Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Maatregelverordening Wet werk en inkomen kunstenaars gemeente Arnhem

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening Wet werk en inkomen kunstenaars gemeente Arnhem
CiteertitelMaatregelverordening WWIK gemeente Arnhem
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 147 Gemeentewet
  2. Artikel 22, derde lid Wet werk en inkomen kunstenaars

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201001-01-2012nieuwe regeling

08-02-2010

Arnhemse Koerier 24-2-2010

2010.0.000.444 B&W 12-1-2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelverordening Wet werk en inkomen kunstenaars gemeente Arnhem

 

 

Maatregelverordening Wet werk en inkomen kunstenaars gemeente Arnhem.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK);

    • b.

      uitkering: de uitkering op grond van de WWIK;

    • c.

      maatregel: het tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren van de uitkering op grond van artikel 22, eerste lid van de wet;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem.

  • 2.

    In deze verordening wordt onder belanghebbende mede verstaan: de echtgenoot van de kunstenaar in de betekenis van artikel 2 van de WWIK.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel de verplichtingen, bedoeld in artikel 22 WWIK niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de norm, bedoeld in artikel 15, eerste lid van de WWIK.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor eerstgenoemde maand geldende norm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Indien geen maatregel kan worden opgelegd of de reeds opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, omdat de uitkering wordt beëindigd, kan alsnog een maatregel worden opgelegd respectievelijk kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw recht op een uitkering op grond van de WWIK heeft.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van verschillende gelijktijdig geconstateerde maatregelwaardige gedragingen van een belanghebbende, worden de daarop betrekking hebbende maatregelen, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, gelijktijdig opgelegd met een maximum van 50% van de norm per maand.

  • 2.

    Indien het totaal aan maatregelen dat betrekking heeft op verschillende gelijktijdig geconstateerde maatregelwaardige gedragingen, meer dan 50% van de norm per maand bedraagt, wordt in afwijking van artikel 4, eerste lid, het meerdere de daaropvolgende maand(en) opgelegd.

Hoofdstuk 2. Maatregelwaardige gedragingen en maatregelen

Artikel 7. Het niet nakomen van verplichtingen voortvloeiend uit de WWIK

Gedragingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, met uitzondering van het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het niet binnen de daarvoor door het college vastgestelde termijn nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdelen c en e, of derde lid van de wet;

    • b.

      het door de kunstenaar of de echtgenoot niet binnen de daarvoor door het college vastgestelde termijn nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 20, vierde lid, met uitzondering van de verplichting bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel d van de wet.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • b.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 20, eerste lid, tweede lid onderdelen a, b, c en d of derde lid van de wet;

    • c.

      het door de kunstenaar of de echtgenoot niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 20, vierde lid van de wet.

Artikel 8. Hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt voor gedragingen als bedoeld in artikel 7 de hoogte en de duur van de maatregel als volgt vastgesteld:

    • a.

      5% van de norm gedurende een maand voor gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de norm gedurende een maand voor gedragingen van de tweede categorie.

  • 2.

    De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de wet, met uitzondering van het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Geen verdubbeling vindt plaats indien de eerdere maatregel betrekking heeft op gedragingen uit de tweede categorie en de nieuwe verwijtbare gedraging wordt aangemerkt als gedraging uit de eerste categorie.

  • 3.

    Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van artikel 5, tweede lid.

Artikel 9. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid een maatregel opgelegd van ten minste 20% van de norm gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt met een maand verlengd, indien de zeer ernstige misdraging plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd.

  • 4.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 10. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt na bekendmaking in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 22, derde lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars, zoals dit artikel komt te luiden als gevolg van de inwerkingtreding van de wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening WWIK gemeente Arnhem.

 

 

Algemene toelichting

De Wet Werk en inkomen kunstenaars (WWIK) geeft kunstenaars een aanvulling op hun inkomen als zij niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Startende kunstenaars kunnen de WWIK-uitkering gebruiken bij de opbouw van een winstgevende beroepspraktijk. Gevestigde kunstenaars kunnen met een WWIK-uitkering een tijdelijke terugval in het inkomen opvangen.

De uitvoering van de WWIK is door het Rijk opgedragen aan centrumgemeenten. De gemeente Arnhem is zo’n centrumgemeente. Het college voert de WWIK uit voor de in de regio Arnhem gelegen gemeenten.

Door de inwerkingtreding van de wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten per 1 januari 2010 is het college volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWIK. Een aantal verplichtingen in de WWIK worden bevoegdheden. Dit gaat gepaard met beleidsvrijheid en met twee nieuwe verordeningsplichten.

Op grond van artikel 22, derde lid van de WWIK moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot:

  • a.

    de maatregel, bedoeld in artikel 22, eerste lid van de WWIK;

  • b.

    de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWIK in het kader van het financiële beheer.

Deze verordening is een uitvloeisel van de opdracht onder a. In de opdracht onder b wordt voorzien door de samen met onderhavige verordening vast te stellen Verordening Handhaving inkomensvoorzieningen gemeente Arnhem.

De legitimering van de WWIK vindt haar oorsprong in de erkenning van de bijzondere positie die kunstenaars innemen op de arbeidsmarkt, die op veel punten afwijkt van die van werknemers en (startende) zelfstandig ondernemers in andere marktsegmenten. Het autonome ontstaansproces van veel kunstvormen maakt dat de vraag of er voor het product ook een markt is niet altijd op de eerste plaats staat. Een kunstenaar die gebruik maakt van de WWIK, heeft alle vrijheid om naar eigen inzicht te werken aan de opbouw van een renderende beroepspraktijk. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van de kunstenaar en diens eventuele echtgenoot om zelfstandig in de kosten van het bestaan te (gaan) voorzien. De kunstenaar kan maximaal 48 maanden een beroep doen op de WWIK. Het uiteindelijke doel is dat een kunstenaar en diens eventuele echtgenoot met gebruikmaking van de financiële ondersteuning via de WWIK er in slaagt om zoveel inkomsten uit kunst of anderszins te genereren dat hij of zij zelfstandig in de kosten van het bestaan kan voorzien, waarmee wordt voorkomen dat beroepsmatige kunstenaars na afloop van de WWIK-periode een (aanvullend) beroep op bijstand moeten doen.

De WWIK kent de verplichting dat de kunstenaar zich naar vermogen inspant om met kunst zelfstandig in het bestaan te voorzien. Bovendien wordt de uitkering WWIK beëindigd als de kunstenaar niet langer beroepsmatig werkzaam is. Wanneer het college constateert dat de belanghebbende zich niet aan de uit de WWIK voortvloeiende verplichtingen houdt, is het college, daar waar dit niet leidt tot een beëindiging van de uitkering, bevoegd een maatregel op te leggen. Dit houdt ook in dat als belanghebbende verzuimd heeft informatie te verstrekken die van belang is voor het recht op uitkering, of de hoogte of de duur van de uitkering, het college de uitkering lager kan vaststellen. Een maatregel kan ook betrekking hebben op overtreding van de verplichtingen die krachtens artikel 20, vierde lid van de WWIK, aan de echtgenoot worden opgelegd. Ook in het geval dat de kunstenaar of zijn echtgenoot, voorzover het gaat om arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep, de verplichting om inzage te geven in de administratie over het kalenderjaar waarin uitkering is verleend niet nakomt, is een maatregel mogelijk.

De omstandigheden waarin het college bevoegd is een maatregel op te leggen zijn opgenomen in artikel 20, eerste lid WWIK. In het Uitvoeringsbesluit WWIK werd voorheen de hoogte en de duur van de maatregelen voorgeschreven. De gebondenheid aan deze bepalingen in het Uitvoeringsbesluit WWIK komt nu te vervallen, daarvoor in de plaats treedt deze verordening. Aangezien het Uitvoeringsbesluit WWIK bij de maatregeloplegging aan kunstenaars tot op heden een toereikend instrument is gebleken, zijn de bepalingen uit voornoemd besluit ongewijzigd overgenomen in deze verordening. Het enige punt van verschil is te vinden in de bepalingen over zeer ernstige misdragingen. Ten aanzien daarvan is er geen reden kunstenaars anders te bejegenen dan ontvangers van een WWB of IOAW/IOAZ-uitkering en is dan ook de maatregelhoogte en –duur gelijk getrokken met die in de maatregelverordening WWB en de maatregelverordening IOAW en IOAZ.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 en Artikel 7

Maatregelwaardig is het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 22 WWIK. Artikel 22 WWIK biedt de grondslag voor het opleggen van een maatregel. Voor de concrete verplichtingen verwijst het naar artikel 20 WWIK.

Artikel 20 van de WWIK luidt als volgt:

    • 1.

      Het college kan aan de uitkering verplichtingen verbinden die verband houden met de aard en het doel van deze wet, die strekken tot vermindering of beëindiging van het beroep op deze wet of verplichtingen die zij nodig achten voor een doelmatige bedrijfs- en beroepsuitoefening.

    • 2.

      De kunstenaar is verplicht:

  • a.

    naar behoren een administratie te voeren;

  • b.

    zich naar vermogen in te spannen om met zijn kunst zelfstandig in het bestaan te voorzien al dan niet in een gemengde beroepspraktijk;

  • c.

    aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag dat aan hem als uitkering wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is;

  • d.

    aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet;

  • e.

    aan de adviserende instelling op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de taken van de adviserende instelling;

  • f.

    zich naar vermogen in te spannen om gebruik te maken van de, op verzoek van de kunstenaar, aangeboden voorzieningen, bedoeld in artikel 21.

  • 3.

    De kunstenaar legt de administratie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar over aan het college:

1°. uit eigener beweging over ieder kalenderjaar waarover uitkering is verleend als bedoeld in artikel 16, of

2°. op verzoek van het college.

  • 4.

    De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, gelden ook voor de echtgenoot van de kunstenaar. Voorzover het betreft de echtgenoot die arbeid in een eigen bedrijf of zelfstandig beroep verricht, geldt de verplichting, bedoeld in het derde lid, ook voor de echtgenoot.

  • 5.

    Het college stelt bij de uitvoering van deze wet ten aanzien van de kunstenaar en zijn echtgenoot op wie de verplichting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, rust, de identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht en neemt de aard en het nummer daarvan op in de administratie.

Tegenover de verplichtingen van het tweede lid onderdeel f en van het vijfde lid staat geen maatregelbevoegdheid. Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomen van de overige verplichtingen van artikel 20 WWIK kan op grond van artikel 22 WWIK in combinatie met deze maatregelverordening tot een verlaging van de uitkering leiden. Bovendien kan in zijn algemeenheid het blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, leiden tot een maatregel. De maatregel wegens zeer ernstige misdragingen is apart in artikel 9 opgenomen. Bij het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, anders dan het niet nakomen van de in de WWIK genoemde verplichtingen, kan gedacht worden aan het onverantwoord interen van vermogen waardoor uitkeringsafhankelijkheid ontstaat of blijft bestaan.

In de tabel op de volgende pagina is de complexe onderlinge verwijzing van verplichtingen, maatregelbevoegdheid en maatregelhoogte in schema gezet.

Verplichtingen (art. 20 WWIK) en maatregelen (art. 22 WWIK / art. 7-9 Maatregelverordening WWIK)

art 22 WWIK

nakomen verplichting

Verplichting genoemd in

welke verplichting

Art. 7 en 9 Maatr.verord.

maatregel %

22.1.a

tekortschietend besef

-

voorziening in bestaan

7.2.a

10%

22.1.b

niet/niet behoorlijk

20.1

verplichtingen verband houdend met doel wet, strekken tot vermindering etc en gericht op doelmatige beroepsuitoefening

7.2.b

10%

22.1.b

niet/niet behoorlijk

20.2.a

naar behoren administratie voeren

7.2.b

10%

22.1.b

niet/niet behoorlijk

20.2.b

inspanningsverplichting zelfstandige bestaansvoorziening kunst

7.2.b

10%

22.1.b

niet/niet behoorlijk

20.2.c

inlichtingenplicht richting gemeenten

7.2.b

10%

22.1.b

niet/niet behoorlijk

20.2.d

identificatieplicht

7.2.b

10%

22.1.b

niet/niet behoorlijk

20.3

leveren jaarcijfers

7.2.b

10%

22.1.c

niet tijdig

20.2.c

inlichtingenplicht richting gemeenten

7.1.a

5%

22.1.c

niet tijdig

20.2.e

inlichtingenplicht K&CO

7.1.a

5%

22.1.c

niet tijdig

20.3

leveren jaarcijfers

7.1.a

5%

22.1.d

door echtgenoot niet/ niet behoorlijk

20.4, dat weer verwijst naar 20.2.c

inlichtingenplicht richting gemeenten

7.2.c

10%

22.1.d

door echtgenoot niet/ niet behoorlijk

20.4, dat weer verwijst naar 20.2.d

identificatieplicht

7.2.c

10%

22.1.d

door echtgenoot niet/ niet behoorlijk

20.4, dat weer verwijst naar 20.3

leveren jaarcijfers

7.2.c

10%

22.1.e

door echtgenoot niet tijdig

20.4, dat weer verwijst naar 20.2.c

inlichtingenplicht richting gemeenten

7.1.b

5%

22.1.e

door echtgenoot niet tijdig

20.4, dat weer verwijst naar 20.3

leveren jaarcijfers

7.1.b

5%

22.1.a

zeer ernstig misdragen

-

zich niet te misdragen

9

20%

Artikel 9. Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWIK.

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

  • c.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • d.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • e.

    mensgericht fysiek geweld;

  • f.

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

De Dienst Inwonerszaken beschikt al over een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In nadere regelgeving zal een relatie worden gelegd tussen dit agressieprotocol en het maatregelenbeleid ten aanzien van agressieve klanten.

Artikel 9 tweede lid

Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidivebepaling.