Organisatie | Groningen (Gr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Richtlijnen voor het Onroerend Erfgoed Groningen 2016 |
Citeertitel | ROEG 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-04-2016 | Nieuwe regeling | 15-03-2016 | 5556726 |
Groningen is een prachtige stad met een rijke historie. Monumenten zijn tastbare overblijfselen uit het verleden en dragen voor een belangrijk deel bij aan de uitstraling, de identiteit, en de kwaliteit van de stad en haar omgeving. Zij zorgen ervoor dat de historie van de stad zichtbaar is en ervaarbaar blijft. Monumenten geven een mooi overzicht van de verschillende periodes waarin ze gebouwd zijn en de veranderingen die zij hebben ondergaan. Dit noemen we ook wel de afleesbaarheid van historische gelaagdheid.
Monumenten zijn van bovengemiddeld belang door hun historische kenmerken. Daarom vindt de gemeente Groningen het belangrijk zorgvuldig om te gaan met deze categorie van haar culturele erfgoed.
Monumenten hebben cultuurhistorische waarde, maar die waarden zijn niet voor alle monumenten hetzelfde. Er zijn ook onderdelen met monumentwaarden die van minder belang zijn. Als het gaat om behoud, onderhoud of verandering verdient elk monument maatwerk bij de beoordeling van de mogelijkheden tot het doen van aanpassingen. Omdat we zuinig zijn op deze specifieke gebouwen en samenwerken met verschillende partijen in het werkveld van de monumentenzorg streven we naar een zo eenduidig mogelijke werkwijze. Hiervoor hebben we de Richtlijnen voor het Onroerend Erfgoed Groningen 2016 (ROEG) opgesteld. Uitvoeringsrichtlijnen bieden opdrachtgever, vakman én overheid handvatten voor het toepassen van de juiste materialen en producten, technieken en werkwijzen. De ROEG is gebaseerd op vijf beginselen van de monumentenzorg te weten:
De gemeente gebruikt de richtlijnen bij het vooroverleg en voor het toetsen van plannen bij een vergunningaanvraag. Naast de richtlijnen zijn andere toetsingscriteria de redengevende omschrijving, de monumentwaarden, en de eerder genoemde beginselen van de monumentenzorg. Daarbij spelen ouderdom van het gebouw, het materiaalgebruik, de fysische condities en de aanwezige monumentwaarden spelen een belangrijke rol.
Deze richtlijnen zijn dus niet alleen bedoeld voor de gemeente. Het zijn zogenaamde extern werkende richtlijnen die ook geschreven zijn voor en met de professionals en tevens door hen kunnen worden gehanteerd bij de planontwikkeling en uitvoering van verbouwings- en/of instandhoudingswerkzaamheden.
Richtlijnen kunnen een opdrachtgever helpen bij het kiezen van een uitvoerende partij. Hij of zij kan een aannemer vragen of de vereiste kennis en ervaring aanwezig is en of deze kan werken volgens de toepasselijke uitvoeringsrichtlijn. Door in de opdracht naar de richtlijnen te verwijzen, geeft een opdrachtgever aan de uitvoerder meer duidelijkheid over welke uitvoeringskwaliteit hij wil realiseren.
Op het gebied van onderhoud en restauratie dragen deze richtlijnen bij aan het behoud van de technische en monumentale kwaliteiten van beschermde gebouwen als rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden binnen de beschermde stadsgezichten. Wanneer eigenaren van de laagrentende onderhoudslening of de ‘Beter Verbeteren’ subsidieregeling van de gemeente Groningen gebruik maken, zullen eveneens de richtlijnen als uitgangspunt worden gehanteerd.
Landelijk gezien heeft de stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) de afgelopen jaren een aantal technische uitvoeringsrichtlijnen vastgesteld. De RCE verwijst vanaf 1 januari 2015 bij het verlenen van de subsidies naar een aantal specifiek benoemde ERM-uitvoeringsrichtlijnen. De uitvoeringsrichtlijnen kunnen worden gezien als een vorm van zelfregulering; het zijn geen wetten, maar praktische richtlijnen die voor en door de markt zijn gemaakt. In de gemeentelijke richtlijnen wordt verwezen naar de ERM-uitvoeringsrichtlijnen die over het algemeen meer gedetailleerd zijn uitgewerkt.
In de monumentenzorg wordt voor een verantwoorde wijze van beheer en instandhouding een volgorde voor onderhoud en restauratie gehanteerd gebaseerd op het Charter van Venetië, de zogenaamde Restauratieladder. Vanuit de optiek van monumentale waarden geldt voor het bepalen van de onderhouds- of restauratiegraad, met ander woorden het wel of niet doen van ingrepen: hoe lager op de ladder, hoe minder wenselijk. De treden zijn:
Zowel uitvoeringsrichtlijnen van de ERM als de ROEG hanteren deze benadering.
Voor het lezen van de ROEG zijn de hoofdstukken thematisch ingedeeld. Elk thema is onderverdeeld in paragrafen die bestaan uit uitgangspunten, gevolgd door uitvoeringseisen, met eventueel suggesties en, indien nodig, een aanvullende toelichting en literatuur.
Groene monumenten, archeologische monumenten en vanwege de monumentenwet beschermde kunstwerken vallen buiten het bereik van deze richtlijnen.
De bescherming van monumenten is geregeld in de wet. Dit is de basis die bepaalt dat we monumenten moeten koesteren en bewaren. We willen oude gebouwen gebruiken want dit draagt bij aan het behoud. Het vraagt echter ook een specifieke benadering als het gaat om onderhoud en verbouw. Een zorgvuldige en grondige voorbereiding is de eerste stap. Daarbij is het belangrijk dat vooraf contact wordt opgenomen voor een vooroverleg met de gemeente. Zij is de instantie als het gaat om monumenten en vergunningverlening en denkt met u mee.
Een monument vraagt om een ambachtelijke werkwijze die past bij de uiterlijke verschijningsvorm en het materiaalgebruik. De richtlijnen beogen instructies te geven hoe in tal van situaties gewerkt dient te worden bij bouwkundige ingrepen aan monumenten. Ze zijn richtinggevend en bevatten handvatten. De richtlijnen zijn ervoor bedoeld om in onderling overleg en samenwerking belangenafwegingen te maken en te komen tot keuzes en werkwijzen die het monument ten goede komen.
Voor het wijzigen van een monument is een omgevingsvergunning nodig. Het is aan te raden om een onafhankelijk restauratiedeskundige, restauratiearchitect, restauratiespecialisten, zoals restauratiestukadoors, restauratieschilders et cetera, in te schakelen bij de planvorming. Vraag ze om advies want zij hebben gespecialiseerde kennis over hun eigen vakgebied. Vergunningaanvragen worden voor advies voorgelegd aan de onafhankelijke monumentencommissie. Bij een relatief klein deel van de aanvragen voor rijksmonumenten wordt ook geadviseerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Sinds 1 januari 2012 is het in beperkte mate mogelijk om vergunningsvrij in, aan, op, of bij een monument te bouwen. De verruiming van vergunningsvrije activiteiten geldt voor zowel rijksmonumenten, beschermde stads- of dorpsgezichten als ook voor gemeentelijke monumenten. Vergunningsvrije activiteiten in een monument betreffen het wijzigingen aan interieuronderdelen zonder monumentwaarden, zoals keukeninrichtingen of badkamers die niet meer dan twintig jaar geleden zijn aangebracht.
Tevens is voor normaal onderhoud, zoals het opschuren en schilderen in dezelfde kleur, het vervangen van kapotte ruiten, het opstoppen van rieten daken of het vervangen van enkele dakpannen, geen omgevingsvergunning nodig. Omdat niet altijd helder is wat precies een vergunningsvrije activiteit is vinden wij het wenselijk dat elke vorm van instandhoudingwerkzaamheden aan een beschermd monument vooraf wordt beoordeeld door de monumentenadviseur van de gemeente.
Gaat het wel om het wijzigen van een monument dan is een omgevingsvergunning met monumentenactiviteit nodig. Onder wijzigen worden niet alleen grote ingrepen verstaan, ook voor bijvoorbeeld het schilderen in een andere kleur, het aanbrengen van dubbel glas of voor het vervangen van een kozijn of raam is een omgevingsvergunning vereist.
Voor beeldbepalende panden, gelegen binnen een beschermd stadsgezicht en zonder de status van beschermd monument, gelden geen (monumenten)vergunningseisen, alleen eventuele bijzondere bestemmingsplanbepalingen zijn van toepassing. De uitvoeringsvoorschriften gelden voor deze categorie panden alleen wanneer aan een eigenaar een laagrentende onderhoudslening van de gemeente of een subsidie in het kader van de regeling ‘Beter Verbeteren’ wordt toegekend.
Binnen het wettelijk kader is het uitgangspunt dat monumentwaarden leidend zijn. Echter kan het voorkomen dat aan duurzaamheidseisen moet worden voldaan. In dit geval moet gezocht worden naar alternatieve oplossingen, waarbij, tot een aanvaardbaar niveau, tegemoet wordt gekomen aan de duurzaamheidseis en de aantasting van het monument tot een minimum beperkt blijft.
Als de monumentwaarden in het geding zijn of wanneer aanpassingen kunnen leiden tot gevolgschade dan is het mogelijk om gebruik te maken van de vrijstellingsregel. Aan een omgevingsvergunning wordt een voorschrift verbonden dat uitsluitend van toepassing is op het betreffende onderdeel. Dit wil dus niet zeggen dat een monument niet hoeft te voldoen aan het Bouwbesluit.
Op plaatsen waar relevante historische informatie verwacht kan worden is het wenselijk dat vóór de uitvoering van restauratie-, verbouw- of sloopwerkzaamheden en bodemverstoring in gebieden bouwhistorisch, bouwkundig, kleurhistorisch, interieurhistorisch, tuinhistorisch en archeologisch onderzoek en documentatiewerk wordt uitgevoerd. Het (laten) doen van dergelijke onderzoeken kan een voorwaarde zijn bij de omgevingsvergunning. De uitgangspunten van het onderzoek worden vastgelegd in een Plan van Onderzoek (PvO) nadat de diepgang ervan is bepaald. Dit PvO kan vooraf worden voorgelegd aan de monumentenadviseur van de gemeente. Op basis van het PvO kan de initiatiefnemer bij ter zake deskundige bedrijven een offerte vragen en het onderzoek laten uitvoeren. Ook kan de onderzoeker betrokken worden in het vaststellen van het PvO.
Bij de voorbereiding van een ingrijpende wijziging van een monument hoort (ook) deskundig en onafhankelijk uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek. De aanbevelingen, bevindingen en conclusies van het bouwhistorisch onderzoek kunnen vervolgens in de planvorming worden verwerkt. Op basis van bouwhistorisch onderzoek wordt de lijn van de bouw- en gebruiksgeschiedenis van het monument kenbaar en krijgt de nieuwe bestemming een gemotiveerd en te verantwoorden bestaansrecht. In overleg met de bouwhistoricus van de gemeente Groningen wordt bepaald of een onderzoek nodig is, en hoe uitgebreid dit moet zijn. Het onderzoek kan in samenwerking met de gemeente worden verricht of door een onafhankelijk deskundig bureau worden uitgevoerd. In een aantal gevallen is al een bouwhistorisch rapport beschikbaar. Het onderzoek kent doorgaans twee fasen: enerzijds onderzoek voorafgaand aan een (gedeeltelijke) ontmanteling en anderzijds onderzoek na de ontmanteling. Een dergelijk onderzoek zorgt niet alleen voor kaders voor het wel of niet doen van ingrepen maar draagt tevens bij aan kennis en inzicht in de geschiedenis van het gebouw.
Wanneer een ingrijpende wijziging van een monument wordt voorbereid, is een deskundig en onafhankelijk bouwkundige opname van het monument onmisbaar. De gebreken van het monument en de in goede staat verkerende onderdelen (waaronder fundering, gevels, ramen/kozijnen, constructie, dak en detaillering) worden in een bouwkundig rapport benoemd en geanalyseerd en zullen in combinatie met de resultaten en uitslagen van bouwhistorisch onderzoek bijdragen aan de vervolmaking van het plan en de optimalisering van de beoogde functie.
Het kleurhistorisch onderzoek omvat het onderzoek van objecten in de gebouwde omgeving, in- en op gebouwen en bouwwerken, naar de aanwezigheid van een historisch verflagenpakket en bouwmaterialen met kleur. Doel van dit onderzoek is met behulp van het verflagenpakket en aanwezige gekleurde bouwmaterialen de gekleurde geschiedenis van het desbetreffende object of gebouw vast leggen. De kennis over toegepaste kleuren draagt bij aan een beter begrip van de geschiedenis van de historische architectuur en de betekenis van de toegepaste kleur voor de oorspronkelijke architectonische beleving
Delen van het grondgebied van de gemeente Groningen zijn archeologisch waardevol. Wanneer in deze gebieden wordt gegraven in de ondergrond of wanneer een terrein wordt geëgaliseerd of opgehoogd, is het vooraf doen van onderzoek naar het ‘bodemarchief ‘ verplicht. De betreffende locaties zijn weergegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Voorwaarden en regels voor de verstoring van de bodem staan in de Erfgoedverordening 2010. Voor meer informatie hierover kan contact worden opgenomen met de gemeentelijk archeoloog.
Naast het wettelijk kader zijn er in de praktijk van de monumentenzorg uitgangspunten geformuleerd die een basis vormen voor de omgang met monumenten en waaraan getoetst wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning:
De historische bouwmaterialen, structuren en constructiewijzen vertegenwoordigen een belangrijke monumentale en historische waarde. Deze waarde dient zoveel mogelijk te worden gerespecteerd, opdat de geschiedenis en ontwikkeling van het ambachtelijke bouwen alsmede het dagelijks gebruik van een monument afleesbaar zijn. Door vervanging gaat deze afleesbaarheid voorgoed verloren.
Het transformatieproces, dat een gebouw door de tijd heen ondergaat door verandering van het gebruik of functie, heeft een grote historische waarde. Een monument ontleent vaak zijn waarde aan de bouwgeschiedenis. Latere wijzigingen of toevoegingen kunnen van groot belang zijn omdat de bouwgeschiedenis van een gebouw daaraan afleesbaar is. Door reconstructie kan deze afleesbaarheid gedeeltelijk worden verstoord. In een reconstructie wordt weliswaar getracht een historisch beeld op te roepen, maar daarvoor moeten vaak historisch waardevolle onderdelen uit een latere tijdsperiode wijken. In bijzondere gevallen kan reconstructie de monumentwaarden van een monument vergroten.
Nieuwe materialen zijn compatibel
Historische materiaaltoepassingen en/of constructiewijzen zijn niet altijd verenigbaar met de hedendaagse bouwmaterialen of constructiewijzen. Zij kunnen fysische en/of chemische reacties veroorzaken die schade toebrengen aan het monument. De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade toebrengen aan een monument.
De Richtlijnen voor het Gebouwde Erfgoed
De gemeente Groningen heeft tevens eigen uitgangspunten opgesteld om hiermee te voorzien in handvatten voor de monumentenzorg in haar gebied:
Onderdelen of elementen mogen niet worden vervangen als herstel mogelijk is. Indien een onderdeel of element, ondanks kwaliteitsverlies, zijn functie nog vervult, is vervanging geen optie. Indien een toevoeging nodig is om een onderdeel of element naar behoren te laten functioneren is dit te prevaleren boven een volledig nieuw onderdeel of element.
De bestaande situatie gaat voor een eventuele wijziging of aanpassing. Indien de bestaande situatie niet de oorspronkelijke of cultuurhistorisch passende situatie is, kan in overleg met de monumentenadviseur van de gemeente Groningen de oorspronkelijke situatie worden hersteld mits er geen historisch relevante onderdelen voor dit herstel worden verwijderd.
Het is mogelijk, en vaak ook wenselijk, om in een vroegtijdig stadium overleg over een plan te voeren met de monumentenadviseur van de gemeente Groningen. Dit vooroverleg kan worden aangevraagd bij het loket Bouwen en Wonen van de gemeente Groningen. Ook bestaat dan de mogelijkheid om het plan voor te leggen aan de monumentencommissie van de gemeente Groningen en/of de RCE voor een voorlopig (principe-)advies. Aan een vooroverleg kunnen geen rechten ontleend worden. Het ontwerp dient dan bij voorkeur wel een zekere mate van uitwerking te hebben. Goede foto’s en tekeningen zijn een must.
Het doel van de richtlijnen is een helder kader voor de toetsing en eenduidigheid voor het uitwerken van een plan voor onderhoud of het wijzigen van een monument en de uitvoering van de werkzaamheden, te beginnen met algemene uitvoeringseisen:
Indien tijdens de uitvoering van de vergunde werkzaamheden aan monumenten, historische onderdelen tevoorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was, is de vergunninghouder verplicht dit te melden bij de bouwinspecteur. Soms kan de gemeente een revisietekening of vergunning van het bouwplan eisen als aanvulling op de verleende vergunning.
Tijdens de uitvoering van vergunningsvrije onderhoudswerkzaamheden aan monumenten kunnen historische onderdelen te voorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was. In dit geval is de eigenaar of de aannemer verplicht dit te melden bij de bouwinspecteur. Deze beoordeelt of alsnog een vergunning vereist is.
Alle partijen die bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden zijn betrokken, dienen op de hoogte te zijn van de ROEG. Alle partijen zijn onder meer: eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, toezichthouders gemeente, enz.
Steigers zodanig plaatsen en bevestigen, dat de schade aan de gevel tot een minimum beperkt blijft. Steigers vastzetten in de voegen, niet in de steen. Verankeringselementen bij demontage verwijderen en de ontstane gaten vullen met daartoe geëigende, bij het monument passende materialen. Steigers niet aan geveltoppen ‘hangen’.
Veiligheidsvoorzieningen voor onderhoudsinspectie zijn in beginsel toegestaan als de aan te brengen voorzieningen geen monumentale onderdelen aantasten en niet prominent aanwezig zijn. Is dit wel het geval, dan zijn ze alleen toegestaan als de bereikbaarheid, met bijvoorbeeld hoogwerkers, redelijkerwijs niet mogelijk is, er overleg heeft plaatsgevonden met de monumentenadviseur van de gemeente of nadat een vergunningprocedure is gevolgd.
Van belang voor het behoud van de fundering is dat onvoldoende draagvermogen ervan wordt aangetoond met een funderingsberekening. De nuttige diameter van een paal bepaalt het draagvermogen, niet de mate van aantasting. Indien een aangetaste paal nog voldoende draagvermogen heeft en de fundering aan minimaal kwaliteitsniveau beperkte bruikbaarheidsduur voldoet is een nieuwe fundering niet nodig.
Veel monumenten zijn ‘op staal’ gefundeerd en niet op palen. Het (ver)zakkingsgedrag van op staal gefundeerde panden is anders dan dat van op palen gefundeerde panden. Een pand mag daarom nooit gedeeltelijk op staal en gedeeltelijk op palen worden gefundeerd. Bij het aanbrengen van een uitbouw of een kelder is het in de meeste gevallen van belang deze onafhankelijk van het monument te funderen en middels een dilatatie los te houden van het monument.
Stalen buispalen met valgewicht zijn in beginsel niet toegestaan. De aantasting van het historische metselwerk als gevolg van inkassingssleuven is dermate groot, dat voor een minder ingrijpende reguliere funderingstechniek moet worden gekozen. Buispalen kunnen wel een optie zijn als anders het verlies aan monumentwaarden groter is dan de aantasting van het historisch metselwerk, bijvoorbeeld bij funderingsherstel met een betonplaat met inkassingen in een souterrain of kelder.
Aanpassingen in een monument mogen geen wijziging of aantasting van de hoofddraagconstructie tot gevolg hebben. Uitgangspunt is herstel van de bestaande constructie. Is de bestaande constructie niet toereikend, dan is het uitgangspunt dat de noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen reversibel worden aangebracht. Overbodig geraakte constructieve onderdelen worden gehandhaafd /blijven behouden.
Met een constructieberekening moet worden aangetoond dat een constructie niet toereikend is. Indien herstel geen optie is kan het constructieve element of onderdeel vervangen worden door een element of onderdeel dat past bij de constructie van het object. Mits constructief verantwoord. Deze voldoet aan de uitgangspunten monumentenzorg.
Wanneer een pand een historisch waardevolle pui en/of een historisch waardevolle puibalk bevat mag een stabiliteitsportaal niet op de plek van de pui of puibalk komen. Wanneer de pui geen monumentale waarden vertegenwoordigt is deze plek juist het meest geschikt voor het aanbrengen van een stabiliteitsportaal.
3.1 Houten kappen en balklagen
Het vernieuwen en aanhelen van hout gebeurt zoveel mogelijk in dezelfde houtsoort als die van de al aanwezige kapconstructie of balklagen. Het toe te passen hout heeft risicoklasse 2 en duurzaamheidsklasse 1-2 en is spintvrij. Kappen zijn meestal gemaakt van eiken of grenen, beide halen duurzaamheidsklasse 1 niet.
Staalconstructies of stalen hulpconstructies mogen niet worden toegepast. Staal heeft een andere uitzettingscoëfficiënt dan hout. Hierdoor kunnen spanningen ontstaan. Daarnaast is de toepassing daarvan een aantasting van de oorspronkelijke constructiemethode. Indien nodig zijn verstijvingen in overleg met de gemeente (monumentenzorg) en een constructeur toegestaan.
In heel veel gevallen kan hout met insectenaantasting gewoon behouden blijven. Hout met insectenaantasting vervangen komt alleen voor als het hout ernstig constructief verzwakt is (wat wel het geval kan zijn bij de bonte knaagkever, heel soms bij de huisboktor en vrijwel nooit bij een gewone houtwormkever). In voorkomende gevallen kan bij een beperkte aantasting met het verlagen van het vochtgehalte in het hout, het ventileren van de ruimte en/of het toepassen van een bestrijdingsmiddel worden volstaan.
H. Janse, ‘Houten Kappen in Nederland 1000-1940’ in: Bouwtechniek in Nederland 2 (1989).
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland, Inspectiehandboek HFDST 2.1.1. Kapconstructie- Hout.
Video: Oud Hou(d)t, houtaantasting en bestrijding op maat.
Ontwerp Uitvoeringsrichtlijn Bestrijding houtaantasting door insecten en zwammen in historische gebouwen (URL 5001) versie 0.7, juni 2015.
Zettingscheuren die statisch zijn niet dichtsmeren maar inboeten zodat de muur een constructief geheel blijft vormen. De te gebruiken stenen en mortel aanpassen aan de fysische en chemische eigenschappen (hardheid, samenstelling) van de bestaande wand. Indien het inboetwerk niet is aangepast aan het bestaande metselwerk kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Voorts bestaat het risico dat het inboetwerk zich in de tijd 'loswerkt’ doordat het te hard en te stijf is.
Als sprake is van een kalkmortel dan alleen kalk toepassen en geen cement toevoegen. Kalk voldoet aan de NEN-EN 459-1 en toepassen van hulpstoffen om het proces van uitharden te versnellen zijn niet toegestaan. De samenstelling van een voegspecie is afhankelijk van de materiaaleigenschappen van het type metselwerk waarin de voeg wordt aangebracht, het metselmortel en de mate van blootstelling aan de omgevingscondities.
Oud metselwerk heeft een geheel eigen constructief karakter. Het is vaak poreus, zacht en elastisch en heeft een grote vochtopname en een lagere uitzettingscoëfficiënt. Beperkte zettingen kunnen gemakkelijk worden opgenomen. Lichte vervormingen zijn acceptabel, zolang het constructieve verband niet verloren gaat. Brengt men moderne starre en op stijfheid berekende constructies in, dan kan dit leiden tot problemen(zoals het toepassen van portlandcement).
Bij te grote belasting gaat de baksteen kapot omdat de maximale druksterkte is bereikt. Bij te grote vervorming gaat steen stuk omdat de uiterste rek wordt bereikt. In beide gevallen hoeft dit nog geen bezwijken van het metselwerk te betekenen, want de scheurvorming hoeft constructief gezien niet tot een instabiele situatie te leiden.
Wanneer het noodzakelijk is een schoon betonconstructie te beschermen tegen vochtindringing en reguliere bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden, dan kan het beton behandeld worden met een kleurloze minerale verf. De oppervlaktebehandeling kan plaatsvinden na overleg en met goedkeuring van de bouwinspecteur.
Bij onderdelen die vast gebout of aaneengeklonken zijn, is vaak sprake van roestvorming op die plaatsen waar water kan blijven staan. Het is aan te bevelen om de verbinding los te halen en te behandelen tegen roestvorming. Dit is juist niet wenselijk als de verbindingen nog goed zijn.
Er zijn honderden verschillende ijzer- en staalsoorten, afhankelijk van het koolstofgehalte en andere bijproducten in hun samenstelling. De ijzerlegeringen die in historische gebouwen voorkomen, laten zich in vier grote groepen indelen: smeedijzer, gietijzer, staal en roestvast staal. De eigenschappen van de ijzer- en staalsoorten worden bepaald door het koolstofgehalte in de ijzerlegering. Maar ook de productiewijze heeft een grote invloed op de samenstelling, de structuur en op het corrosiegedrag van ijzer en staalsoorten. Daarmee heeft elke groep zo haar eigen restauratiemethoden.
Nederlandse Gilde van Kunstsmeden, Normen en beoordelingscriteria, ten behoeve van het behoud door middel van het restaureren van het smeedijzeren erfgoed , januari 2010.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 32, Instandhouding van smeedijzer in het exterieur, januari 2003.
Monumentenwacht Vlaanderen vzw, Onderhoud van ijzerwerk, herwerkte 2de druk, december 2006.
De uiterlijke kwaliteiten en technische staat van een gevel zijn van groot belang voor de historische waarde en de beleving van een monument. Onzorgvuldige en ondeskundige omgang met de gevel leidt tot onherstelbare schade. Materiaaltoepassing, metselverband, stucverband, patina, textuur, vorm en uiterlijk van het voegwerk, vormen een wezenlijk bestanddeel van de historische waarde van een gevel. Behoud van de bestaande gevel is derhalve het uitgangspunt.
Wanneer schade aan de gevel is geconstateerd, dan is een eerste vereiste: goed beschrijven/documenteren welke schade zichtbaar is. Vervolgens achterhalen wat de oorzaak van de schade is, en of vervolgschade kan optreden. Herstel is alleen noodzakelijk wanneer de waterkerende functie van de gevel in het geding is en voor behoud van de sterkte van het gebouw.
Van groot belang is het damp-open houden van historische constructies. Vocht uit het gebouw migreert in dampvorm door de niet geventileerde constructie. Historische gebouwen zijn in de regel dampdiffusietechnisch en thermisch lek. Het afsluiten van een gevel met een waterwerende laag heeft daarom vaak ernstige negatieve gevolgen. Het vochtgehalte in de constructie zal door de remming toenemen waardoor houten elementen zoals balken of kozijnen veelal een te hoge vochtconcentratie krijgen. Hierdoor kan houtrot ontstaan. Dit geldt vooral als bijvoorbeeld de kozijnen zelf met een dampdichte verf geschilderd zijn. IJzeren ankers in de gevel corroderen door een hoger vochtgehalte ook sneller. Dit kan leiden tot scheurvorming in het metselwerk.
Hydrofobeermiddelen verweren. Om plaatselijk inwateren van de gevel te voorkomen is na een aantal jaren opnieuw hydrofoberen nodig. Voor effectief hydrofoberen moet een gevel homogeen van aard zijn en niet te veel zouten bevatten. Dit is bij veel monumentale gebouwen een probleem. Ook kan door hydrofoberen de zoutdruk in het metselwerk toenemen met schade aan het metselwerk tot gevolg. Tot slot is het hydrofoberen niet reversibel.
Gevelreiniging kan tot verlies van monumentale waarde leiden. Het patina – de door de tijd aangebrachte sluier- verdwijnt, met als gevolg dat de gevel als nieuw oogt. Bij monumenten gaat het in belangrijke mate om de ervaring van ouderdom en de beleving van historie. Een tot kraakhelderheid gereinigde gevel ontkracht het historische beeld van een monument.
De bouwkundige reden om zeer terughoudend te zijn met gevelreiniging is de aantasting van de oppervlaktelaag (‘bakhuid’) van de steen. Intensieve reiniging kan de gevel mechanisch of chemisch beschadigen. Dit leidt tot verhoogde porositeit. De steen gaat afzanden, verpoederen, schilferen en afbrokkelen. Metselwerk en ook vele soorten natuursteen zijn hierdoor gevoelig voor een grotere wateropname van de gevel met grote kans op vorstschade en een snellere en diepere vervuiling van de gevel. Wat voor de ene bakstenengevel een geschikte reinigingsmethode is, kan bij een andere bakstenengevel ernstige schade opleveren. Dit is ook van toepassing bij andere materialen zoals natuursteen, tegels en dergelijke. Het is derhalve onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven. De methode van reinigen wordt bepaald in overleg met de gemeente.
De voeg verwijderen met gereedschap dat geen schade toebrengt aan het historisch metselwerk. Een lintvoeg eerst langs een rei met een, op lage toeren draaiende, diamantzaag tot de gewenste uithakdiepte inzagen en vervolgens met een naaldbeitel uithakken. Daarna de stootvoeg handmatig verwijderen. Bij een lintvoeg smaller dan 7 mm is alleen inzagen toegestaan. Een stootvoeg smaller dan 1,5 mm niet verwijderen.
Het nieuwe voegwerk dient in kleur, uitmonstering en samenstelling overeen te komen met het bestaande en/of historisch juiste voegwerk. De kleur van de voegmortel dient overeen te komen met de originele kleur van de bestaande voeg. De voeg kan na het aanbrengen worden ‘gesmet’ (door te vervuilen) met bijvoorbeeld turfextract en houtskool.
Behoud van het bestaande metselwerk! Metselwerk pas vervangen als de onderlinge samenhang en scheurvorming ervan dusdanig is dat herstel niet meer mogelijk is.
Het inboeten van metselwerk uitvoeren met bijpassende stenen, gelet op kleur, hardheid, afmeting en structuur. De fysische eigenschappen van de inboeting zijn hierbij belangrijker dan de kleur. De in te boeten stenen in hetzelfde verband verwerken als in de bestaande situatie, Hierbij de bouwsporen respecteren.
Behoud bestaande natuurstenen onderdelen! De wijze van herstel van natuurstenen onderdelen vereist vakmanschap. Afhankelijk van verschillende factoren: soort natuursteen, bouwperiode, mate van verwering en/of beschadiging en soort onderdeel (ornament, traptrede, gevelbekleding, etc.) de afweging maken of het vervangen van onderdelen mogelijk of nodig is.
Steenverstevigers zijn irreversibel en niet te verwijderen zonder schade. Bovendien moet het product in verband met verwering na circa acht jaar opnieuw worden aangebracht, waardoor de textuur van het natuursteen volledig verloren gaat. Een steenverstevigingslaag kan verweren waardoor vocht achter de verstevigingslaag kan komen. Hierdoor kan de natuursteen gaan afschilferen en met vorst ernstige schade ontstaan.
Uitvoeringsrichtlijn Restauratie Steenhouwwerk (URL 4007), versie 1.1, 2014.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 28, Natuursteen in Nederland, januari 2002.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 29, Verwering van natuursteen in het exterieur, januari 2002.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 30, Natuursteenkeuze: de steenkeuze in de restauratiepraktijk, maart 2002.
Onder stoepen wordt verstaan de geplaveide verhoging langs de straat, behorend tot het particuliere eigendom bij een gebouw, soms met palen, stangen en kettingen afgezet. Een bordestrap is de afzonderlijke verhoging van een of meer stenen treden met een platform of vloertje voor de entree van een gebouw.
Onderdelen van een stoep zijn veelal prima te restaureren. Vanwege het kostenaspect kiest men voor het vervangen van onderdelen. Als restauratie mogelijk is dan gaat het belang van het behoud van historisch materiaal boven het financiële belang. Er zijn subsidiemogelijkheden voor behoud en reconstructie van stoepen.
4.6 Gevelafwerking en gevelschilderwerk
Het schilderen van gevelstenen met olie- of siliconenemulsieverf is in sommige gevallen aan te raden, omdat verf de stenen beschermt. Het verfsysteem is damp open en zonder schade te verwijderen van de steen. Het gebruik van minerale verven op gevelstenen is niet toegestaan, omdat deze een reactie aangaan met de ondergrond en dus niet reversibel zijn.
Bij het bevestigen van voorzieningen aan de gevel geen schade aanbrengen aan het monument. Het advies is van eerdere aangebrachte gaten gebruik te maken. De voorkeur heeft, mits constructief verantwoord, het aanbrengen van een RVS lijmanker in de lintvoeg. Het aanbrengen van een lijmanker in de lintvoeg niet toegestaan wanneer de lintvoeg zo smal is, dat boren niet mogelijk is zonder de bakstenen aan te tasten.
5.1 Houten vensters en deurpartijen
Het volledig vervangen van vensters of deurpartijen die nog hersteld kunnen worden of nog in goede staat verkeren, is niet toegestaan. Niet het gehele element maar alleen de slechte onderdelen van een historisch venster of deurpartij vervangen. Een onderdeel is slecht als meer dan 40% is aangetast. De afmetingen en detaillering van de nieuwe onderdelen van historische vensters of deurpartijen aanpassen aan de bestaande detaillering en afmetingen en in principe uitvoeren in dezelfde houtsoort.
Voor de reparatie van historische vensters en deurpartijen oude, beproefde verbindingstechnieken (bv. pen- en gatverbinding met toognagel) toepassen. Het verlijmen van verbindingen wordt afgeraden. Een demontabele verbinding heeft als voordeel dat het voor reparatie altijd weer uit elkaar kan worden genomen.
Bij werkzaamheden aan vensters en deurpartijen zijn de volgende onderdelen van belang: toegepaste houtsoorten, eigenschappen van hout, oorzaken van te hoog vochtgehalte, houtverbindingen en houtaantasting, barst- en scheurvorming, hang- en sluitwerk, muuraansluitingen, detaillering, omtrekspeling en onderdorpelconstructies.
Als de technische staat van het venster (kozijnen, ramen, deuren en luiken) zo slecht is dat het volledig vervangen moet worden, geldt als regel dat het nieuwe onderdeel overeenkomstig het oorspronkelijke wordt gemaakt. De meeste oude constructies voldoen niet aan de eisen die onder meer in de KeuringsVoorschrifen voor Timmerwerken (KVT 95) worden gesteld. Er zijn gecertificeerde timmerfabrikanten die oude vensters kunnen kopiëren en die tevens voldoen aan de kwaliteitseisen. Indien toch wordt afgeweken van de huidige kwaliteitsnorm kan de fabrikant een verklaring afgeven op welke details dit is gebeurd.
De huidige timmervoorschriften schrijven het lijmen van kozijn-, raam- en deurconstructies voor, met als gevolg dat bij reparatie of gedeeltelijke vernieuwing oude constructies ook worden verlijmd. De historische verbindingstechniek staat borg voor meer dan voldoende kwaliteit, het extra verlijmen van de onderdelen is niet noodzakelijk noch wenselijk.
Uitvoeringsrichtlijn Restauratie Timmerwerk, geveltimmerwerk – afbouwtimmerwerk – trappen (URL 4001), versie 1.1, 2014.
RDMZ info Restauratie en beheer nr. 14, Het conserveren en repareren van historische houten vensters en deurpartijen, december 2004.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 7, Instandhouding van historische houten vensters, gewijzigde 3de druk januari 20015.
R. van Hemert, Kozijnen ramen deuren luiken, handboek voor timmerlieden betrokken bij restauratie van monumenten, 2009, Rotterdam.
Stichting Federatie Monumentenwacht, Nederland Inspectiehandboek HFDST 1.4 Vensters.
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland Inspectiehandboek HFDST 1.5 Deuren-Poortjes-Toegangen.
5.2 Stalen vensters en deurpartijen
Schade aan stalen ramen en deuren doet zich vooral voor in de vorm van corrosie, kromtrekken en uitzakken. Corrosie ontstaat op plekken waar de verf is verdwenen (door slijtage of achterstallig onderhoud) of waar water langdurig in de constructie blijft staan. Door corrosie zet het ijzer uit, soms wel tot zeven keer het oorspronkelijk volume. Als gevolg hiervan komt het glas onder druk te staan en breekt. Kromtrekken van onderdelen gebeurt eigenlijk alleen tijdens het bewerken van het staal. En uitzakken of scheefzakken van de draaiende delen komt vaak door slijtage van de scharnieren. Vervorming van draaiende delen wordt voorkomen door juiste plaatsing van het glas.
Wanneer een gevel in latere tijden een wezenlijke verandering heeft ondergaan is een palet dat aansluit bij de oorsprong van het pand historisch gezien onjuist. Ter illustratie: kleuren die in de 17de eeuw gebruikelijk waren zijn wezensvreemd op een, van origine 17de-eeuws, pand dat qua beeld en architectuur is gewijzigd in de 19de eeuw.
Oude verflagen in verband met toekomstig kleuronderzoek niet volledig verwijderen maar overschilderen, tenzij de diverse aanwezige verflagen gezamenlijk dermate dampdicht zijn dat in de aanwezige condities vochtproblemen te verwachten zijn. De verflagen voor verwijdering in een rapport laten documenteren door een deskundig kleurhistorisch onderzoeker. Voor de aanvang van het onderzoek worden de uitgangspunten in een Plan van Onderzoek vastgelegd. Hiermee is voor iedereen het doel van het onderzoek duidelijk, welk type onderzoek zal worden uitgevoerd en wat het onderzoek kan opleveren. Het is belangrijk het onderzoek ruim voor aanvang van het schilderwerk te laten uitvoeren!
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland, Inspectiehandboek HFDST 1.7.1 Beglazing/Glas-in-lood.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 41, Bescherming van glas-in-lood, oktober 2004.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 43, Vensterglas, september 2005.
Uitvoeringsrichtlijn Restauratie Glaspanelen-in-lood (URL 4002), versie 1.1., 2014.
De oorspronkelijke dakbedekking is vaak in samenhang met de architectonische uitdrukkingsvorm gekozen. Bestaande historische dakbedekkingen daarom handhaven. Daar waar de dakbedekking in het verleden is vervangen door een product dat historisch gezien niet toegepast had mogen worden deze bij een restauratie vervangen door een historisch verantwoord product.
Bij werkzaamheden aan het dak is het aanbrengen klimijzers en andere veiligheidsvoorzieningen aan te raden. Door de Arbo-wetgeving zijn voor inspecties op het dak klimijzers noodzakelijk. De Monumentenwacht geeft advies over ladder- en klimhaken en eventueel toe te voegen klimluiken. Eventuele ladder- en/of klimhaken uitvoeren in roestvast staal of zogeheten monumentenbrons. De ladder- en klimhaken nooit alleen op het dakbeschot bevestigen, maar altijd op de sporen van de dakconstructie of op een extra rib tussen twee gordingen, of met behulp van een hechthout plaat (30x30 cm) op de binnenzijde van het dakbeschot. Zie ook Hoofdstuk 1 Algemene uitvoeringseisen.
Het historisch pannendak vormt een wezenlijk onderdeel van het monument en is mede daardoor van belang voor het stadsbeeld. De tendens om holle pannen tijdens de restauratie te vervangen door opnieuw verbeterde Hollandse of door nieuwe ‘oude’ pannen is een ongelukkige ontwikkeling. Het eenvormige strakke uiterlijk van die pannen is wezensvreemd aan het historische dak.
Leien werden van oudsher gebruikt bij belangrijke gebouwen zoals kerken, raadhuizen, waaggebouwen, landhuizen etc.
Tot in de late middeleeuwen was riet het algemeen toegepaste dakbedekking. Door het uitvaardigen van verordeningen in met name de grote steden, verdween het rietgedekte dak uit het stadsbeeld. Rietbedekking komt met name nog voor op boerderijen en villa's.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 10, De kwaliteit van riet als dakbedekking, gewijzigde 3de druk januari 2005.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 11, Onderhoud van rieten daken, 4de druk januari 2005.
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland, Inspectiehandboek HFDST 2.2.1. Riet & Stro.
Uitvoeringsrichtlijn Restauratie Riet (URL 4004), versie 1.0, 2014.
Koper, lood en zink bij restauraties op dezelfde wijze toepassen als in de bestaande (historische) situatie met gebruikmaking van traditionele bevestigingsmethoden.
Ondanks het beschermende patina kunnen er zink-, koper- of loodionen in het regenwater terecht komen. Een oplossing is het coaten van het metaal, dit is echter van invloed op de uiterlijke verschijningsvorm en voor onderdelen die in het zicht liggen een onwenselijke oplossing. Voor lood traditionele loodpatineerolie toepassen. Een andere oplossing is het aanbrengen van filters in het hemelwaterafvoersysteem. Overigens bevat de Nederlandse wetgeving geen bepalingen die het gebruik van zink, koper of lood verbieden. De gemeente kan op grond van de Wet milieubeheer nadere eisen stellen, dit geldt echter niet voor woonhuizen.
Lood en koper werden van oudsher gebruikt om daken te dekken. Het was een duurzame dakbedekking en een teken van welstand. In de loop van de 19de eeuw wordt het lood vaak door het goedkopere zink vervangen.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 33, Bladkoper op monumenten, maart 2003.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 34, Bladlood op monumenten, mei 2003.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 35, Bladzink op monumenten, juli 2003.
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland, Inspectiehandboek HFDST 2.2.4. Metalen, 2.3 Loodaansluitingen, en 2.4 Goten & Hemelwaterafvoeren.
6.7 Voorzieningen in en op het dak
Nieuwe schoorstenen, rookgas- en ventilatiekanalen mogen geen monumentale waarden aantasten. Niet toegestaan is het doorzagen van balken of doorbreken van historische plafonds, decoratief beschilderde plafonds, stucplafonds, vloerafwerkingen, wandafwerkingen en -bekledingen voor het aanbrengen van een nieuw kanaal.
Het dak en het historische dakenlandschap zijn een onlosmakelijk onderdeel van het monument en het historische stadsbeeld. Dakopbouwen en andere voorzieningen in en op het dak kunnen het silhouet van het pand en het dakenlandschap verstoren. Het is daarom van belang de oorspronkelijke kapvorm te handhaven en niet door allerlei voorzieningen te verstoren. Hoewel een voorziening vanaf openbaar gebied niet zichtbaar is kan deze wegens verstoring van de dakvorm en opzet van het gebouw toch onwenselijk zijn.
In een situatie met meerdere bouwdelen kan het tot één niveau brengen van alle of meerdere vloeren leiden tot constructieve problemen. Daarom is het advies een constructeur in te schakelen om de werkelijke constructie van het pand in beeld te brengen en de bouwkundige consequenties van de ingreep op het gehele pand inzichtelijk te maken.
Bescheiden doorbraken in muren, die een onderdeel zijn van de monumentale hoofdstructuur, zijn in beginsel niet mogelijk. Wanneer een doorbraak wordt toegestaan, dan wordt afhankelijk van de aard en situering van een doorbraak de maximale omvang bepaald. We denken dan aan een omvang van een enkele deur tot maximaal de omvang van een dubbele deur.
Afhankelijk van de monumentwaarden is incidenteel een raveling in een historische balklaag mogelijk, mits de ingreep overkomelijk is. Van deze ingreep afzien wanneer een trap in een bestaande raveling of tussen de balken kan worden aangebracht. Extra ravelingen zijn niet mogelijk bij houtconstructies met een hoge monumentale en uniciteitswaarde.
Uit een rapport van een liftadviseur kan blijken dat een historische lift met monumentwaarden niet meer voldoet aan de hedendaagse eisen. Een rapport bevat aanbevelingen over de prestaties, eco-efficiëntie(TM), toegankelijkheid, design en veiligheid. Het kan voorkomen dat voorgestelde werkzaamheden de aanwezige monumentwaarden wel aantasten.
Verwijder nooit het bestaande pakket van oude verflagen, tenzij daar een technische noodzaak voor is. Bij verwijdering de oude verflagen documenteren volgens de URL Kleurhistorisch onderzoek.
Als historische sjabloonschilderingen aan het zicht zijn onttrokken door een latere verflaag kunnen deze opnieuw worden aangebracht. Dit kan door het patroon vrij te leggen, te kopiëren en aan te brengen over de bestaande verflagen. Het is niet wenselijk schilderingen opnieuw te schilderen als deze nog in het zicht zijn, ook al zijn deze verouderd, of als het gaat om overschilderde schilderingen zonder repeterend patroon. Dit soort schilderwerk kan worden behouden en hersteld.
Voor het veranderen of restaureren van een interieur met monumentwaarden (of een vermoeden van monumentwaarden) is vooraf inzicht in de aanwezige monumentwaarden essentieel voor het maken van een plan en de beoordeling. In veel gevallen is er sprake van een historische gelaagdheid van vele eeuwen waarbij de oudere fasen incompleet of fragmentarisch bewaard zijn gebleven.
Gemetselde muren en stuclagen in historische gebouwen bezitten een buffercapaciteit voor de opname en afgifte van vocht. Afwerking met een dampdichte pleister- of verflaag (ook technische isolatielagen vallen hieronder) verstoort deze bufferfunctie, waardoor de kans op het ontstaan van condens op ramen en muren - en hiermee samenhangende problemen van houtrot of schimmelvorming - toeneemt. Bij een damp-open afwerking wordt de kans op het ontstaan van deze problemen sterk verminderd.
Monumentenwacht Vlaanderen, Onderhoud van houten vloeren, 2008.
Monumentenwacht Vlaanderen, Onderhoud van natuurstenenvloeren, 2007.
Monumentenwacht Vlaanderen, Onderhoud van metaal in het interieur, 2006.
RACM, brochure Techniek nr. 49, Keramische vloertegels uit de twintigste eeuw, oktober 2008.
RACM, brochure Techniek nr. 26, Houten vloeren, 2de druk, april 2008.
RCE, Gids Techniek nr. 53, Schade aan historisch interieurtextiel, gewijzigde 2de druk, mei 2012.
RCE, Gids Techniek nr. 54, Herstel van historisch interieurtextiel, gewijzigde 2de druk, mei 2012.
RDMZ, info Restauratie en beheer nr. 23, Herstel en onderhoud van terrazzovloeren, maart 2001.
Uitvoeringsrichtlijn Restauratie Timmerwerk, geveltimmerwerk – afbouwtimmerwerk – trappen (URL 4001), versie 1.1, 2014.
Om tegemoet te komen aan de eisen van brandwerendheid in overleg met het Bouw- en Woningtoezicht, de Brandweer en de gemeente (monumentenzorg) zoeken naar oplossingen die de monumentale onderdelen niet aantasten.
Verlichte vluchtroute en de aanduiding Nooduitgang zijn alleen mogelijk wanneer de stroomvoorziening geen aantasting vormt van historische interieurs. Wanneer het aanleggen van een noodstroomvoorziening negatieve gevolgen heeft voor het monumentale interieur dan bijvoorbeeld fluorescerende bordjes gebruiken.
RDMZ, Veiligheid in kerken, beheer en gebruik van monumentale kerkgebouwen, z.j.
E.V. Zwaan en D.J. den boer, ‘De Firetech methode, een verbeterde beschouwing van de brandveiligheid van monumenten’, in: Monumenten, 5 (2011), p.24-26.
G. Hoenselaar, Verhoging van de brandveiligheid van monumentale woongebouwen, bachelorscriptie, 2010.
Ook in monumenten is asbest vaak gebruikt. Het werd toegepast vanwege de goede isolerende en brandwerende eigenschappen. Check bij het verwijderen van asbest altijd of het monumentale onderdelen kan aantasten.
Asbestvezels kunnen na langdurige blootstelling leiden tot levensgevaarlijke ziekten. Zolang asbest vastzit in ander materiaal is het niet per se gevaarlijk. Het wordt een risico voor de gezondheid wanneer de asbestvezels vrijkomen en kunnen worden ingeademd. Bijvoorbeeld bij sloopwerkzaamheden.
Onderdelen die vaak asbesthoudend zijn en waarbij monumentwaarden in het geding kunnen zijn, zijn: gemarmerde vinyltegels, kit bij stalen kozijnen, vloerzeil met onderlaag van asbesthoudend papier, vensterbank met asbesthoudend kunstmarmer, schouw van kunstmarmer of asbestcement en afvoerkanalen.
10 Energiebesparende maatregelen - comfortverbetering
De technische en fysische condities zijn samen met de aanwezige monumentwaarden bepalend voor de mogelijkheid tot het nemen van energiebesparende maatregelen. Indien een maatregel of voorziening de monumentaliteit aantast of de technische conditie van het monument ondermijnt zal hiervan moeten worden afgezien of met een lager niveau genoegen worden genomen.
Door middel van een bouwfysische berekening aantonen dat het pakket van maatregelen verenigbaar is met het monument.
Naast de reguliere isolerende beglazing en isolatiematerialen zijn er diverse producten in de handel met redelijke of goede isolerende eigenschappen die, bijvoorbeeld door een geringere dikte, een oplossing zouden kunnen bieden voor problemen die zich voordoen bij het na-isoleren van monumenten. De materiaal- en systeemkeuze kan mede bepalend zijn voor de mogelijkheden en de energiebesparende resultaten.
De wens tot het isoleren van monumenten leidt vaak tot problemen. Koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabiliteitswanden, zijn onvermijdelijk omdat monumentale gebouwen thermisch ‘lek’ zijn. Bij balkopleggingen en gevelankers kan inwendige condensatie optreden en tot ernstige schade leiden.
E.J. Nusselder, e.a., Handboek Duurzame Monumentenzorg, theorie en praktijk van duurzaam monumentenbeheer, 2011.
RCE, info Restauratie en beheer nr. 27, Duurzame Monumentenzorg, 2001.
Stichting ERM (waaier), Uw monument energiezuinig, praktische tips voor verduurzaming, 2015.
T. Hermans, e.a., Duurzaam erfgoed, Duurzaamheid, energiebesparing en monumenten, 2011.
Isolerende beglazing aanbrengen is toegestaan, als er geen monumentwaarden in het geding zijn.
Om het binnenklimaat gezond te houden, is het noodzakelijk dat glas het koudste oppervlak blijft van een bouwconstructie.
Als een raam monumentwaarde heeft, kan isolerende beglazing worden toegepast, mits het uiterlijk en de detaillering van het bestaande raam verenigbaar zijn met isolerende beglazing. Hierbij blijven het aanzicht, de dagmaten, de negge, de zwaarte, en de detaillering vanaf de buitenzijde ongewijzigd. Als het interieur belangrijke monumentwaarden bezit blijft ook het uiterlijk van de binnenzijde ongewijzigd.
Het aanbrengen van isolatiemateriaal mag geen bouwfysische veranderingen tot gevolg hebben die kunnen leiden tot schade aan het monument.
Van de isolerende maatregel afzien als blijkt dat bij strijkbalken en strijkspanten die dicht op de gevel liggen (25 mm) er niet afdoende isolatiemateriaal tussen het constructieonderdeel en de buitenwand kan worden aangebracht, of monumentale plafonds verhinderen dat de isolatievoorziening kan worden aangebracht.
Laat bij hoge en lange ononderbroken gevels tijdens een inspectie controleren of de spouw voldoende breed en schoon is (zonder puin), of de gevel in goede staat is en of deze waterdamp voldoende doorlaat. Om te voorkomen dat er regenwater in de geïsoleerde spouw komt moet de waterkering rond kozijnen, het dak en de goten in orde zijn. De adviseur beoordeelt of het nodig is een afscheiding te maken in de spouw als de buren geen spouwmuurisolatie hebben of willen.
Natuurlijke isolatiematerialen zijn onder andere houtwol, vlaswol, cellulose (papiervlokken), houtvezel(platen) en kurk. Dit zijn goede isolatoren voor wanden en daken, en bovendien damp-open. Ook voor de afwerking van een wand heb je natuurlijke, damp-open materialen zoals leem- en kalkstuc. Damp-open isoleren vraagt om partijen met aantoonbare kennis en ervaring op dit gebied.
De muur moet in goede staat verkeren. Door de vulling zal de temperatuur van de buitenste muur meer gaan verschillen van die van de binnenste muur. Dit vergroot de kans op scheuren van het buitenblad, met ook vorstschade tot gevolg. Spouwmuren met scheuren, vorstschade of vochtdoorslag kunnen daarom beter niet gevuld worden.
De buitenkant mag niet damp-remmend zijn afgewerkt. Door een verminderende droging neemt de kans op vorstschade en scheuren toe. Spouwen waarvan de buitenste muur bestaat uit geglazuurde steen of verblendsteen kunnen bij na-isoleren schade oplopen. Een verflaag aan de buitenkant heeft hetzelfde effect.
Bij een juist isolatiemateriaal zal na vulling vochtdoorslag geen rol spelen. Het materiaal moet een dicht opeengepakte, homogene laag vormen, zonder scheuren of holtes. Het mag niet capillair zijn, zodat het geen water omhoog kan zuigen. Ook schuimvormige materialen mogen na verloop van tijd geen scheuren vertonen. Het isolatiemateriaal hoort, als het toch een geringe hoeveelheid water op zou nemen, geen warmte te geleiden. Een onzorgvuldige gevulde spouw kan leiden tot vochtgerelateerde schade, zoals oppervlakteschimmels aan de binnenkant. Een onvolledige vulling vermindert de isolerende werking.
Isolatie aan de buitenzijde van het dakbeschot (warm-dak constructie) kan alleen als de daklijn niet even hoog wordt of hoger uitkomt dan de gevellijn van de voor en/of achtergevel en de resterende gootbreedte minimaal 15 cm bedraagt. Indien mogelijk is, in overleg met de gemeente (monumentenzorg) , het ophogen van de goot toegestaan.
Isolatie aan de interieurzijde van het dak moet bij houten dakconstructies als regel worden vermeden. Doordat bij een dergelijke aanpak historische onderdelen van de kap- en dakconstructie achter de isolatielaag of binnenafwerking verdwijnen komen zij precies in de condens-gevarenzone terecht. Bovendien zijn deze cruciale bouwdelen niet langer te inspecteren op eventueel aanwezige vormen van aantasting, wat nadelig is voor een goede instandhouding van het pand.
De kleur en reflectie van zonnecollectoren en zonnepanelen sluiten zoveel mogelijk aan op het historische dak. Kies voor een kleur en reflectie die gelijk is aan de achtergrond of anders donkergrijs of zwart is. Belangrijk is ook dat de kleur egaal is, de rand een donkere kleur heeft en witte horizontale en verticale lijnen ontbreken.
Zonnepanelen zijn verschillend van uiterlijk. Er is onderscheid tussen monokristallijne, polykristallijne en dunne-film zonnepanelen. Wanneer het laatste type wordt gebruikt dan zijn er geen witte horizontale en verticale lijnen zichtbaar. Bij de andere twee typen kan dit eenvoudig weggewerkt worden met een folie.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Zonnecollectoren en zonnepanelen, wanneer vergunningvrij, wanneer een omgevingsvergunning nodig?, 2012.
Gids, RCE, Zonne-energie en uw monument, Wegwijzer voor eigenaren en huurders, september 2014.
Gids, RCE, Groene gids, zonne-energie in de historische omgeving, 2014.
Gemeente Amsterdam, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, 2009.
Hunen, M., van, Position paper kwaliteitsborging gebouwd erfgoed; restauratiebestek en certificering, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2009.
Hunen, M., van, Programmaplan Restauratiekwaliteit; kwaliteitsborging van restauratie en onderhoud van gebouwd erfgoed, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2010.
Koning, W., de, en A. Tubbing, Juridische verankering van kwaliteitseisen aan de restauratie van gebouwde monumenten, 2010.