In dit artikel is het beleid opgenomen dat de raad op 10 november 2010 heeft vastgesteld in de Nota sportaccommodatiebeleid gemeente Leusden 2010–2020 (nr. 146928). In de nota is onder meer opgenomen dat de gemeente bij het verlenen van een gemeentegarantie voor een sportaccommodatie streeft naar medeborgstelling door de Stichting Waarborgfonds Sport (SWS). Dit om het risico voor de gemeente beperkt te houden. In uitzonderingsgevallen kan van dit streven worden afgeweken, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een kleine lening.

Op grond van haar statuten kan de SWS borgstellingen verlenen tot maximaal 50% van een geldlening, onder de voorwaarde dat ook een gemeentegarantie wordt verstrekt voor minimaal 50% van de lening. Verder geldt als bovengrens dat de SWS zich maximaal kan borgstellen voor een bedrag van € 250.000 en een looptijd van 15 jaar.

Artikel 7, lid 1 t/m 3

Tot het geldstromenbeheer behoort de zorg voor een efficiënt en tijdig betalingsverkeer, en het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (rekening-courant, bedrijfsspaarrekening) van de gemeente.

Geldstromen worden bijvoorbeeld op elkaar afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op bepaalde verwachte ontvangsten, met behulp van de liquiditeitenplanning. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente middelen aan moet trekken om betalingen (tijdelijk) te financieren.

Het onderbrengen van het betalingsverkeer bij één bank (de huisbankier) is het meest efficiënt. Om interne overboekingen te beperken, worden de verschillende rekeningen die de gemeente bij de bank aanhoudt opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de debet- en creditsaldi van alle rekeningen van de organisatie worden samengevoegd tot een gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

Artikel 7, lid 4

Met dit uitgangspunt houden we de mogelijkheid open om kortlopende middelen aan te kunnen trekken. Zolang de gemeente meer liquide middelen heeft dan schulden hoeft er in principe geen gebruik te worden gemaakt van deze mogelijkheid.

Artikel 8, lid 1

Het onderhouden van goede relaties met banken zorgt er onder meer voor dat de gemeente op de hoogte blijft van de ontwikkelingen op de financiële markten. Voor een efficiënte afhandeling van transacties is het van belang dat banken op de hoogte zijn van de verdeling van bevoegdheden bij de gemeente.

Artikel 8, lid 2

Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties. Voor tussenpersonen gelden geen kredietwaardigheidseisen, zoals dat voor banken wel het geval is. Om dit te ondervangen stelt de gemeente als voorwaarde aan tussenpersonen dat zij onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), en daarvan een vergunning als makelaar hebben.

Artikel 9

Het college heeft bestuursbevoegdheden en legt daarover verantwoording af aan de raad. In de paragraaf financiering in de programmabegroting en -rekening gaat het college jaarlijks in op respectievelijk het treasurybeleid in het begrotingsjaar en de resultaten van de beleidsuitvoering in het verslagjaar.

Artikel 10

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de treasuryfunctie, en moet ervoor zorgen dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden vastgelegd worden van functionarissen die binnen de gemeentelijke organisatie betrokken zijn bij treasury activiteiten. Hierbij is vooral belangrijk dat een transparante functiescheiding is aangebracht.