Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk 2016 |
Citeertitel | Subsidieregeling voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Financiën |
Externe bijlage | Bijlage 1 met toelichting |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Gemeenteblad 2016, afd. 3B, nr. 71
Onbekend.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2016 | 28-07-2017 | nieuwe regeling | 08-03-2016 Gemeenteblad 2016, afd. 3B, nr. 71 | Gemeenteblad 2016, afd. 3B, nr. 71 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Toepasselijkheid Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013
De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 9 Aanvraagtermijn periodieke subsidie
In afwijking van artikel 6 ASA 2013 wordt een aanvraag om periodieke subsidie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van deze regeling die betrekking heeft op het tijdvak van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016 ingediend vóór 1 mei 2016.
Artikel 10 Beslistermijn periodieke subsidie
In afwijking van artikel 8, eerste lid, van de ASA 2013 beslist het college vóór 1 juli 2016 op een aanvraag om periodieke subsidie als bedoeld in artikel 5, eerste lid van deze regeling die betrekking heeft op het tijdvak van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016.
Een aanvraag om vaststelling van subsidie verleend voor het jaar 2015 op grond van de Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie 2015, de Subsidieregeling vve-thuisprogramma's en inzet hbo'ers, zoals deze regelingen zijn vastgesteld op 26 augustus 2014, wordt afgedaan volgens de bepalingen van die regelingen.
Deze subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 3 onder 2 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (verder de ASA). Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt tevens de ASA en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn.
Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA. In deze toelichting wordt voor zover noodzakelijk per artikel nadere uitleg gegeven.
Subsidieregeling als overgangsregeling voor de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017
De tweede helft van 2016 en 2017 betreffen een tijdelijke periode omdat vanaf 2018 landelijk de wetgeving in het kader van de harmonisering kinderopvang en peuterspeelzalen wordt gewijzigd. Vergeleken met de overgangsperiode 2015 en eerste helft 2016 zijn de landelijke kaders vooralsnog ongewijzigd, maar heeft Amsterdam nieuw stedelijk beleid vastgesteld. Daarnaast zal het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nieuwe financiële en inhoudelijke kaders vaststellen voor voor- en vroegschoolse educatie voor de periode 2018 en verder. In afwachting hiervan wordt de huidige subsidieregeling aangepast aan de laatste ontwikkelingen en het beleidsplan ‘Ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse peuters. Beleidsplan peutergroep/vve 2016-2018', zoals vastgesteld door het college op 25 augustus 2015. De gemeente subsidieert nog maar een klein aantal peuterspeelzalen zonder voorschoolse educatie. Deze zullen naar verwachting op termijn ook voorschoolse educatie bieden óf zonder subsidie verder gaan. Zoals het beleidsplan aangeeft, streeft de gemeente naar integrale voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar met een kwalitatief hoogwaardig voorschools ontwikkelaanbod, een doorgaande pedagogische en educatieve ontwikkelingslijn, waar kinderen samen spelend leren in de buurt, ouders hun rol pakken en waar vakbekwame pedagogische medewerkers en leerkrachten werken. Integratie van peutervoorzieningen en creëren van een doorgaande lijn naar het basisonderwijs zijn belangrijke stappen hierin. Om deze reden zal de gemeente geen nieuwe peuterspeelzalen zonder voorschoolse educatie subsidiëren.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de begripsomschrijvingen in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet op het primair onderwijs en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
Sub h: Gebied, de afbakening van de 22 gebieden in Amsterdam, is een door de gemeente gehanteerde gebiedsindeling ter bevordering van het gebiedsgericht werken. Naast de Ouder- en Kindteams maken ook de afdeling onderwijs en team voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang gebruik van deze gebiedsindeling. Inmiddels maakt ook onderwijs en de vve gebruik van deze gebiedsindeling. Een voorbeeld van een gebied is Watergraafsmeer. Buurtcombinatie - een voorbeeld van een buurtcombinatie is Transvaal. De afbakening van buurtcombinaties komt van het bureau voor onderzoek, informatie en statistiek (OIS).
Sub l: kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;
Sub t: voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten.
Sub v: vroegschoolse educatie: uitvoering van een programma, gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes doorstromen in het basisonderwijs, dat wordt verzorgd in groep 1 en 2 van een basisschool als vervolg op de voorschoolse educatie, bedoeld in de artikelen 1.1 en 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Artikel 3 Doel subsidieregeling
Voor- en vroegschoolse educatie (vve) heeft als doel onderwijsachterstanden bij jonge kinderen te voorkomen en waar nodig te bestrijden. Voorschoolse educatie is gericht op peuters van 2,5 tot 4 jaar en vindt plaats in peuterspeelzalen en kindercentra. Aansluitend is er vroegschoolse educatie voor kleuters van 4 tot en met 6 jaar in groep 1 en 2 van het basisonderwijs.
De Wet op het primair onderwijs (Wpo) draagt de gemeente op dat zij alle kinderen die dat nodig hebben voorschoolse educatie aanbiedt: dekkend aanbod voor alle kinderen uit de doelgroep. De gemeente draagt zorg voor voldoende kwalitatief goede voorzieningen in aantal en spreiding en heeft een inspanningsverplichting om alle doelgroepkinderen te laten deelnemen aan voorschoolse educatie. Op 12 maart 2012 hebben het Rijk en de G4/33 bestuursafspraken ondertekend over het effectief benutten van voor- en vroegschoolse educatie (vve)en extra leertijd voor jonge kinderen. Deze bestuursafspraken zijn verlengd tot en met eind 2016. Het doel van deze subsidieregeling is om uitvoering te geven aan de wettelijke taak die voortvloeit uit de Wet op het Primair Onderwijs (Wpo).
De gemeente Amsterdam streeft ernaar om ieder kind succesvol te laten zijn op school, op een wijze die past bij de capaciteiten van het kind.
Hiertoe wil de gemeente ook een passend aanbod organiseren voor kinderen tot vier jaar die niet tot de doelgroep behoren. De gemeente hecht dan ook grote waarde aan kwalitatief hoogwaardige voorschoolse voorzieningen gericht op de ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen, die toegankelijk zijn voor alle peuters van 2,5 tot 4 jaar, zodat elk kind een goede start kan maken in het basisonderwijs. De inzet op ouderbetrokkenheid op voor- en vroegscholen en de inzet van hbo'ers op voorscholen dragen bij aan dit doel. Ook onderzoek draagt bij aan het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Omdat er nog veel ontwikkeld moet worden voor vve, wordt regelmatig onderzoek gedaan naar effectiviteit van het aanbod. Van gesubsidieerde organisaties wordt verwacht dat zij meewerken aan deze onderzoeken.
Het subsidieplafond bepaalt het bedrag dat per jaar beschikbaar is voor de verschillende soorten activiteiten die volgens deze regels voor subsidie in aanmerking komen. De toelichting bij de Algemene subsidie verordening Amsterdam 2013 (ASA) bevat verdere uitleg over het subsidieplafond (artikel 4).
De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst (artikel 7 lid 1 ASA). Indien de aanvraag voldoet aan de criteria in deze regeling wordt deze gehonoreerd totdat het subsidieplafond is bereikt. Bij de beoordeling van de aanvragen gaat het college uit van de wettelijke taak van de gemeente om voldoende aanbod voorschoolse educatie te realiseren voor doelgroepkinderen en de inspanningsverplichting om doelgroepkinderen ook daadwerkelijk deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie. De gemeente dient het aanbod te spreiden over de stad. Daarnaast zet de gemeente zich in om een passend aanbod te bieden voor kinderen die niet tot de doelgroep behoren om zodoende goede peutervoorzieningen voor alle kinderen toegankelijk te maken.
Voor het bepalen van vraag en aanbod in het gebied wordt in eerste instantie het stadsdeel bekeken, maar waar nodig wordt een verdere verfijning gemaakt naar buurtcombinatieniveau en wordt de situatie in aangrenzende gebieden bij de beoordeling betrokken. Bij de beoordeling wordt gekeken naar het aantal kinderen van 2,5 tot 4 jaar dat in een gebied woont, het percentage kinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, de bestaande capaciteit aan voorschoolplaatsen en de gegevens over de bezetting, de wachtlijsten en de aanmeldingen in het gebied.
Bij de uitbreidingen wordt prioriteit gegeven aan die gebieden waar veel peuters wonen, het aanbod nog onvoldoende is en het bereik van de doelgroep nog achterblijft op het stedelijk bereikpercentage. Starten met voorschoolse educatie vergt een forse investering. Amsterdam streeft naar gemengde groepen waarin doelgroep en niet-doelgroepkinderen samen kunnen deelnemen aan de voorschoolse educatie. Om dit te realiseren wordt ook gekeken naar de verhouding van het aantal doelgroep en niet-doelgroepkinderen in de voorschoolgroep en in hoeverre die een afspiegeling is van de verhouding in het gebied.
Artikel 5 Subsidiabele activiteiten
Deze bepaling regelt voor welke activiteiten een subsidie kan worden aangevraagd.
Subsidie kan worden aangevraagd voor het aanbieden van voorschoolse educatie in een kindercentrum en voor voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal. Ook kan subsidie worden aangevraagd voor het starten met het aanbieden van voorschoolse educatie op een nieuwe locatie of het uitbreiden van het aanbod op een bestaande locatie. Tot slot kan nog subsidie worden aangevraagd voor de voortzetting van bestaand aanbod peuterspeelzaalwerk, waarvoor ook subsidie is verleend in de periode direct voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Het gaat dan om activiteiten die de houder al langer uitvoert en waar in het verleden subsidie voor kon worden aangevraagd bij het stadsdeel waarin de betreffende locatie gevestigd is.
Lid 2 voorziet in eenmalige subsidieverlening ter voorbereiding op en voor het eerste jaar uitvoeren van voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal of een kindercentrum. Dit houdt in dat locaties die gedurende het jaar willen starten met het aanbieden van voorschoolse educatie het gehele jaar aanvragen kunnen indienen. Subsidie voor het hierop volgende kalenderjaar dient conform artikel 6 ASA 2013 een periodieke subsidie aangevraagd te worden voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
Artikel 6 Subsidiabele activiteiten bij het aanbieden van voorschoolse educatie
Ten aanzien van de inzet van hbo'ers in de voorschool zoals bedoeld in artikel 6 onder a worden de twee varianten voor de inzet van een hbo'er omschreven. De hbo'er kan voor een van beide varianten ingezet worden, niet voor allebei. Daarnaast kan per groep in totaal maximaal één hbo'er worden vergoed.
Bij de hbo'er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient er sprake te zijn van functiedifferentiatie met de mbo'er die eveneens op de groep staat. De hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep draagt zorg voor een verhoging en borging van de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie. Het is de bedoeling dat de hbo'er één van de twee huidige pedagogisch medewerkers op de groep vervangt. Geen subsidie wordt verleend om de hbo'er als 3e persoon op de groep te laten werken. Voor de hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over:
De hbo'er als coach wordt ingezet voor coaching van de pedagogisch medewerkers op de groep om de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie te borgen en verhogen. Voor de hbo'er als coach geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over: een certificaat van de Amsterdamse training hbo'er in de voorschool, variant hbo'er als coach.
Stimuleren van ouderbetrokkenheid
De subsidieontvanger moet ouderbetrokkenheid stimuleren op basis van een plan met een visie, doelen en gerichte ondersteuning dat is gebaseerd op een analyse van wensen, behoeften en krachten en door zich te richten op de vier subdoelen zoals beschreven in het beleidsplan. Subsidie voor ouderbetrokkenheid op vroegscholen wordt slechts aan één daaraan gekoppelde voorschool verleend.
Artikel 7 Hoogte subsidiebedrag
Dit artikel verwijst naar de tabel met bijbehorende toelichting in bijlage 1 bij deze regeling. Dit artikel behoeft geen aanvullende toelichting.
Dit artikel voorziet er in dat subsidie alleen aangevraagd kan worden door een geregistreerde peuterspeelzaal of kindercentrum. Subsidie voor de inzet van een hbo'er en voor het stimuleren van ouderbetrokkenheid, wordt alleen verleend als aanvulling op het reguliere aanbod van voorschoolse educatie. Daarnaast kan een peuterspeelzaal met voorschoolse educatie ook subsidie krijgen voor de inzet van zorgcoördinatie.
Artikel 9 Aanvraagtermijn periodieke subsidie
Volgens artikel 6 ASA moet een periodieke subsidie voor 1 oktober aangevraagd worden. Dat kan niet voor aanvragen die betrekking hebben op de tweede helft van 2016. Daarom bepaalt de regeling dat deze aanvragen voor 1 mei 2016 moeten worden ingediend. Voor 2017 geldt weer de datum van 1 oktober 2016 als datum waarvoor de aanvraag subsidie 2017 ingediend moet zijn.
Artikel 10 Beslistermijn periodieke subsidie
In afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid ASA (dat bepaalt dat de beslissing genomen moet worden vóór 1 januari van jaar waarop subsidie ziet) geeft dit artikel een afwijkende beslistermijn voor aanvragen om subsidie voor de tweede helft van 2016. Deze aanvragen moeten volgens artikel 9 vóór 1 mei 2016 ingediend worden. Dit artikel bepaalt dat de beslissing hierop voor 1 juli 2016 wordt genomen, dus vóór aanvang van het tijdvak waarop deze subsidieaanvraag ziet, nl. de tweede helft van 2016. Voor 2017 geldt weer de beslistermijn van artikel 8, eerste lid ASA.
Het doel van de subsidieregeling is allereerst het bieden van optimale ontwikkelkansen voor kinderen tussen 2,5 en 4 jaar. In verband hiermee wordt afgewogen of in een bepaald gebied behoefte is aan (uitbreiding van) het aanbod peuterspeelzaalwerk of voorschoolse educatie. De onder sub a genoemde weigeringsgrond ziet hierop toe. Indien onvoldoende wordt bijgedragen aan het vergroten van het bereik van kinderen tussen 2,5 en 4 jaar in een specifiek gebied, kan de subsidie worden geweigerd. Aan deze afweging ligt een analyse van de kerncijfers over aantallen kinderen en de cijfers inzake deelname per gebied ten grondslag, waarbij het aanbod van plaatsen voor voorschoolse educatie wordt vergeleken met het aantal doelgroepkinderen in de buurt en het bereik daarvan. Indien het bereik van peuters voldoende hoog is en/of indien sprake is van een onderbezetting van reeds aangeboden plaatsen, is het niet wenselijk om subsidie te verlenen. De beschikbare middelen worden zo ingezet waar deze voldoende bijdragen aan het vergroten van het bereik van kinderen tussen 2,5 en 4 jaar in een specifiek gebied. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan die gebieden waar het gerealiseerde bereik van kinderen beneden het stedelijk gemiddelde ligt.
Het doel van de subsidie is ook het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie. In verband daarmee heeft het college besloten alleen subsidie te verlenen als de basiskwaliteit van de vestiging op orde is. Onder sub b zijn de belangrijkste voorwaarden voor de basiskwaliteit van kindercentra en peuterspeelzalen genoemd (de zogenaamde ‘Big Five'). Voor de beoordeling of de basiskwaliteit op orde is, wordt gekeken naar het laatste inspectierapport van de toezichthouder. Hieronder volgt een uitwerking van de Big Five in subcriteria of inspectie-items.
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.
De houder biedt verantwoorde kinderopvang c.q. verantwoord peuterspeelzaalwerk aan die/dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind. De houder voert hiertoe een zodanig pedagogisch beleid dat dit leidt tot verantwoorde kinderopvang c.q. verantwoord peuterspeelzaalwerk. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
Een andere kwaliteitseis is dat een houder aan alle wettelijke eisen voor voorschoolse educatie moet voldoen. Dit geldt ook t.a.v. de eisen in de verordening. Dit komt tot uitdrukking onder sub c en d. Of aan de eisen is voldaan, wordt in eerste instantie beoordeeld door de toezichthouder. Voor de beoordeling of inmiddels wel aan de eisen wordt voldaan, is echter niet altijd de beoordeling van de GGD nodig. In de praktijk weegt ook de ernst van de overtredingen ten aanzien van verschillende eisen mee. De bepaling is zo geformuleerd dat maatwerk mogelijk is.
Sub e verwijst naar het beleidsplan ‘Ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse Peuters. Beleidsplan peutergroep/ vve 2016 - 2018'. De kwaliteitseisen zoals bedoeld in het beleidsplan zijn onder meer uitgewerkt in een Amsterdams profiel jonge kindvoorziening, dat binnenkort wordt gepubliceerd op https://www.amsterdam.nl/onderwijs-jeugd/voorschool/.
Artikel 12 Aanvullende verplichtingen
Dit artikel verplicht de subsidieontvanger tot het naleven van de daargenoemde verplichtingen gedurende de periode waarvoor de subsidie is verleend. De inhoud van de verplichtingen komt grotendeels overeen met de weigeringsgronden. Daarnaast gelden nog enkele andere verplichtingen.
De verplichting sub e verplicht de ontvanger van subsidie voor de inzet van zorgcoördinatie ertoe om ondersteuning te bieden aan pedagogisch medewerkers wanneer er kinderen in de groep zitten die extra zorg nodig hebben. Dit kan door (groeps)observaties te doen, te helpen bij het maken van handelingsplannen en het onderhouden van contacten met de lokale zorgstructuur. De organisatie zet voor deze functie een hbo'er met voldoende kennis van de ontwikkeling en ontwikkelingsproblemen van jonge kinderen verwacht.
De verplichtingen sub f en g zijn noodzakelijk om de kwaliteit van het aanbod te kunnen monitoren.
Tot slot is onder sub h de verplichting tot meewerken aan onderzoek naar voorschoolse educatie opgenomen. Onderzoek maakt onderdeel uit van de beleidsvoorbereiding en -evaluatie van het aanbieden van kwalitatief goed aanbod voorschoolse educatie. Daarmee valt dit binnen de doelstelling van de subsidieregeling.
Gelet op de vervanging van de subsidieregelingen en de hierop ingediende subsidieaanvragen dan wel verleende subsidies is het van belang om te voorzien in overgangsrecht. Artikel 13 geeft onder meer antwoord op de vraag welke regelgeving van toepassing is op een aanvraag die onder de oude regeling is ingediend en waarop ten tijde van de inwerkingtreding van de nieuwe regeling nog niet is beslist. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een aanvraag om verlening en een aanvraag om vaststelling van verleende subsidie.
Het eerste lid regelt dat aanvragen om vaststelling van subsidie die voor 2015 is verleend op grond van de toenmalige subsidieregeling, worden afgehandeld volgens die subsidieregeling.
Het is niet nodig een bepaling op te nemen over de vaststelling van subsidie die voor de eerste helft van 2016 is verleend, gelet op het bepaalde in artikel 15, zesde lid ASA. Volgens deze bepaling vindt de verantwoording van deze subsidie gelijktijdig en gezamenlijk plaats met de aanvraag tot vaststelling van de periodieke subsidie 2016. De ASA-toelichting bevestigt dat deze verantwoording tegelijk en gezamenlijk plaatsvindt om de administratieve lasten voor de subsidieontvanger zoveel mogelijk te beperken. De ontvanger van in 2016 verleende subsidies dient op grond van artikel 15 ASA binnen acht weken na 31 december 2016 een aanvraag om vaststelling van deze subsidies in.
Tot slot volgt uit artikel 13 van deze subsidieregeling dat beleidsregels en andere besluiten, genomen op grond van voorgaande subsidieregelingen, blijven gelden.
De titel bevestigt dat deze subsidieregeling met name ziet op het stimuleren van voorschoolse educatie. De gemeente wil geen nieuwe peuterspeelzalen zonder voorschoolse educatie subsidiëren. Zoals het beleidsplan aangeeft, streeft de gemeente naar het stimuleren van integrale voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar met een kwalitatief hoogwaardige voorschoolse educatie.