Organisatie | Montfoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhaving en sanctiebeleid Kinderopvang |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Datum ondertekening en datum inwerkingtreding bij benadering.
Art. 149 Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-06-2008 | 01-01-2019 | Onbekend | 10-06-2008 Onbekend | Onbekend |
Voor u ligt de notitie 'Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Montfoort'. Deze nota vervangt de nota 'Handhavingsbeleid Kinderopvang gemeente Montfoort' die op 6 juni 2006 is vastgesteld. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang ofwel de handhaving van de Wet kinderopvang en de regelgeving die bij deze wet hoort, berust bij het College van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente waar de kinderopvang gevestigd is. De uitvoering van het toezicht op de kwaliteit van kinderopvang ligt bij de GGD. Omdat de gewijzigde Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang van kracht zijn, heeft dit geleid tot nieuwe toetsingskaders voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Om als gemeente met de nieuwe regels te kunnen handhaven, dient een nieuw toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang vastgesteld te worden. Bij het uitvoeren van de handhavingsmaatregelen die nodig zijn op het moment dat een houder van een kindercentrum niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de ‘Wet kinderopvang’ en de ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ wordt het 'Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang' gehanteerd. In dit afwegingsmodel staan per inspectiedomein alle kwaliteitsaspecten waaraan een kindercentrum moetvoldoen. Afhankelijk van het belang van het kwaliteitsaspect en de mate waarin het kindercentrum niet voldoet aan dit kwaliteitsaspect, wordt een handhavingsmaatregel opgelegd. Jaarlijks voor 1 mei stelt het College een jaarverslag op voor de gemeenteraad en voor de Inspectie voor het Onderwijs van alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in een kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang heeft verricht. Op deze wijze kan de gemeenteraad en de Inspectie voor het Onderwijs het gemeentelijke toezicht op het aanbod van kinderopvang beoordelen.
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Deze wet regelt enerzijds de financiering van de kinderopvang, waarbij het uitgangspunt is dat kinderopvang een zaak van ouders, werkgever en overheid is en ook gefinancierd wordt door deze drie partijen. Anderzijds regelt de wet de kwaliteit van kinderopvang. De verantwoordelijkheid voor het bieden van voldoende kwaliteit is nadrukkelijk bij deondernemers in deze sector neergelegd. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang ofwel de handhaving van de Wet kinderopvang en de regelgeving die bij deze wet hoort, berust bij het College van burgemeester en wethouders (vanaf nu: het College) van de betreffende gemeente waar de kinderopvang gevestigd is. Op 6 juni 2006 heeft het College van Montfoort de nota Handhavingsbeleid Kinderopvang gemeente Montfoort vastgesteld. In dit handhavingsbeleid staat omschreven op welke wijze het College omgaat met de eisen die hierovergesteld zijn in de op 1 januari 2005 in werking getreden Wet kinderopvang. Voor de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang in Montfoort wordt het door de VNG opgestelde afwegingsmodel en het afsprakenkader met de GGD gehanteerd. Per 3 april 2008 zijn er gewijzigde ministeriële ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ en ‘Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang’ van kracht. Deze gewijzigde beleidsregels hebben geleid tot nieuwe toetsingskaders voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Enkele eisen zijn gewijzigd en er zijn enkele nieuwe eisen toegevoegd. Om als gemeente de nieuwe regels te kunnenhandhaven, dient het huidige gemeentelijke handhavingsbeleid aangepast te worden. De VNG heeft hiervoor een nieuw afwegingsmodel. Dit model is aangepast aan de Montfoortse situatie en zal het oude afwegingsmodel vervangen bij het handhaven van de kwaliteit kinderopvang. De nota is als volgt opgebouwd:De volgende paragrafen gaan in op de beleidsontwikkeling in regionaal verband en welke soorten kinderopvang er zijn. In hoofdstuk 2 vindt u informatie over de wettelijke regels. Het gaat hierbij ondermeer over de ‘Wet kinderopvang’ en de ‘Regeling Wet kinderopvang’, de ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’, de ‘Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang’, het ‘Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang’ en de ouderparticipatieopvang. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot toezicht en handhaving van kinderopvang.
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Deze wet regelt enerzijds de financiering van de kinderopvang, waarbij het uitgangspunt is dat kinderopvang een zaak van ouders, werkgever en overheid is en ook gefinancierd wordt door deze drie partijen. Anderzijds regelt de wet de kwaliteit van kinderopvang. De verantwoordelijkheid voor het bieden van voldoende kwaliteit is nadrukkelijk bij de
ondernemers in deze sector neergelegd.
De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang ofwel de handhaving van de Wet kinderopvang en de regelgeving die bij deze wet hoort, berust bij het College van burgemeester en wethouders (vanaf nu: het College) van de betreffende gemeente waar de kinderopvang gevestigd is.
Op 6 juni 2006 heeft het College van Montfoort de nota Handhavingsbeleid Kinderopvang gemeente Montfoort vastgesteld. In dit handhavingsbeleid staat omschreven op welke wijze het College omgaat met de eisen die hierover
gesteld zijn in de op 1 januari 2005 in werking getreden Wet kinderopvang. Voor de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang in Montfoort wordt het door de VNG opgestelde afwegingsmodel en het afsprakenkader met de GGD gehanteerd.
Per 3 april 2008 zijn er gewijzigde ministeriële ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ en ‘Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang’ van kracht. Deze gewijzigde beleidsregels hebben geleid tot nieuwe toetsingskaders voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Enkele eisen zijn gewijzigd en er zijn enkele nieuwe eisen toegevoegd. Om als gemeente de nieuwe regels te kunnen
handhaven, dient het huidige gemeentelijke handhavingsbeleid aangepast te worden. De VNG heeft hiervoor een nieuw afwegingsmodel. Dit model is aangepast aan de Montfoortse situatie en zal het oude afwegingsmodel vervangen bij het handhaven van de kwaliteit kinderopvang.
De nota is als volgt opgebouwd:
De volgende paragrafen gaan in op de beleidsontwikkeling in regionaal verband en welke soorten kinderopvang er zijn. In hoofdstuk 2 vindt u informatie over de wettelijke regels. Het gaat hierbij ondermeer over de ‘Wet kinderopvang’ en de ‘Regeling Wet kinderopvang’, de ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’, de ‘Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang’, het ‘Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang’ en de ouderparticipatieopvang. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot toezicht en handhaving van kinderopvang.
De VNG heeft een algemeen afwegingsmodel ontworpen. GGD Midden-Nederland heeft dit model samen met de gemeenten omgevormd tot een regionaal model op grond van praktijkervaringen die de gemeenten de afgelopen 3 jaar hebben opgedaan.
De kinderopvang stelt ouders in de gelegenheid de zorg voor kinderen te combineren met betaalde arbeid. Terwijl ouders werken, moeten zij erop kunnen rekenen, dat hun kind op een professionele wijze wordt opgevangen. De kinderopvang heeft tot taak om kinderen tussen 0 en 13 jaar op een verantwoorde wijze opvang te bieden.
Kinderopvang kent verschillende vormen van opvang: kinderdagverblijven (KDV), buitenschoolse opvang (BSO), gastouderopvang, ouderparticipatieopvang en innovatieve gastouderopvang. Hieronder worden de verschillende vormen van opvang toegelicht:
Innovatieve gastouderopvang is een experimentele vorm van gastouderopvang, waarbij gelijktijdig maximaal zes kinderen (exclusief de eigen kinderen) kunnen worden opgevangen. De opvang dient plaats te vinden op het woonadres van de gastouder of van de vraagouder
Sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 is de kinderopvang een marktgerichte sector. De wet stelt aan instellingen voor kinderopvang de eis dat de houder zorg draagt voor kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van kinderen in een veilige omgeving. In de Wet kinderopvang zijn globale eisen ('verantwoorde kinderopvang') en concrete eisen opgenomen: bijvoorbeeld de verplichting verklaring omtrent gedrag voor personeel in de kinderopvang, een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid en het instellen van een oudercommissie.
De wettelijke kwaliteitseisen hebben het karakter van basiseisen waaraan elke instelling voor kinderopvang moet voldoen. In de wet is in een aantal artikelen de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen. Het gaat vooral om regels voor uitvoering van gemeentelijke taken. Deze uitvoeringsregels zijn opgenomen in de Regeling Wet kinderopvang.
Wat betreft de globale eisen heeft de kinderopvangbranche (houders en ouders) deze via zelfregulering verder ingevuld in landelijke normen. Deze landelijke normen zijn opgenomen in het Convenant kwaliteit kinderopvang. Het gaat dan bijvoorbeeld over het aantal leidsters in verhouding tot het aantal kinderen, eisen aan het ruimtegebruik en de beroepskwalificatie.
De rijksoverheid heeft de normen uit het Convenant kwaliteit kinderopvang één op één overgenomen in beleidsregels en deze normen, samen met de concrete eisen uit de wet, toetsbaar uitgewerkt. In artikel 57a van de Wet kinderopvang is de bevoegdheid van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap om beleidsregels vast te stellen juridisch verankerd.
Op 17 januari 2008 is een herziene versie van het convenant door de marktpartijen ondertekend. Deze aangepaste kwaliteitseisen van het convenant zijn door de minister overgenomen in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. Ze zijn per 3 april 2008 van kracht.
Kenmerkend is dat de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang niet bindend zijn. Houders van kindercentra mogen van de regels afwijken als zij aannemelijk kunnen maken dat zij op een gelijkwaardige of betere wijze verantwoorde kinderopvang aanbieden en op die manier toch voldoen aan het doel van de specifieke eis waarvan de houder afwijkt.
De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kinderopvang berust bij het College. De uitvoering van het toezicht op de kwaliteit van kinderopvang hebben wij opgedragen aan de GGD Midden Nederland (de ‘toezichthouder ‘.)
De Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang zijn door de minister opgesteld om een uniforme werkwijze van de toezichthouders te bevorderen. Als bijlagen bij de Beleidsregels zijn per opvangsoort toetsingskaders vastgesteld, waarin de kwaliteitsaspecten verder zijn uitgewerkt, ingedeeld naar domeinen en voorwaarden.
Vastgelegd is naar welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder kijkt. De verschillende vormen van onderzoek vinden plaats op basis van dit kader. Aan de hand van de toetsingskaders komt de toezichthouder tot een oordeel over de mate waarin aan de basiskwaliteitseisen van de betreffende opvangsoort wordt voldaan. De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt zijn voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang ingedeeld naar de volgende domeinen:
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor de gastouderopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
Elk domein kent verschillende voorwaarden, criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (zie hoofdstuk 4.)
De Wet kinderopvang biedt in artikel 87 de mogelijkheid tot het aanwijzen van innovatieve vormen van kinderopvang. De regels voor deze experimentele vorm van kinderopvang zijn opgenomen in het Tijdelijk besluit innovatie kinderopvang. Dit tijdelijk besluit maakt het mogelijk experimenten op te zetten met een looptijd van ten hoogste vier jaar met een mogelijke verlenging van twee jaar. Innovatieve gastouderopvang is naar aard en inhoud gastouderopvang in de zin van de Wet kinderopvang. Het Tijdelijk besluit bevat een opsomming van onderdelen van de Wet kinderopvang waarvan kan worden afgeweken
Indien opvang in een kindercentrum door tenminste één van de ouders van de opgevangen kinderen geschiedt, worden voor toepassing van artikel 50, eerste lid, ouders gelijkgesteld met personeel en beroepskrachten (art. 57 Wk). Voor ouderparticipatieopvang gelden de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en Beleidsregels kwaliteit, met uitzondering van de eisen voor gekwalificeerd personeel en de verplichte oudercommissie.
Sinds de invoering van de Wet kinderopvang is het College verplicht om een register bij te houden van de in de gemeente Montfoort gevestigde kindercentra. Alle houders van kindercentra zijn, voordat de exploitatie van start kan gaan, verplicht zich aan te melden bij het College, zodat ze kunnen worden opgenomen in het kinderopvangregister (artikel 45 lid 1 van de Wet kinderopvang).
De gegevens die de houder van een kindercentrum moet verschaffen en de informatie die het College in het register moet opnemen, zijn vastgelegd in artikel 5 van de Regeling Wet kinderopvang.
Na de melding door een houder van een kindercentrum worden de gegevens in het register opgenomen (artikel 46 lid 1 van de Wet kinderopvang). Een gemeente kan een registratie niet weigeren.
Binnen 8 weken na een melding door de houder onderzoekt de toezichthouder of de exploitatie van het kindercentrum redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 van de Wet kinderopvang (artikel 46 van de Regeling Wet kinderopvang.) Tot die tijd van acht weken of totdat uit het inspectiebezoek eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de wet en de Beleidsregels, mag het kindercentrum nog niet in exploitatie worden genomen
Elke opneming (inclusief elke wijziging in de gegevens) in het register maakt het College openbaar bekend op de gemeentepagina van de Zenderstreek. Het register ligt kosteloos voor iedereen ter inzage op het gemeentehuis en is gepubliceerd op de website van de gemeente Montfoort (www.montfoort.nl).
Voor gastouderbureaus gelden specifieke aanvullende bepalingen bij het aanmelden. Een gastouderbureau moet zich aanmelden in de gemeente waar het bureau statutair gevestigd is. Het adres waar de gastouderopvang daadwerkelijk plaats vindt is niet van belang voor de registratie. Voor franchiseorganisaties van gastouderbureaus geldt dat elke franchiseondernemer zich in de gemeente van vestiging moet melden voor opname in het register. Het gaat hierbij om franchiseondernemers die als bemiddelaar voor gastouderopvang werken. Dit geldt dus niet voor gastouders die als zelfstandige op basis van een franchiseformule werken. Gastouders hoeven zich niet te laten registreren.
3.1.2. Wijziging en verwijdering van gegevens uit het register
De houder moet elke wijziging van de gegevens die opgenomen staan in het register meedelen aan het College (artikel 47 van de Wet kinderopvang). Het College stelt de houder vervolgens schriftelijk op de hoogte van opname van de (gewijzigde) gegevens in het register.
Het College heeft zelf ook de mogelijkheid om wijzigingen in het register aan te brengen, als is gebleken dat de opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie. Ook van deze wijziging stelt het College de houder schriftelijk op de hoogte (artikel 8 van de Regeling Wet kinderopvang).
Het College kan overgaan tot verwijdering van gegevens uit het register als de houder daarvoor een verzoek over heeft ingediend of als is gebleken dat de houder het kindercentrum niet langer exploiteert. Daarnaast kan het College tot verwijdering van gegevens overgaan, als uit het inspectieonderzoek door de toezichthouder blijkt dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de kwaliteitseisen van de wet, respectievelijk de Beleidsregels kwaliteit (artikel 9 van de Regeling Wet kinderopvang).
3.1.3. Niet-gemelde kinderopvang
Houders van kindercentra die zich niet bij de gemeente hebben gemeld voor registratie plegen in principe een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Het actief strafrechtelijk opsporen van niet-gemelde kinderopvang hoort niet tot de taak van de toezichthouder.
Krijgt de gemeente echter een signaal dat in de gemeente Montfoort kinderopvang of gastouderopvang plaats vindt zonder dat de houder in het register is opgenomen dan kan de gemeente de GGD opdracht geven een zogenaamde voorselectie te doen. De GGD moet in dat geval onderzoeken of er sprake is van kinderopvang of gastouderopvang in de zin van artikel 1, eerste lid van de Wet kinderopvang. Weigert de houder mee te werken aan het onderzoek, en bestaat het vermoeden dat opvang in de zin van de Wet kinderopvang plaats vindt, dan doet het College aangifte bij de politie.
Het College is volgens de Wet kinderopvang verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang. In de wet is vastgelegd dat het toezicht op naleving feitelijk is neergelegd bij de GGD. Het College maakt met de GGD afspraken over de uitvoering van het toezicht.
Het College benoemt medewerkers van de GGD als toezichthouder. Het College meldt dit op de gemeentepagina van de Zenderstreek (artikel 61, lid 2 van de Wet kinderopvang.) Deze Benoeming geeft de toezichthouder de bevoegdheid om met of zonder toestemming, onder bepaalde voorwaarden, een woning binnen te treden waar een kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd.
3.2.1. Nieuw melding kindercentrum/ gastouderbureau
Binnen 8 weken na een melding door de houder bij het College dat hij of zij een kindercentrum of gastouderbureau wil openen, onderzoekt de toezichthouder of de exploitatie van het kindercentrum of gastouderbureau redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 van de Wet kinderopvang (artikel 10 van de Regeling Wet kinderopvang).
3.2.2. Jaarlijkse inspectie en incidenteel onderzoek
De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of elk kindercentrum of gastouderbureau aan de kwaliteitseisen voldoet (artikel 62, lid 2 van de Wet kinderopvang). Ook kan de toezichthouder incidenteel onderzoek uitvoeren (artikel 63, lid 3 van de Wet kinderopvang).
Nadat de toezichthouder zijn bevindingen in een inspectierapport heeft vastgelegd, krijgt de houder de gelegenheid zijn zienswijze over het rapport kenbaar te maken. De zienswijze wordt in een bijlage bij het inspectierapport opgenomen. Binnen 3 weken na vaststelling wordt het rapport openbaar gemaakt en een afschrift wordt voor ouders en personeel ter inzage gelegd (artikel 63, lid 4 en 5 van de Wet kinderopvang). Het inspectierapport bevat een advies aan de gemeente om al dan niet handhavend op te treden.
Voor de te hanteren werkwijze voor het uitvoeren van het onderzoek heeft de minister op grond van artikel 64 Wet kinderopvang, de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang vastgesteld.
In het inspectierapport beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Het College kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden en de inspanning van de houder mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie. In hoofdstuk 4 is het zogenoemde Afwegingsmodel beschreven. Het Afwegingsmodel geeft richtlijnen hoe het College kan handhaven: per soort kinderopvang, per domein en met welke sancties.
3.3 Gemeentelijk ingrijpen, handhaven en sanctioneren
Indien blijkt dat de houder van een kindercentrum niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen moet de gemeente een handhavingstraject starten. De bevoegdheid om handhavend op te treden ligt bij het College.
Het College kan een keuze maken uit de volgende wettelijke maatregelen om naleving van de kwaliteitseisen af te dwingen:
In de meeste gevallen moet het College eerst een aanwijzing opleggen alvorens tot een zwaarder handhavingmiddel wordt overgegaan. In spoedeisende gevallen heeft de toezichthouder (dus niet het College) de mogelijkheid om een bevel op te leggen. Voorwaarde voor het opleggen van een bevel is dat de toezichthouder van oordeel is dat de tekortkomingen bij een kindercentrum of gastouderbureau zodanig zijn dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden.
De gemeente kan, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de mondelinge overreding hebben geen juridische status en betekenen een uitstel van het sanctioneringtraject (fase 0.)
Alle maatregelen en de daarbij horende procedures staan beschreven in de het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang, in de volgende paragraaf.
3.4 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang
De gemeente hanteert de afwegingsmodellen handhaving kinderopvang van de GGD Midden Nederland bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau niet voldoet aan een of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang van de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap. De afwegingsmodellen van de GGD Midden Nederland zijn gebaseerd op het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang van de VNG. In het model zijn de algemene geldende regels opgenomen die de gemeente kan hanteren bij het overtreden van de kwaliteitseisen.
In het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang zijn prioriteiten gesteld. In het model wordt gekeken naar het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. Hoe groter het negatieve effect, hoe hoger het belang om in te grijpen. De zwaarte van de prioriteit komt tot uiting in de hersteltermijnen van de aanwijzing. De hersteltermijn in het afwegingsmodel wordt aangegeven in een bandbreedte. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een nieuwe inspectie.
Het gemeentelijk handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de toezichthouder van de GGD. De toezichthouder van de GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. Per zogenoemd domein beschrijft de toezichthouder de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder en andere zaken laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.
Er kan sprake zijn van 2 uitgangspunten:
Als een kindercentrum of gastouderbureau voldoet aan alle aspecten van de wet dan zal de GGD adviseren dat handhaving niet nodig is. De gemeente stuurt dan een brief naar het kindercentrum ter bevestiging. De GGD krijgt een kopie van deze brief.
3.4.2 Handhaven conform handhavingsbeleid
De GGD heeft tijdens de inspectie overtredingen geconstateerd en adviseert om te handhaven volgens gemeentelijk beleid.
In de rapportage is per overtreding aangegeven welke actie nodig is en welke hersteltermijn daarbij hoort. De gemeente stuurt het desbetreffende kindercentrum een brief met daarin vermeld:
De hersteltermijn dient gerekend te worden vanaf de dagtekening in de brief van de gemeente.
Voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, kan eerst een schriftelijke waarschuwing worden gegeven of een voornemen tot aanwijzing. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject. De gemeente beschouwt dit als fase 0.
De eerste juridische stap zal meestal het opleggen van een aanwijzing zijn (fase 1) of het geven van een zogenoemd bevel door de GGD. Een GGD bevel wordt alleen toegepast als er sprake is van een situatie die direct gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van de kinderen opgeleverd. In deze situatie vindt er naast het schrijven van het bevel volgens de voorgeschreven methode direct overleg met de gemeente plaats.
Indien een kindercentrum of gastouderbureau na een aanwijzing de gevraagde verbeteringen niet uitvoert, kan de gemeente besluiten tot andere sanctiemaatregelen. Het betreft dan een last onder dwangsom en/of een bestuurlijke boete. In sommige situaties is ook bestuursdwang mogelijk. In de afwegingsmodellen is de hoogte van de bestuurlijke boetes per onderdeel opgenomen.
De gemeente is verantwoordelijk voor controle van de hersteltermijnen. Afhankelijk van de gevraagde verbetering kan besloten worden tot:
Bij een papierencontrole gaat het om documenten die ontbreken en/of onvolledig zijn. De gemeente kan aan de GGD vragen om een document opnieuw te beoordelen. Voor andere overtredingen is een herinspectie in het kindercentrum nodig. De gemeente geeft hiertoe opdracht aan de GGD.
De afwegingsmodellen per opvangvorm geven een overzicht van het handhavingmiddel met de daarbij gehanteerde hersteltermijn en ook de mogelijke vervolgsancties met de daarbij mogelijke boetes.
3.5 Samenvatting handhavingtraject:
3.6 Jaarverslag Wet kinderopvang
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het College (artikel 68 Wet kinderopvang). Dit zogenoemde tweedelijns toezicht wordt onder gezag van de minister uitgevoerd door de Inspectie voor het Onderwijs. Hoe gaat dit in zijn werk?
Het College stelt jaarlijks voor 1 juli een verslag vast van alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in een kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang heeft verricht (artikel 12, lid 1 Regeling Wet kinderopvang).
Het verslag bevat een overzicht en geeft inzicht in:
Het College zendt het verslag naar de gemeenteraad en naar de minister.
De minister stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden in het kader van het tweedelijns toezicht van het voorafgaande kalenderjaar (artikel 70 van de Wet kinderopvang.) Het verslag wordt naar de Tweede Kamer gestuurd
Het gemeentelijke jaarverslag heeft twee belangrijke functies:
1000 m.u.v. oppervlakte < 2,5 m² per kind. Dan boete van 2000 | ||||||
5.4 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio | ||||||
In sommige situaties is het ook mogelijk om in de 2de fase van handhaving te kiezen voor de sanctie van bestuursdwang. In de onderstaande tabel is aangegeven voor welke items dit van toepassing is.
4.2 Handhaving Buitenschoolse opvang
1000 m.u.v. oppervlakte < 2,5 m² per kind. Dan boete van 2000 | ||||||
5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio | ||||||
In sommige situaties is het ook mogelijk om in de 2de fase van handhaving te kiezen voor de sanctie van bestuursdwang. In de onderstaande tabel is aangegeven voor welke items dit van toepassing is.
4. 3 Handhaving Gastouderbureau
In sommige situaties is het ook mogelijk om in de 2de fase van handhaving te kiezen voor de sanctie van bestuursdwang. In de onderstaande tabel is aangegeven voor welk item dit van toepassing is.
1.3.2 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor vraagouders, gastouders en personeel toegankelijke plaats |