Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Doesburg

Bomenverordening 2010 gemeente Doesburg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDoesburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBomenverordening 2010 gemeente Doesburg
CiteertitelBomenverordening 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 149 Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-2010Nieuwe regeling

24-06-2010

Regiobode, 14 juli 2010

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Bomenverordening 2010 gemeente Doesburg

De raad van de gemeente Doesburg;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 juni 2010;

 

gehoord het advies van de raadscommissie volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieu van 17 juni  2010

 

besluit:

 

tot vaststelling van de

 

Bomenverordening 2010

 

onder intrekking van de Bomenverordening 2005.

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Boom: Een houtachtig, opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamomtrek van de dikste stam. In afwijking van het hiervoor gestelde kan de  stamomtrek kleiner zijn dan 45 cm op 1,3 meter boven het maaiveld, indien sprake is van:

  • -

    een bijzondere waardevolle houtopstand als bedoeld in artikel 5;

  • -

    een houtopstand onderdeel uitmakend van de bomenstructuur in het  groenstructuurplan;

  • -

    een houtopstand in het kader van een herplant‑ of instandhoudingsplicht als bedoeld in de artikelen 9 en 10.

  • b.

    Houtopstand: Één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met de onder sub a genoemde minimale stamomtrek.

  • c.

    Monumentale boom: Bijzondere beschermingswaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.

  • d.

    Vellen: Rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • e.

    Rooien: Het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand.

  • f.

    Kappen: Het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand.

  • g.

    Kandelaberen: Het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen. 

  • h.

    Bebouwde kom: De bebouwde kom van de gemeente, vastge­steld in overeenstemming met artikel 1 lid 5 van de Boswet.

  • i.

    Boomwaarde: De monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

  • j.

    Bevoegd gezag: Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een vergunning of ten aanzien van een reeds verleende vergunning.

Artikel 2: Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15 van de Boswet.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      Houtopstand die moet worden geveld krach­tens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 10 van deze verordening.

    • b.

      Het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • c.

      Het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

  • 4.

    Het in lid 1 gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden binnen en buiten de bebouwde kom, voor zover het berken, naaldbomen en coniferen betreft; de bepaling vindt pas toepassing nadat de lijst Bijzonder Waardevolle Houtopstanden door het bevoegd gezag is vastgesteld.

Artikel 3: Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet schriftelijk en gemoti­veerd, onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechte­lijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het bevoegd gezag een af­schrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningsaan­vraag.

Artikel 4: Weigeringsgronden

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2.

    Een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:

    • -

      natuur‑ en milieuwaarden;

    • -

      landschappelijke waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van stadsschoon;

    • -

      beeldbepalende waarden

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 3.

    In beginsel wordt geen vergunning verleend voor houtopstanden voorkomend op de vastgestelde lijst van bijzonder waardevolle houtopstand, als bedoeld in artikel 5.

  • 4.

    In beginsel wordt geen vergunning verleend indien velling in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, de Flora en faunawet, de Habitatrichtlijn, of andere regelgeving betreffende natuurbescherming.

  • 5.

    De beslissing op een aanvraag van een vergunning tot vellen kan worden opgeschort als de aanvraag is ingediend in samenhang met de realisatie van een ander vergunningplichtig werk, zolang op die andere vergunningaanvraag niet is beslist.

  • 6.

    Een vergunning tot vellen kan worden opgeschort of geweigerd, nadat een bouw- of aanlegvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van de vergunning tot vellen niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand heeft aangemeld aan het bevoegd gezag.

  • 7.

    Het bevoegd gezag verwijst ter motivering van de in lid 2, 3, 4, 5 en 6 van dit artikel genoemde criteria naar de hieraan ten grondslag liggende beleidsregels.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan toestem­ming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 5: Bijzondere waardevolle houtopstand

  • 1.

    De gemeente bezit een lijst met bijzondere waardevolle houtopstand, waarvoor in beginsel geen omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ern­stige bedrei­ging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde lijst bevat in ieder geval de bomen voorkomende in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de landelijke Bomenstichting, eventueel aangevuld met lokale en toekomstige monumentale bomen en andere bijzondere beschermwaardige houtopstand.

  • 3.

    De regelmatig bijgewerkte lijst met bijzondere waardevolle houtopstand omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelsnum­mer, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.

  • 4.

    De eigenaar van een houtopstand die vermeld staat op de lijst van Bijzonder waardevolle houtopstand is verplicht het bevoegd gezag mededeling te doen van:

    • -

      eigendomsoverdracht van de houtopstand;

    • -

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand;

    • -

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 5.

    De gemeente stelt een regeling vast voor het subsidiëren van kosten die noodzakelijk  zijn voor het duurzaam instandhouden van de monumentale bomen en bijzondere waardevolle houtopstand.

Artikel 6: Standaardvoorwaarde van niet-gebruik

Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het standaardvoorschrift dat niet tot vellen mag worden overgegaan en de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt. Indien gedurende de bezwaartermijn een bezwaar of een voorlopige voorziening is ingediend, wordt de vergunning pas van kracht één week nadat op dat bezwaar of die voorlopige voorziening is beslist.

Artikel 7: Vervaltermijn vergunning

  • 1.

    De vergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening vervalt indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning gebruik is gemaakt;

  • 2.

    In het geval het een vergunning voor het vellen van meer dan één boom betreft, is de vergunning voor alle bomen slechts één jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één boom of enkele bomen al geveld zijn.

Artikel 8: Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een vergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort dient te worden.

  • 3.

    De verplichtingen en voorschriften van dit artikel 9 kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 genoemde minimummaat.

  • 4.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 5.

    Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 6.

    Tot aan de vergunning te verbinden voor­schriften behoren aanwijzingen ter bescherming van nabijgelegen houtopstand en voorschriften ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 7.

    Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als  bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 9: Herplant-/instandoudingplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergun­ning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    De verplichtingen en voorschriften van dit artikel 10 kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 van deze verordening genoemde minimummaat.

  • 3.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet‑geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbe­staan ernstig worden bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • -

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen ter­mijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

  • 5.

    Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 10: Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17, juncto artikel 13 vierde lid, van de Boswet.

Artikel 11: Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 2 meter voor bomen en op 0,50 meter voor heesters en heggen.

Artikel 12: Bestrijding van iepenziekte

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepenziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Cerato­cystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwik­kelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scoly­tus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmae­us.

  • 2.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepen­ziekte of voor ver­meerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrij­ving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen ter plaatse te ontbasten en de bast te ver­nietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepenziekte wordt voorkomen.

  • 3.
    • a.

      Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voor­handen of in voorraad te hebben of te vervoe­ren;

    • b.

      het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter;c. het bevoegd gezag kan onthef­fing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van be­stuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de het bevoegd gezag kan worden verricht.

Artikel 13: Bescherming publieke houtopstand

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

    • -

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • -

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het bevoegd gezag.

Artikel 14: Strafbepaling

  • 1.

    Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 4, vijfde en zesde lid, artikel 5 vierde lid, artikel 7, artikel 8 eerste en tweede lid, artikel 9 eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste lid, artikel 10 eerste, tweede, derde en vijfde lid, artikel 13 tweede, derde en vierde lid en artikel 14 eerste en tweede lid  is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 10 derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.

  • 2.

    Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, danwel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in het vorige lid niet na komt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke beoordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

Artikel 15: Opsporing

Met de opsporing van de in deze afdeling strafbaar gestelde feiten zijn behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering, belast de daartoe door het bevoegd gezag aangewezen personen.

Artikel 16: Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Bomenverordening 2010.

  • 2.

    Aanvragen van een vergunning als bedoeld in artikel 3 die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht in werking is getreden.

  • 3.

    Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht in werking treedt.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Doesburg in zijn openbare vergadering van 24 juni 2010.

 

De griffier, De voorzitter,

W. Stoppels, drs. C.J.G. Luesink

Toelichting artikelen bomenverordening 2010

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Boom. Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. De minimale omtrekmaat is de meest gangbare en meest heldere vorm van afbakening. Andere vormen, zoals het vrijgeven van bepaalde boomsoorten of gebieden (erven, tuinen of wijken), leiden sneller tot misverstanden en vergissingen. Voor alle bomen wordt een omtrekmaat van 45 cm (15 cm doorsnede) vastgesteld. Deze maat is onder andere ook gekozen, omdat deze maat ook vaker gebruikt wordt bij het al dan niet gemakkelijk verplantbaar zijn van bomen. Door de minimale omtrek en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken ook juridisch beschermd zijn. Beeldbepalende heesters, alsook pasgeplante herdenkings- of toekomstbomen, die niet de minimale doorsnede hebben, kunnen óf binnen de bomenstructuur in het groenstructuurplan staan óf opgenomen zijn in de lijst met bijzonder waardevolle houtopstanden. Zie verder artikel 5.

 

Houtopstand. Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

Groenstructuur. Vastgestelde opbouw en onderlinge samenhang van het groen in een bepaald gebied, in relatie tot het desbetreffende gebied.

Boomvormer. Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester - struik - struikachtige boom - (meerstammige) boom.

Hakhout. Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Houtwal. Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.

(lint) begroeiing. Vanwege de grote ecologische waarde van derge­lijke begroeiingen (bijv. een meidoorn‑ of mispel­haag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat "begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden.

Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk inheemse heesters, struiken en boomvormers.

Struweel. Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

Heg of haag. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid,

Dode bomen. Met ‘zowel vitaal als afgestorven’ is bedoeld ook het vellen van dode of bijna dode bomen vergunningplichtig te maken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten conform Flora en Faunawet in nestelen. Wel zal het handhaven van dode bomen dienen te gebeuren met inachtneming van de openbare veiligheid.

 

Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunningplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.

 

Monetaire boomwaarde. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB, Postbus 683, 7300 AK Apeldoorn, tel. 055-5999449) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.

 

Artikel 2: Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan het lijkt. Vellen is meer dan alleen omzagen en houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel 1).

  • 2.

    De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke  verordening wordt in artikel 15 van de Boswet beperkt. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2 Boswet genoemde houtopstanden:

  • a.

    populieren of wilgen als wegbeplantingen of éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemin­gen en niet gele­gen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • -

    ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

  • -

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

    De zinsnede in artikel 2 lid 2 “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbare economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Bij vrucht of fruitbomen, zijn sierbomen die vruchten dragen dus wel kapvergunninglichting. Onder het kapverbod valt het houden en de economische exploitatie van (vrucht)bomen niet.

  • 3.

    Het begrip dunning - velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand – is weggelaten, om te voorkomen dat onder het mom van een vergunningsvrije dunning veel meer wordt weggehaald dan de gemeente bij een normale vergunningsaanvraag zou goedkeuren.

 

Artikel 3: Aanvraag vergunning

1. Schriftelijke aanvraag voor de uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. Een situatieschets, op te stellen door de aanvrager, blijkt in de praktijk nodig aangezien men anders een tweede maal de kapvergunning voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken. Een modelaanvraagformulier is bijgevoegd in de bijlage.

 

Artikel 4:Weigeringsgronden

Dit artikel bevat de criteria, die in ieder besluit betreffende een aanvraag tot vellen genoemd moeten worden. Stilzwijgend wordt ervan uitgegaan dat (te) zieke of gevaarlijke bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen. Ervaring leert dat de algemene termen waarin hier genoemde weigeringsgronden gesteld zijn nadere uitwerking behoeven van criteria voor boombelang en verwijderingbelang. Deze criteria worden in een afwegingsmodel geplaatst dat als instrument bij de beoordeling van de aanvraag wordt gehanteerd. (zie bijlage 4 Beoordelingsformulier bijgevoegd in deze verordening) De beslissing op de aanvraag moet waar mogelijk verwijzen naar beleidsbesluiten. Ook de door derde-belanghebbenden ingediende zienswijzen moeten meegewogen worden.

 

Het college weigert een vergunning om te vellen indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden (een uitgebreide toelichting op deze waarden is bijgevoegd in bijlage 6 Toelichting Criteria weigeringsgronden in deze verordening)

 

1. De natuurwaarde van de houtopstand.

In feite is elke houtopstand, zij het in meer of mindere mate, natuurlijk/ ecologisch interessant. Een houtopstand is natuurlijk/ ecologisch waardevol als deze wat extra’s toevoegt in het ecosysteem of essentieel onderdeel vormt van een bepaalde biotoop. Als een dergelijke houtopstand wegvalt zijn er directe gevolgen voor de omgeving. Voorbeelden zijn o.a. nestelplaats voor (zeldzame dieren), slaapplaats voor vleermuizen, symbiose met andere flora, etc. De waarde hiervan mede bepaald door de mate waarin successie van het ecosysteem zich bevindt.

De voornaamste schade betreft in hoofdlijnen het verlies van oppervlak natuur, de aantasting van kwaliteit ervan en verlies of aantasting van biotopen van aandachtsoorten.

 

2. De landschappelijke waarde van de houtopstand.

Houtopstanden hebben een belangrijke landschappelijke betekenis. Ze geven vaak een extra dimensie aan het landschap. Hierbij valt te denken aan solitaire bomen, bomen in struwelen, bossen, houtwallen, etc. Deze uiterlijke dimensie is echter aan het achteruitgaan, het landschap verarmt. Het wordt eenvoudiger en het eigen karakter en herkenbaar vervagen.

Verschillende typerende landschapselementen zoals hoogstam fruitbomen, heggen en houtwallen verdwijnen.

Van grote invloed hierop is de toenemende intensivering en schaalvergroting van het grondgebruik. Het tempo waarin de achteruitgang van de natuur en het landschap plaatsvindt en dus ook het verdwijnen van de bomen, moet middels deze weigeringsgrond minder sterk afnemen.

Voor de exacte omschrijvingen van de diverse landschapstypen in de gemeente moet het Landschapontwikkelingsplan worden geraadpleegd.

 

3. De cultuurhistorische waarde van de houtopstand.

Cultuurhistorische waarden zijn apart opgenomen, omdat een kleine of reguliere houtopstand op een bepaalde plaats het behouden waard kan zijn vanwege de historische betekenis. De waarde kan voortvloeien uit de functie die het heeft in het landschap, de omstandigheden waarin een element is aangeplant zolang het maar door menselijke activiteiten is ontstaan. Een houtopstand is cultuurhistorisch waardevol als deze een rol van betekenis speelt in de geschiedenis van zijn omgeving. Te denken valt hier aan bomen die herinneren aan gebeurtenissen of bomen die een bepaald punt markeren.

 

4. De waarde van de houtopstand voor stadsschoon.

Deze weigeringsgrond heeft betrekking op de houtopstand die als element onderdeel uitmaakt van de (architectonische) hoofd- of nevenstructuur in het groen. Hierbij moet worden bepaald of de boom te vervangen is. Kan een ander exemplaar op deze plaats of in zijn directe omgeving de functie overnemen, of vervalt bij het weghalen van de houtopstand ook de groeiplaats voor een nieuwe boom?

 

5. De beeldbepalende waarde van de houtopstand.

Een definitie van dit begrip voor de gemeentelijke toetsing is zoveel mogelijk geobjectiveerd door tegen het ‘platte boombeeld’ aan te kijken. Bij geschillen hoeveel zichtbaar is, kan men desnoods bij foto’s vanaf openbaar terrein een meetlint langs de habitus leggen en berekenen naar een percentage van de totale zichtbare houtopstand. Een uitgebreidere

toelichting van deze weigeringsgrond is bijgevoegd in de bijlage 7 Toelichting Criteria weigeringsgronden.

 

6. De waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan bomen die in het algemeen gewaardeerd worden om hun schaduw, houtopstanden die een (onbedoelde) speelfunctie hebben, etc. De waarde wordt bepaald in welke mate de houtopstand onderdeel uitmaakt van de recreatieve situatie of leefbaarheid.

 

Met Habitatrichtlijn is bedoeld de EU richtlijn van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (92/43)

 

Artikel 5: Bijzonder waardevolle houtopstand

  • 1.

    De lijst kan een houtopstand bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, een nieuw aangeplante (herdenkings)bomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten.

    Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst Bijzonder waardevolle houtopstand heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een kapvergunning wordt verleend.

    Verder is het sterk aan te bevelen deze houtopstanden op te nemen in het bestemmingsplan op voorwaarde dat de opname precies uitgewerkt wordt in de bestemmingsplanvoorschriften en de (toekomstige) kroonprojectie zorgvuldig ingetekend wordt op de plankaart. Door het dwingend karakter van het bestemmingsplan zijn deze bomen direct in beeld bij iedere herbestemming. Er kunnen dus geen bouw- en aanlegactiviteiten plaatsvinden zonder dat dit aan de boombestemming getoetst wordt.

  • 2.

    Dit artikel geeft een aantal algemene richtlijnen waaraan een lokale bijzonder waardevolle houtopstandlijst minimaal moet voldoen. Het is belangrijk om de eigenaar en/of zake­lijk gerechtigde en het kadastraal perceelsnummer te weten.

 

Artikel 6: Standaardvoorwaarden van niet‑gebruik

Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formu­leringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. Bezwaarmakers moeten om tussentijdse kap te verkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepsschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.

 

Artikel 7: Vervaltermijn vergunning

Dit artikel is nodig om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. De vervaltermijn begint niet te lopen op het moment van afgifte van de vergunning, maar op het moment van het juridisch definitief worden van de vergunning, dus als de termijnen voor bezwaar en beroep (ongebruikt) verstreken zijn. Bijvoorbeeld als geen bezwaar is aangetekend binnen zes weken na datum van afgifte.

 

Bij langer lopende projecten, zoals bij stedelijke vernieuwing of de aanleg van grote infrastructurele werken, zal vanwege de vervaltermijn een goede planning en timing van deze vergunning gevergd worden. Werken met een langere termijn kan wellicht wenselijk zijn, maar wordt gezien de andersluidende rechtspraak afgeraden.

 

Artikel 8: Bijzondere vergunningsvoorschriften

Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is.

Natuurbescherming. Lid 6 maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora- en Faunawet (wet van 25 mei 1998, Stb. 402), Europese vogel- en habitatrichtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddestoelen vernield worden. Het niet mogen vellen in het broedseizoen dient in een vergunningsvoorschrift uitgewerkt te zijn. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (art. 12 Flora- en Faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen.

 

Soms geeft men onder de vergunning een uitleg hoe de aanvrager met dit onderwerp om kan gaan. Indien er aanleiding toe is, kan de uitvoering van deze bepaling wel door voorschriften bij de vergunningverlening worden geregeld.

 

Andere werken. Lid 5 verwoordt de bevoegdheid van het bevoegd gezag om de vergunningverlening afhankelijk te stellen van andere vergunningplichtige werken en de uitvoering daarvan. Soms kan in een eerdere fase dan bij vergunning om te vellen al tot een aanhouding van het kapbesluit besloten worden op grond van artikel 4 van deze verordening.

 

Artikel 9: Herplant‑/instandhoudingsplicht

Voorschriften. Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant. Onder het handhavingsbeleid vallen ook de richtlijnen voor het effectief uitvoeren van de strafvervolging door politie en daartoe aangestelde opsporingsambtenaren, zoals bedoeld in artikel 14.

Financiële herplant. Let op dat een financiële herplantplicht daadwerkelijk voor herplant elders gebruikt dient te worden blijkens de rechtspraak en niet voor extra snoeien of iets dergelijks. Bovendien moet die herplant zo nabij als mogelijk uitgevoerd worden.

 

Artikel 10: Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.

 

Artikel 11: Afstand van de erfgrenslijn

De leden één en twee van artikel 42 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn.

 

Artikel 12: Bestrijding van iepenziekte

Dit artikel is toegevoegd, hoewel reeds soortgelijke artikelen in den lande van kracht zijn; meestal met ‘ont­schorsen’ in plaats van ‘ontbasten’. De bast is het levende weefsel onder de schors en het is noodzakelijk de gehele bast te verwijderen. Belangrijk is dat na velling ter plaatse wordt ontbast, om potentieel broedhout en verspreiding van de besmetting te voorkomen. Onder artikel 2 lid 3 is al kort toegelicht dat dit iepenziekte nodig is geworden nu het Besluit bestrijding iepenziekte is opgeheven en de Minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om tegen deze ziekte op te treden. Optreden is dringend gewenst om nog enige iepen in ons land over te houden (vgl. de situa­tie in Engeland).

In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwang bevoegd­heid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuurs­dwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen met name voor een afdeling "Groen".

 

Artikel 13: Bescherming publieke houtopstand

Beschadigingsverbod. Naast het kapverbod van artikel 2 dat het ernstig beschadigen of ontsieren van houtopstand verbiedt, geeft dit beschadingsverbod handvaten om aangifte te doen bij niet levensbedreigende en niet ontsierende beschadiging van houtopstand. In een stedelijke omgeving zijn mensen soms geneigd om bomen als gebruiksobject te zien zodat een specifiek verbod, dat verder gaat dan het kapverbod, nodig is om dergelijk misbruik van bomen tegen te gaan.

 

STRAF‑ EN SLOTBEPALINGEN

Het apart bijeenzetten van de strafbepalingen levert meer overzichtelijkheid op.

 

Artikel 14: Strafbepaling

De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door het bevoegd gezag van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen of houtopstand.

Ratio. De strafmaatbepalingen zijn de basis voor aangifte bij de politie en eventuele strafvervolging door justitie. De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van de Gemeentewet vastgesteld. Soms kan de rechter overgaan tot bijzondere maatregelen, zoals publicatie van een vonnis of voordeeltoekenning (d.w.z. dat justitie afziet van strafvervolging indien verdachte de schade vergoedt).

Samenloop. Ook een samengaan met andere delicten (vernieling van eigendom, belediging van personen, enz.) is vaak aanleiding om een illegale kap of beschadiging door justitie aan te laten pakken.De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid

tot het instellen door het bevoegd gezag van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan publieke bomen of houtopstanden.

Schadevergoeding. De ingestelde strafvervolging staat het instellen van een privaatrechtelijke schadevordering als gevolg van waardevermindering of verlies van de boom niet in de weg. Wel blijken rechters en officieren in de praktijk terughoudend in het tweemaal juridisch aanpakken van hetzelfde feit.

 

Artikel 15: Opsporing

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, bevoegdheid gegeven tot opsporing behoudens de strafrechtelijke grenzen in de overige wetgeving. In hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 5:11 – 5:20 Awb0 staan de bijzondere bevoegdheden van toezichthouders, waaronder het betreden van gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.

 

Artikel 16: Slotbepaling

In verband met het feit dat de bomenverordening is gewijzigd wegens inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is de datum inwerkingtreding van deze verordening aan de datum inwerkingtreding Wabo gekoppeld. Het tweede lid bevat een overgangsbepaling voor aanvragen die zijn ingediend door inwerkingtreding van artikel 2.2 van de Wabo.