Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelverordening Wet werk en inkomen kunstenaars gemeente Arnhem |
Citeertitel | Maatregelverordening WWIK gemeente Arnhem |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 08-02-2010 Arnhemse Koerier 24-2-2010 | 2010.0.000.444 B&W 12-1-2010 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel de verplichtingen, bedoeld in artikel 22 WWIK niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
De maatregel wordt toegepast op de norm, bedoeld in artikel 15, eerste lid van de WWIK.
Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak
Indien geen maatregel kan worden opgelegd of de reeds opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, omdat de uitkering wordt beëindigd, kan alsnog een maatregel worden opgelegd respectievelijk kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw recht op een uitkering op grond van de WWIK heeft.
Hoofdstuk 2. Maatregelwaardige gedragingen en maatregelen
Artikel 7. Het niet nakomen van verplichtingen voortvloeiend uit de WWIK
Gedragingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, met uitzondering van het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 8. Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de wet, met uitzondering van het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Geen verdubbeling vindt plaats indien de eerdere maatregel betrekking heeft op gedragingen uit de tweede categorie en de nieuwe verwijtbare gedraging wordt aangemerkt als gedraging uit de eerste categorie.
Artikel 9. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid een maatregel opgelegd van ten minste 20% van de norm gedurende een maand.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Artikel 10. De inwerkingtreding
Deze verordening treedt na bekendmaking in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 22, derde lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars, zoals dit artikel komt te luiden als gevolg van de inwerkingtreding van de wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten.
Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening WWIK gemeente Arnhem.
De Wet Werk en inkomen kunstenaars (WWIK) geeft kunstenaars een aanvulling op hun inkomen als zij niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Startende kunstenaars kunnen de WWIK-uitkering gebruiken bij de opbouw van een winstgevende beroepspraktijk. Gevestigde kunstenaars kunnen met een WWIK-uitkering een tijdelijke terugval in het inkomen opvangen.
De uitvoering van de WWIK is door het Rijk opgedragen aan centrumgemeenten. De gemeente Arnhem is zo’n centrumgemeente. Het college voert de WWIK uit voor de in de regio Arnhem gelegen gemeenten.
Door de inwerkingtreding van de wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten per 1 januari 2010 is het college volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWIK. Een aantal verplichtingen in de WWIK worden bevoegdheden. Dit gaat gepaard met beleidsvrijheid en met twee nieuwe verordeningsplichten.
Op grond van artikel 22, derde lid van de WWIK moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot:
Deze verordening is een uitvloeisel van de opdracht onder a. In de opdracht onder b wordt voorzien door de samen met onderhavige verordening vast te stellen Verordening Handhaving inkomensvoorzieningen gemeente Arnhem.
De legitimering van de WWIK vindt haar oorsprong in de erkenning van de bijzondere positie die kunstenaars innemen op de arbeidsmarkt, die op veel punten afwijkt van die van werknemers en (startende) zelfstandig ondernemers in andere marktsegmenten. Het autonome ontstaansproces van veel kunstvormen maakt dat de vraag of er voor het product ook een markt is niet altijd op de eerste plaats staat. Een kunstenaar die gebruik maakt van de WWIK, heeft alle vrijheid om naar eigen inzicht te werken aan de opbouw van een renderende beroepspraktijk. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van de kunstenaar en diens eventuele echtgenoot om zelfstandig in de kosten van het bestaan te (gaan) voorzien. De kunstenaar kan maximaal 48 maanden een beroep doen op de WWIK. Het uiteindelijke doel is dat een kunstenaar en diens eventuele echtgenoot met gebruikmaking van de financiële ondersteuning via de WWIK er in slaagt om zoveel inkomsten uit kunst of anderszins te genereren dat hij of zij zelfstandig in de kosten van het bestaan kan voorzien, waarmee wordt voorkomen dat beroepsmatige kunstenaars na afloop van de WWIK-periode een (aanvullend) beroep op bijstand moeten doen.
De WWIK kent de verplichting dat de kunstenaar zich naar vermogen inspant om met kunst zelfstandig in het bestaan te voorzien. Bovendien wordt de uitkering WWIK beëindigd als de kunstenaar niet langer beroepsmatig werkzaam is. Wanneer het college constateert dat de belanghebbende zich niet aan de uit de WWIK voortvloeiende verplichtingen houdt, is het college, daar waar dit niet leidt tot een beëindiging van de uitkering, bevoegd een maatregel op te leggen. Dit houdt ook in dat als belanghebbende verzuimd heeft informatie te verstrekken die van belang is voor het recht op uitkering, of de hoogte of de duur van de uitkering, het college de uitkering lager kan vaststellen. Een maatregel kan ook betrekking hebben op overtreding van de verplichtingen die krachtens artikel 20, vierde lid van de WWIK, aan de echtgenoot worden opgelegd. Ook in het geval dat de kunstenaar of zijn echtgenoot, voorzover het gaat om arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep, de verplichting om inzage te geven in de administratie over het kalenderjaar waarin uitkering is verleend niet nakomt, is een maatregel mogelijk.
De omstandigheden waarin het college bevoegd is een maatregel op te leggen zijn opgenomen in artikel 20, eerste lid WWIK. In het Uitvoeringsbesluit WWIK werd voorheen de hoogte en de duur van de maatregelen voorgeschreven. De gebondenheid aan deze bepalingen in het Uitvoeringsbesluit WWIK komt nu te vervallen, daarvoor in de plaats treedt deze verordening. Aangezien het Uitvoeringsbesluit WWIK bij de maatregeloplegging aan kunstenaars tot op heden een toereikend instrument is gebleken, zijn de bepalingen uit voornoemd besluit ongewijzigd overgenomen in deze verordening. Het enige punt van verschil is te vinden in de bepalingen over zeer ernstige misdragingen. Ten aanzien daarvan is er geen reden kunstenaars anders te bejegenen dan ontvangers van een WWB of IOAW/IOAZ-uitkering en is dan ook de maatregelhoogte en –duur gelijk getrokken met die in de maatregelverordening WWB en de maatregelverordening IOAW en IOAZ.
Maatregelwaardig is het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 22 WWIK. Artikel 22 WWIK biedt de grondslag voor het opleggen van een maatregel. Voor de concrete verplichtingen verwijst het naar artikel 20 WWIK.
Artikel 20 van de WWIK luidt als volgt:
aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag dat aan hem als uitkering wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is;
1°. uit eigener beweging over ieder kalenderjaar waarover uitkering is verleend als bedoeld in artikel 16, of
2°. op verzoek van het college.
Het college stelt bij de uitvoering van deze wet ten aanzien van de kunstenaar en zijn echtgenoot op wie de verplichting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, rust, de identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht en neemt de aard en het nummer daarvan op in de administratie.
Tegenover de verplichtingen van het tweede lid onderdeel f en van het vijfde lid staat geen maatregelbevoegdheid. Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomen van de overige verplichtingen van artikel 20 WWIK kan op grond van artikel 22 WWIK in combinatie met deze maatregelverordening tot een verlaging van de uitkering leiden. Bovendien kan in zijn algemeenheid het blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, leiden tot een maatregel. De maatregel wegens zeer ernstige misdragingen is apart in artikel 9 opgenomen. Bij het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, anders dan het niet nakomen van de in de WWIK genoemde verplichtingen, kan gedacht worden aan het onverantwoord interen van vermogen waardoor uitkeringsafhankelijkheid ontstaat of blijft bestaan.
In de tabel op de volgende pagina is de complexe onderlinge verwijzing van verplichtingen, maatregelbevoegdheid en maatregelhoogte in schema gezet.
Artikel 9. Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWIK.
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
De Dienst Inwonerszaken beschikt al over een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In nadere regelgeving zal een relatie worden gelegd tussen dit agressieprotocol en het maatregelenbeleid ten aanzien van agressieve klanten.