Organisatie | Oostzaan |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2016 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | wmo |
Externe bijlagen | Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 |
Geen
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2016, artt. 12, 13 en 19
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-01-2017 | 02-01-2017 | intrekking | 20-12-2016 Gemeenteblad 2016, 188265 | * | |
15-08-2016 | 02-01-2017 | nieuwe regeling | 26-07-2016 Gemeenteblad 2016, 109084 | * |
Hoofdstuk 3 persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 3.3 Beoordeling van aanvraag pgb van een persoon uit het sociaal netwerk
Artikel 3.4 Weigeringsgronden van aanvraag voor pgb
In het besluit maatschappelijke ondersteuning worden de gronden genoemd om een aanvraag voor een pgb te weigeren. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden indien:
de cliënt naar het oordeel van het college:
1° de aanvraag niet kan motiveren en toelichten;
2° geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
3° problematische schulden heeft of een schuldsaneringstraject doorloopt;
4° verwijtbaar onder toezicht staat of een bewindvoerder heeft; onder verwijtbaar wordt verstaan dat de persoon handelingen heeft verricht of keuzes heeft gemaakt die ertoe hebben geleid dat toezicht of bewindvoering noodzakelijk is.
5° redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het pgb te beheren of een daartoe gemachtigde niet beschikt over het keurmerk van het Keurmerkinstituut;
6° een gemachtigde of beheerder van het pgb heeft aangewezen die tevens uitvoerder is van de met het PGB ingekochte ondersteuning;
7° belangenbehartigers, bemiddelingbureaus en tussenpersonen betaalt uit het pgb.
de ondersteuning die door één en dezelfde persoon geleverd wordt meer bedraagt dan 48 uur per week. Bij het vaststellen of er meer dan 48 uur per week ondersteuning wordt geleverd, kan ook de hoeveelheid ondersteuning worden meegenomen die deze persoon, via een pgb of andere wijze, levert aan andere personen of gezinsleden.
Artikel 3.6 Hoogte pgb voor dienstverlening
Artikel 3.7 Besteding en verantwoording van het pgb
Om de kwaliteit te waarborgen kan het college periodiek in gesprek gaan met de budgethouder over de behaalde resultaten met het persoonsgebonden budget of (steekproefsgewijs) toezicht houden op de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
Hoofdstuk 4 bijdragen maatwerkvoorzieningen
Artikel 4.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
Een cliënt is voor alle in de gemeente aanwezige algemene voorzieningen de betreffende reguliere bijdrage in de kosten verschuldigd.
Artikel 4.2 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen in natura of pgb’s
1.Voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van de voorzieningen genoemd in artikel 3.8 lid 4 van het Uitvoeringsbesluit, is de cliënt zowel voor een verstrekking in natura als in de vorm van een pgb een bijdrage verschuldigd.
Artikel 4.3 Omvang van de bijdrage
Indien een voorziening bestaat uit een individuele vervoersvoorziening of een losse woonvoorziening, bestaat voor de berekening van de bijdrage de kostprijs uit de gemiddelde aanschafprijs van een nieuwe voorziening en een depotverstrekking plus de kosten voor het onderhoud, keuring en reparatie van de voorziening voor 7 jaar (=afschrijftermijn voorziening). De aanschafprijs inclusief deze kosten voor het onderhoud, de keuring en reparatie van de voorziening wordt gedurende de gehele gebruiksduur van de voorziening in rekening gebracht conform de systematiek zoals in bijlage 5.
Artikel 4.5 Bijdrage woningaanpassing minderjarige
1.Voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is een bijdrage verschuldigd.
Artikel 4.7 Anti-speculatiebeding
1.De eigenaar-bewoner, die krachtens de Wmo een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het onderstaande afschrijvingsschema te worden terugbetaald:
in alle gevallen minus het percentage van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven, worden hieronder behandeld.
In het kader van volledigheid staan de regels voor persoonsgebonden budget in: artikel 2.3.6 Wmo tot en met 2.3.10 Wmo 2015, hoofdstuk 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en hoofdstuk 3 van het de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016.
Artikel 3.1 Wijze van aanvragen een pgb
Artikel 3.1 Wijze van aanvragen een pgbIn dit besluit is opgenomen dat de aanvraag voor een pgb dient te worden ingediend via een daarvoor ter beschikking gesteld format met een persoonlijk budgetplan. In dit artikel worden de voorwaarden benoemd waaraan het persoonlijk budgetplan voldoet. Het persoonlijk budgetplan is gebaseerd op de resultaten zoals vermeld in het Verslag. In de toekomst is het denkbaar dat hieronder ook het ondersteuningsplan wordt verstaan. Om een persoon uit het sociaal netwerk te betrekken bij de inzet van een pgb zijn aanvullende criteria gesteld. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Het college hecht veel waarde aan de kwaliteit en doelmatigheid van de hulpverlening aan de cliënt. Om deze reden dient de cliënt te motiveren waarom deze inzet leidt tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan de inzet van een professional.
De wijze waarop het college deze artikelen uitvoert worden in de beleidsregels uitgewerkt.
Door invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de cliënt om een budget te beheren. Wel toetsen we de bekwaamheid van de cliënt om zorg in te mogen en kunnen kopen. Dat betekent dat de cliënt keuzevrijheid heeft, maar het is wel noodzakelijk voor de cliënt oom bij de aanvraag toestemming van de bewindvoerder te hebben. Anders kan de aanvraag worden geweigerd.
Artikel 3.5 Hoogte pgb voor materiële verstrekkingen
Voor het vaststellen van de hoogte van een pgb wordt onderscheid gemaakt tussen materiële verstrekkingen en diensten. De kostprijs van de materiële voorziening vloeit voort uit de afspraken uit de raamovereenkomst met de leverancier voor de zorg in natura of op basis van een opgevraagde offerte bij de leverancier voor de zorg in natura. Hierbij wordt rekening gehouden met kosten voor onderhoud en verzekering.
Artikel 3.6 Hoogte pgb voor dienstverlening
De gemeente Oostzaan heeft de Wmo-dienstverlening ingekocht via arrangementen. Dit betekent dat binnen het arrangementstarief alle kosten zijn meegenomen om tot het afgesproken resultaat te komen. Voor het vaststellen van de hoogte voor een pgb dienstverlening zijn de tarieven gebaseerd op de arrangementen.
Lid 1: De tarieven voor een instelling zijn gebaseerd een percentage van het resultaattarief in natura. Voor de meeste resultaatgebieden is de maximale hoogte van het pgb gelijk aan de kostprijs in natura. Voor resultaatgebied 2 en beschermd wonen zijn lagere maximale hoogtes vastgesteld. Met deze percentages is aansluiting gezocht bij de hoogtes voor persoongebonden budget die voor de transitie golden om zo een gelijkwaardige situatie te creëren. Lid 2: De tarieven voor de inzet van een persoon uit het sociaal netwerk zijn op verschillende wijze vastgesteld. Hierbij is gekozen de wijze die het best past bij de betreffende dienstverlening.
Resultaatgebied 1, 3 en 5 betreffen diensten die overgekomen zijn uit de Algemene Wet Bijzondere Kosten (Awbz). Budgethouders in de Awbz (deels overgegaan in Wet langdurige zorg, Wlz) die vanaf 1 januari 2014 een pgb kregen, ontvangen maximaal het uurtarief voor informele zorgverleners van € 20. Dat is exclusief werkgeverslasten en onkostenvergoedingen. Aangezien wij niet indiceren per uur, maar per resultaat zijn maximale resultaattarieven vastgesteld voor de inzet van een persoon uit het sociaal netwerk.
Voor Resultaatgebied 2 Ondersteuning en regie is het resultaattarief opgesteld op basis van het maximale uurtarief van FWG15 in de CAO 2014-2016 VVT. Dit tarief is lager dan het maximale informele tarief van € 20,-. Dit heeft te maken met het vereiste opleidingsniveau die past bij de dienstverlening. Om in aanmerking te komen voor een pgb voor de inzet van een persoon uit het sociaal netwerk, moet de cliënt aantonen dat het leidt tot een gelijkwaardig en beter resultaat dan een professional. De gedachte is dat de inkomsten van de persoon niet hoger zijn dan de inkomsten van iemand die in loondienst is. Om de overgang ten opzichte van 2015 geleidelijke te laten verlopen is nu gekozen om 20% bij het uurtarief van FGW 15 op te tellen. Deze 20% correspondeert met de 20% die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) rekent voor werkgeverslasten en onkostenvergoedingen.
Voor Resultaatgebied 4, 7 en Beschermd wonen is gekozen voor een maximaal kortingspercentage van 75%. Dit zijn vormen waarbij de inzet van het sociaal netwerk in praktijk minder goed denkbaar zijn en voorkomen. Het kortingspercentage houdt verband met mogelijke overheadkosten en werkgeverslasten van de instellingen die personen uit het sociaal netwerk niet hebben. De bedragen voor beschermd wonen zijn
gelijk aan de tarieven van Zaanstad wegens het uitvoeren van de centrumgemeente voor taken omtrent beschermd wonen voor de regio.
Artikel 3.7 Besteding en verantwoording van het pgb
In artikel 3.6 is toegelicht dat de resultaattarieven een vast pgb-tarief zijn waarin verschillende kosten
zijn doorberekend. Dit betekent niet dat alle kosten waar een budgethouder voor komt te staan door de aanbieder in het vaste pgb-tarief mogen worden meegenomen. In artikel 3.4 zijn deze als weigeringsgronden opgenomen. Het college acht het van belang voor de cliënt dat de financiële middelen doelmatig en met passende kwaliteit voor de cliënt worden ingezet. We willen dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft. Hiertoe kan het college aan de budgethouder vragen om inzicht te geven in de besteding van het pgb.
Artikel 4.2 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen in natura of pgb’s
1.Voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van de voorzieningen genoemd in artikel 3.8 lid 4 van het Uitvoeringsbesluit, is de cliënt zowel voor een verstrekking in natura als in de vorm van een pgb een bijdrage verschuldigd. In dit artikel is het dat de bijdrage niet is verschuldigd: a. indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is;
b indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de
bijdrage periode in een instelling voor opvang verblijft;
c.indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad
voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;c.
d.voor een rolstoel; e. voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing.
Artikel 4.3 Omvang van de bijdrage
In het Uitvoeringsbesluit zijn de standaard parameters vastgelegd voor de berekening van de eigen bijdrage. De laagst maximale periode bijdrage is in het uitvoeringsbesluit vastgesteld voor burgers met een inkomen tot 120% van het relevant sociaal minimum. Deze inkomensgrens is tevens het vastgestelde startpunt van het inkomensafhankelijke deel van de eigen bijdrage. Dit zijn de standaardparameters die wettelijk zijn vastgesteld:
Gebleken is dat er bij het toepassen van de standaard parameters onredelijke situaties ontstaan met onwenselijk hoge eigen bijdragen. We vinden het niet wenselijk dat mensen noodzakelijke zorg beëindigen omdat zij deze niet meer kunnen betalen. Wij hebben als gemeente gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de standaard parameters aan te passen ten gunste van onze burgers. Aangezien de problemen vooral mensen met midden- en hogere inkomens betroffen, hebben we het percentage waarmee het inkomensafhankelijke deel stijgt aangepast naar 12%.
Een cliënt betaalt nooit meer dan de kostprijs van een voorziening. Als gemeente kunnen we een lagere kostprijs hanteren waarover de eigen bijdrage wordt berekend. Om te zorgen dat de eigen bijdrage naar een redelijk niveau gaan, hebben we ervoor gekozen om de kostprijzen aan te passen.
Artikel 4.6 Klanttarief collectief vervoer
In dit artikel worden de tarieven aangegeven die een cliënt dient te betalen bij gebruikmaking van het collectief vervoer. Alleen in geval van eenmalige belangrijke gebeurtenissen in de privésfeer kan er gebruik gemaakt worden van een prioritaire rit. Dit zijn bijvoorbeeld inzegening van een huwelijk, begrafenis of een examen.
Artikel 4.7 Anti-speculatiebeding
Dit artikel geeft aan dat bij de verkoop van een aangepaste woning binnen tien jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.
Artikel 5.1 (Tussentijdse)evaluatiegesprekken
Het college acht het van belang voor de cliënt dat de financiële middelen doelmatig en met passende kwaliteit voor de cliënt worden ingezet. We willen dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft. Hiertoe kan het college aan de budgethouder vragen om inzicht te geven in de besteding van het pgb.
Artikel 5.2 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers
De woonplaats van de cliënt is bepalend. Dit betekent dat het ook mantelzorgers kunnen zijn die in andere gemeenten wonen. Een cliënt is iemand gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Een naaste kan een kennis, vriend of familielid zijn.