Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Arnhem

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Arnhem
CiteertitelMaatregelverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Arnhem
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 41 Wet investeren in jongeren
  2. Artikel 147 Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-10-200901-10-200901-01-2012nieuwe regeling

29-09-2009

Arnhemse Koerier 7-10-2009

2009.0.051.680 B&W 23 juni 2009

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Arnhem

 

 

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren gemeente Arnhem.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

    • b.

      inkomensvoorziening: de norm van de inkomensvoorziening zoals die voor de belanghebbende is vastgesteld op basis van de artikelen 26 tot en met 35 van de wet;

    • c.

      maatregel: het verlagen van het bedrag van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid van de wet;

    • d.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);.

  • 2.

    Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen uit hoofdstuk 5 van de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, wordt, onverminderd artikel 42 van de wet, overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor laatstgenoemde maand geldende inkomensvoorziening.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Indien geen maatregel opgelegd kan worden of de reeds opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, omdat de inkomensvoorziening wordt beëindigd, kan alsnog een maatregel worden opgelegd respectievelijk kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden na beëindiging van de inkomensvoorziening opnieuw een inkomensvoorziening ontvangt.

Artikel 4. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van verschillende gelijktijdig geconstateerde maatregelwaardige gedragingen van een belanghebbende, worden de daarop betrekking hebbende maatregelen, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, gelijktijdig opgelegd en gecumuleerd.

  • 2.

    Indien het totaal aan maatregelen bij toepassing van het vorige lid meer dan 50% van de inkomensvoorziening per maand bedraagt, wordt in afwijking van artikel 3, eerste lid, het meerdere de daaropvolgende maand(en) opgelegd.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 6. Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in 45 van de wet worden onderscheiden in de volgende categorieën:

eerste categorie: voor zover de gedraging niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de arbeid, de activiteit, de werkzaamheden of de voorziening;

tweede categorie:voor zover de gedraging heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de arbeid, de activiteit, de werkzaamheden of de voorziening;

Artikel 7. De hoogte van de maatregel

Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt voor de gedragingen als bedoeld in artikel 6 de hoogte van de maatregel als volgt vastgesteld:

  • a.

    20% van de inkomensvoorziening bij gedragingen van de eerste categorie;

  • c.

    50% van de inkomensvoorziening bij gedragingen van de tweede categorie.

Artikel 8. De duur van de maatregel

  • 1.

    Een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 6 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, opgelegd voor de duur van twee maanden.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een nieuwe als verwijtbaar aan te merken gedraging van een zelfde of hogere categorie.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien de belanghebbende de verplichtingen op grond van artikel 44 van de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet volledig is nagekomen door informatie die van belang kan zijn voor zijn recht op een werkleeraanbod of zijn recht op een inkomensvoorziening, dan wel voortzetting daarvan niet binnen de daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de inkomensvoorziening gedurende een maand, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    De duurvan de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de inkomensvoorziening

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd, welke wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--: 10% van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--: 20% van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--: 40% van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,-- of meer: 50% van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende een maand.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt van het opleggen van een maatregel afgezien:

    • a.

      zolang de maatregelwaardige gedraging in het kader van een strafrechtelijk onderzoek wordt onderzocht;

    • b.

      zodra ter zake van de gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • c.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

  • 4.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 5.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 6.

    In afwijking van het vierde lid wordt een maatregel opgelegd voor de duur van drie maanden, indien in de 60 maanden voorafgaande aan het maatregelwaardige gedrag sprake is van twee of meer als verwijtbaar aan te merken gedragingen, als bedoeld in het eerste lid.

  • 7.

    Bij de bepaling van de hoogte van de in het zesde lid bedoelde maatregel worden de benadelingsbedragen in verband met de schending van de inlichtingenplicht van de laatste 60 maanden samengevoegd.

Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de inkomensvoorziening

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 10% van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende een maand.

  • 2.

    De duurvan de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Hoofdstuk 4. Schending van een van de overige verplichtingen

Artikel 12. Schending van andere dan de in hoofdstuk 2 en 3 bedoelde verplichtingen

  • 1.Indien de belanghebbende een van de overige verplichtingen van de wet schendt, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 40% van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende één maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Hoofdstuk 5. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 41, tweede lid van de wet wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid en artikel 22 van de wet, een maatregel opgelegd van ten minste 20% van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt na bekendmaking in werking op het tijdstip waarop de Wet investeren in jongeren in werking treedt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelverordening Wet investeren in jongeren gemeente Arnhem.

 

 

 

Algemene toelichting

De Wet investeren in jongeren (WIJ) kent voor de jongere een aantal verplichtingen. Dit zijn de volgende verplichtingen:

  • -

    inlichtingenverplichting m.b.t. werkleeraanbod en inkomensvoorziening (44.1)

  • -

    medewerkingsverplichting t.a.v. uitvoering van de wet. (44.2)

  • -

    medewerkingsverplichting m.b.t. opstellen van een plan m.b.t. zijn arbeidinschakeling, incl. medewerkingsverplichting m.b.t een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (45.a)

  • -

    geen onredelijke eisen te stellen m.b.t. te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid (45.b).

  • -

    mee te werken aan het behoud of het bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid (45.c)

  • -

    mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn arbeidsinschakeling (45.d);

  • -

    opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten (45.e);

  • -

    op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.(45.f)

Opvallend zijn het ontbreken van een sollicitatieplicht en de verplichting om aangeboden arbeid te aanvaarden (wel voorzover onderdeel van het werkleeraanbod).

 

In de WIJ zijn verschillende consequenties aan het niet nakomen van de verplichtingen verbonden.

 

In de periode dat het werkleeraanbod nog niet is vastgesteld

Indien de jongere geen medewerking verleent bij de totstandkoming van het werkleeraanbod zodat het werkleeraanbod niet kan worden vastgesteld, is de consequentie dat het college geen werkleeraanbod doet (en dat er geen recht op een werkleeraanbod is). Het gevolg daarvan is dat de jongere geen recht op een inkomensvoorziening heeft, nu uit artikel 42, eerste lid, onderdeel c, voortvloeit dat voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen niet wil nakomen, hij geen recht op inkomensvoorziening heeft.

Indien het niet-meewerken niet direct leidt tot het niet kunnen vaststellen van het werkleeraanbod is een maatregel op zijn plaats.

 

In de periode nadat het werkleeraanbod is vastgesteld

De consequentie van het weigeren van het werkleeraanbod is dat er geen recht op een inkomensvoorziening is.

 

In de periode waarin uitvoering wordt gegeven aan het werkleeraanbod

In de WIJ is opgenomen dat bij het niet nakomen van de verplichtingen de inkomensvoorziening door het college wordt verlaagd overeenkomstig een door de raad opgestelde verordening. Hiermee wordt de maatregelverordening bedoeld.

 

Een ander geval van het niet nakomen van verplichtingen speelt bij het zich ernstig misdragen jegens het college. Indien er sprake is van het herhaaldelijk zeer ernstig misdragen, kan de jongere van een werkleeraanbod worden uitgesloten. Dit betekent dat er geen recht op een inkomensvoorziening is.

 

Uit het bovenstaande komt het volgende algemene beeld t.a.v het te voeren WIJ-maatregelbeleid naar voren.

 

Ingeval er sprake is van het (een keer) niet nakomen van een verplichting, legt het college een maatregel op.

Ingeval er sprake is van het herhaaldelijk niet nakomen van een verplichting, bestaat er geen recht op een inkomensvoorziening (ondubbelzinnig blijkt uit houding en gedrag dat de jongere zijn verplichtingen niet wil nakomen) of kan het werkleeraanbod worden ingetrokken, hetgeen er ook toe leidt dat er geen recht op een inkomensvoorziening bestaat.

Uitzondering hierop zijn het weigeren van het werkleeraanbod of het weigeren mee te werken aan de totstandkoming daarvan. Dit leidt er meteen toe dat er geen recht op een inkomensvoorziening bestaat.

 

Er is in de WIJ, minder dan in de WWB, ruimte voor een maatregelenbeleid waarin in geval van recidive nog steeds een maatregel kan worden opgelegd. Ingeval van herhaalde recidive stuurt de WIJ sterk aan op het uitsluiten van de jongere van het werkleeraanbod dan wel de inkomensvoorziening. Eerst zodra de jongere weer aan zijn verplichtingen wil voldoen bestaat er weer recht op een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening.

 

Dit is een afwijking t.o.v. de WWB nu op grond van deze wet, ook bij het herhaaldelijk niet nakomen van verplichtingen, recht op bijstand blijft bestaan.

 

Met deze maatregelverordening wordt invulling gegeven aan de artikelen 12 en 41 van de Wet investeren in jongeren. Voor de inhoud is aangesloten bij het beleid dat in het kader van de WWB wordt uitgevoerd en zoals dat is vastgelegd in de Maatregelverordening WWB. Wel worden de maatregelen in hoogte verzwaard, waarbij de duur wordt beperkt ten opzichte van de WWB. Hierboven is gekozen om meer recht te doen aan het karakter van de WIJ en niet een te groot gat te laten ontstaan tussen het toepassen van het maatregelenbeleid en de hierboven geschetse situaties waarin geen recht op werkleeraanbod of inkomensvoorziening bestaat.

 

De term ‘maatregel’

Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de WIJ aangeduid als het afstemmen van de uitkering op de mate waarin de belanghebbende de opgelegde verplichtingen nakomt. Met het begrip ‘afstemmen’ wordt het uitgangspunt van de WIJ benadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen.

Toch is er voor gekozen om het verlagen van de bijstand vanwege het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen aan te duiden als het opleggen van een maatregel. Daarmee wordt niet alleen aangesloten bij het spraakgebruik dat sinds de Wet Boeten en Maatregelen gangbaar is, maar wordt ook het sanctionerende karakter ervan benadrukt. Wel zal steeds voor ogen moeten worden gehouden dat het opleggen van een maatregel géén punitieve sanctie is, waarbij het leedtoevoegende karakter voorop staat, máár een reparatoire sanctie (ook wel herstelsanctie genoemd), gericht op het (weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de bijstand met de mate waarin de belanghebbende de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsomschrijving

 

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

 

Eerste lid

De Wet investeren in jongeren legt een aantal verplichtingen aan de jongere op. Deze zijn hierboven reeds weergegeven.

 

De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.

 

Tweede lid

In de maatregelverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de bijstandsnorm.

 

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

 

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • -

    stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging;

  • -

    stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid;

  • -

    stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

     

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • -

    bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • -

    sociale omstandigheden;

  • -

    bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

     

Artikel 3. Ingangsdatum en tijdvak

 

Eerste en tweede lid

In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de inkomensvoorziening van de maand volgend op de maand waarin het besluit is bekendgemaakt. Indien de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald kan met terugwerkende kracht een maatregel worden opgelegd. In de regel is dat met ingang van de eerste dag van de maand waarin het besluit wordt bekendgemaakt.

 

Derde lid

Wanneer bij beëindiging sprake is van maatregelwaardig gedrag (b.v. beëindiging vanwege inkomstenfraude) kan de maatregel worden opgelegd bij hervatting van de uitkering binnen 12 maanden.

Ook als de uitkering beëindigd wordt terwijl nog een maatregel loopt, dan kan het nog niet opgelegde deel van de maatregel alsnog worden opgelegd in een nieuwe bijstandsafhankelijke periode, indien deze binnen 12 maanden na beëindiging start.

Steeds zal echter moeten worden bezien of individuele omstandigheden bij aanvraag zich niet verzetten tegen het alsnog effectueren van de maatregel.

 

Artikel 4. Afzien van het opleggen van een maatregel

 

Eerste lid

In de WIJ is vastgelegd dat van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Door middel van de onderhavige bepaling is dit gebod ook in de verordening opgenomen.

 

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

 

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel 5. Samenloop van gedragingen

 

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een belanghebbende die naar aanleiding van één onderzoek van de zijde van de gemeente worden geconstateerd.

 

Als door cumulatie van de maatregelen 50% van de bijstandsnorm per maand wordt overstegen, dan wordt het restant uitgesmeerd over de daaropvolgende maand(en) opgelegd.

 

De regeling geldt dus niet voor een gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

 

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

 

Artikel 6. Indeling in categorieën

 

De gedragingen inhoudende het niet nakomen van verplichtingen worden in twee categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidende criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de arbeid, de activiteit, de werkzaamheden of de voorziening.

 

Artikel 7. De hoogte van de maatregel en artikel 8. De duur van de maatregel

 

Algemeen

De gedachte van deze maatregelverordening is dat de maatregel er zorg voor draagt dat de hoogte van de inkomensvoorziening in overeenstemming is met de mate waarin de belanghebbende aan de verplichtingen voldoet.

De artikelen 7 en 8 bevatten de standaardmaatregelen gedragingen genoemd in artikel 6.

 

De standaardduur voor de hier bedoelde maatregelen is twee maanden. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening kan echter worden afgeweken van de voorgeschreven standaardmaatregelen. Dat kan er in specifieke situaties toe leiden dat een zwaardere of een lichtere maatregel dan de standaardmaatregel is aangewezen.

Als het maatregelwaardige gedrag echter voortduurt na afloop van de opgelegde maatregel, wordt opnieuw bezien of een maatregel opgelegd kan/zal worden.

 

Artikel 8, tweede lid

Indien binnen één jaar na bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel voor een eerste verwijtbare gedraging is opgelegd, sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verlenging van de duur van de maatregel met een maand.

 

Met eerste verwijtbare gedraging wordt overigens de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd (zie het vierde lid). Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.

 

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal het college gebruik kunnen maken van het instrumentarium van artikel 42, zoals hierboven reeds weergegeven.

 

Artikel 8, derde lid

Van recidive is eveneens sprake, indien bij het voorgaande maatregelwaardige gedrag op grond van dringende redenen is afgezien van het opleggen van een maatregel.

 

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

 

In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

  • 1.

    artikel 9: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40 WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen;

  • 2.

    artikel 10: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 44 WIJ. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht van artikel 44.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Een voortgezette schending van de inlichtingenplicht hoort daarom niet tot de mogelijkheden. Een maatregel vanwege schending van de inlichtingenplicht wordt in beginsel dan ook opgelegd voor de duur van een maand.

 

Artikel 9. Te laat verstrekken van gegevens

 

Eerste lid

Indien het college om voor de verlening van de bijstand van belang zijnde informatie of bewijsstukken verzoekt en de belanghebbende deze niet op tijd verstrekt, wordt hem een hersteltermijn gegeven (doorgaans onder toepassing van artikel 40, eerste lid, WIJ: opschorting van het recht op bijstand).

Als de gevraagde gegevens alsnog binnen de hersteltermijn worden verstrekt, wordt een maatregel opgelegd. De gegevens zijn immers niet na het eerste verzoek daartoe verstrekt en er is dus sprake van maatregelwaardig gedrag wegens het te laat verstrekken van gegevens. Dit lid regelt de hoogte van deze maatregel.

 

Tweede lid en derde lid

Voor een toelichting wordt verwezen naar het reeds opgemerkte bij respectievelijk artikel 8, tweede en derde lid.

 

Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de inkomensvoorziening.

 

Eerste lid

In artikel 44, eerste lid WIJ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is door de gemeente te veel betaalde inkomensvoorziening.

 

Tweede en derde lid

De maatregel wegens het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van de inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.

In het derde lid is bepaald in welke gevallen afgezien wordt van het opleggen van een maatregel voor het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

 

Vierde en vijfde lid

Voor een toelichting wordt verwezen naar het al opgemerkte bij respectievelijk artikel 8, tweede derde lid.

 

Zesde en zevende lid

Indien sprake is van een veelpleger bieden de onderhavige bepalingen de mogelijkheid om de maatregel zowel in hoogte (vijfde lid) als in duur (vierde lid) te verzwaren. Van een veelpleger is sprake, indien binnen 60 maanden voorafgaande aan de constatering van de schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in het eerste lid, reeds tweemaal of meer sprake is geweest van hetzelfde maatregelwaardige gedrag.

 

De ernst van de gedraging komt in deze, in afwijking van het eerste lid, tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingbedrag naar aanleiding van de schendingen uit de laatste 60 maanden.

 

Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

 

Eerste lid

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.

 

Tot deze laatste categorie behoort ook het niet dan wel niet tijdig melden van feiten en omstandigheden waarvan belanghebbende duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op zijn arbeidsinschakeling. Te denken valt aan de trajectdeelnemer, die door ziekte bij het reïntegratie bedrijf verstek laat gaan, echter niet meldt afwezig te zullen zijn.

 

Tweede en derde lid

Voor een toelichting wordt verwezen naar het al opgemerkte bij artikel 8, tweede en derde lid.

 

Hoofdstuk 4. Schending van een van de overige aan de bijstand verbonden verplichtingen

 

Artikel 12. Schending van andere dan de in hoofdstuk 2 en 3 bedoelde verplichtingen

 

Deze bepaling is opgenomen als restbepaling om te voorkomen dat het college niet adequaat op het maatregelwaardig niet nakomen van verplichtingen van de wet kan reageren.

 

Hoofdstuk 5. Zeer ernstige misdragingen

 

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

 

Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het werkleeraanbod op de inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WIJ.

 

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

 

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

  • c.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • d.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • e.

    mensgericht fysiek geweld;

  • f.

    combinatie van agressievormen.

     

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

 

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

 

De Dienst Inwonerszaken beschikt al over een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In nadere regelgeving zal een relatie worden gelegd tussen dit agressieprotocol en het maatregelenbeleid ten aanzien van agressieve klanten.

 

Tweede lid

Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidivemaatregel.

 

Indien er sprake is van het herhaaldelijk zeer ernstig misdragen, kan de jongere van een werkleeraanbod worden uitgesloten op grond van artikel 22 van de wet. Hieruit volgt dat er gedurende de periode van uitsluiting geen recht op een inkomensvoorziening bestaat.