Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Barneveld

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBarneveld
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld, artt. 11 derde en vijfde lid, 12 derde en vijfde lid en 16 derde en zesde lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201701-01-2020art. 12

12-12-2016

gmb-2016-183497

1030186
04-08-201618-07-201601-01-2017Nieuwe regeling

25-07-2016

gmb-2016-105113

1018089

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

gelet op de artikelen 11 derde en vijfde lid, 12 derde en vijfde lid en 16 derde en zesde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld;

besluit:

vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Persoonsgebonden budget (pgb):

    bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een gemeentelijke vangnetvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • b.

    Belastbaar inkomen:

    het inkomen waarover inkomstenbelasting verschuldigd is;

  • c.

    Verzamelinkomen:

    het inkomen dat de belastingdienst vaststelt op basis van het inkomen uit werk en woning en eventuele opbrengsten uit sprake en/of beleggen;

  • d.

    Eigen bijdrage:

    een door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen bijdrage die bij de verstrekking van een gemeentelijke vangnetvoorziening in natura of pgb betaald moet worden;

  • e.

    Kostprijs:

    de werkelijke prijs die door de gemeente wordt betaald voor een gemeentelijke vangnetvoorziening;

  • f.
  • g.

    Gemeentelijke vangnetvoorziening:

    een maatwerkvoorziening als in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • h.

    Budgethouder:

    de cliënt, of degene die namens de cliënt het pgb beheert.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende gemeentelijke vangnetvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de cliënt.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb;

    • b.

      als de gespreksvoerder bepaalt dat de gekozen dienst of product niet adequaat is;

    • c.

      als uit onderzoek is gebleken dat de cliënt een eerder persoonsgebonden budget niet in overeenstemming met doel en/of bestemming heeft ingezet, de gespreksvoerder kan in individuele gevallen hiervan afwijken;

    • d.

      verstrekking van een pgb gezien de (verwachte) korte duur van de verstrekking zou leiden tot een inefficiënte besteding van gemeentelijke middelen;

    • e.

      de dienstverlener tevens budgethouder is.

  • 3.

    Gemeentelijke vangnetvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn:

    • a.

      mobiele tilliften;

    • b.

      douchebrancards.

  • 4.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats met tussenkomst van de Sociale Verzekeringsbank, die belast is met de uitvoering en uitbetaling van de pgb’s, tenzij het pgb niet met tussenkomst van de SVB is uitbetaald.

  • 5.

    De besteding van het pgb dient volledig verantwoord te worden. Indien de budgethouder de besteding (gedeeltelijk) niet kan verantwoorden, vordert het college het niet verantwoorde deel terug.

  • 6.

    Indien het pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling is aangewend voor bekostiging van de voorziening zal het college de beslissing tot verlening van het pgb herzien of intrekken.

Artikel 3 Pgb besteding bij sociaal netwerk

  • 1.

    Bij besteding van het persoonsgebonden budget aan een dienstverlener vanuit het sociaal netwerk, of een dienstverlener zonder kwaliteitsstandaard bedraag het:

    • a.

      uurtarief € 20,00, van toepassing op de ondersteuning waarbij voor de aanbieders van de ondersteuning in natura een uurtarief geldt;

    • b.

      dagdeeltarief € 20,00, van toepassing op de ondersteuning waarbij voor de aanbieders van de ondersteuning in natura een dagdeeltarief geldt.

  • 2.

    Het college kan van het bepaalde in het eerste lid afwijken wanneer de dienstverlener aantoont dat het pgb niet toereikend is.

Artikel 4 Terugvordering pgb na intrekking

  • 1.

    Bij intrekking van een pgb ten behoeve van de aanschaf van een voorziening, niet zijnde een woningaanpassing, voordat de periode, waarover eigen bijdrage verschuldigd is, is verstreken, vordert het college het pgb gedeeltelijk terug, tenzij de cliënt het eigendom van de voorziening waarvoor het pgb is aangewend overdraagt aan het college.

  • 2.

    Het terugvorderingsbedrag wordt gelijkgesteld met de verkoopwaarde die de voorziening, waarvoor het pgb is aangewend, ten tijde van het intrekkingsbesluit heeft.

  • 3.

    Indien in geschil, wordt de verkoopwaarde van de voorziening vastgesteld door een aanbieder die soortgelijke voorzieningen in natura levert.

  • 4.

    Indien de cliënt bij aanschaf van de voorziening, bedoeld in het eerste lid, eigen middelen naast het pgb heeft aangewend, bedraagt het terugvorderingsbedrag, in afwijking van het tweede lid, een gedeelte van de verkoopwaarde, in gelijke verhouding tussen de eigen middelen en het pgb bij aanschaf van de voorziening.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen

Artikel 5 Omvang van eigen bijdrage

Artikel 6 De duur van de eigen bijdrage

  • 1.

    Voor een gemeentelijke vangnetvoorziening, niet zijnde een zaak, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht, gedurende de periode waarvoor de ondersteuning is toegekend en de ondersteuning wordt gegeven.

  • 2.

    De eigen bijdrage voor het gebruik van de regiotaxi wordt berekend over de daadwerkelijk gereisde zones per periode (4 weken).

  • 3.

    Voor de voorziening, anders dan genoemd in het eerste en tweede lid, waarvan de totaalprijs lager is dan € 91,- wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 4.

    Voor de woonvoorziening, waarvan de totaalprijs meer dan € 91,–, maar ten hoogste € 1.000,– bedraagt, wordt gedurende maximaal drie jaar een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 5.

    Voor de woonvoorziening, waarvan de totaalprijs hoger is dan € 1.000,–, wordt gedurende maximaal zeven jaar een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 6.

    Voor de voorziening, anders dan genoemd in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, waarvan de totaalprijs hoger is dan € 91,–, wordt gedurende maximaal zeven jaar een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 7.

    Voor het vaststellen van de periode waarover een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht in geval van een pgb, wordt het pgb gelijk gesteld met de voorziening waarvoor het pgb is verstrekt.

Artikel 7 Vaststelling van de eigen bijdrage

  • 1.

    Vaststelling en inning van de eigen bijdrage vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) conform het bepaalde in artikel 4.

  • 2.

    De eigen bijdrage bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening, vermeerderd met de kosten van onderhoud, herverstrekkingskosten en verzekering.

  • 3.

    In geval van het plaatsen van een woonunit wordt de kostprijs, onverminderd het tweede lid, vermeerderd met de plaatsings-, aansluit- en geraamde verwijder- en herstelkosten.

Artikel 8 Bijdrage voor algemene voorzieningen

  • 1.

    Indien voor gebruikmaking van een algemene voorziening een bijdrage verschuldigd is wordt de cliënt hiervan vooraf op de hoogte gesteld door de aanbieder.

  • 2.

    De bijdrage voor het gebruik van een algemene voorziening is de cliënt verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage wordt door de aanbieder, na instemming van de gemeente, vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 9 Persoonsgebonden budget woonvoorziening

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    In geval van een pgb verstrekt voor een woningaanpassing, dient deze terugbetaald te worden indien de woning verkocht wordt binnen zeven jaar na verstrekking. Dit bedrag wordt dan verminderd met het percentage van de afschrijving van de woningaanpassing. De afschrijving van een woningaanpassing is zeven jaar op basis van het volgende afschrijvingsschema:

    • a.

      10% bij verkoop binnen één jaar;

    • b.

      25% bij verkoop na één tot twee jaar;

    • c.

      40% bij verkoop na twee tot drie jaar;

    • d.

      55% bij verkoop na drie tot vier jaar;

    • e.

      70% bij verkoop na vier tot vijf jaar;

    • f.

      85% bij verkoop na vijf tot zes jaar;

    • g.

      95% bij verkoop na zes tot zeven jaar;

    • h.

      100% bij verkoop na zeven jaar.

Artikel 10 Voorziening voor huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die voor meer dan € 15.000,– is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, gedurende de periode dat de eigenaar de woning beschikbaar houdt voor een cliënt die een dergelijk aangepaste woning behoeft. De eerste maand huurderving komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag (de zogenaamde huurgrens).

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en/of in en om de woning

Artikel 11 Persoonsgebonden budget vervoer

Het pgb voor vervoersvoorzieningen, waarbij inbegrepen rolstoelen, wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, herverstrekkingskosten en reparatie, gebaseerd op het bedrag voor onderhoud en reparatie en indien van toepassing verzekeringen dat voor vergelijkbare voorzieningen gerekend wordt door de gegunde leverancier van naturavoorzieningen. Het bedrag voor onderhoud en reparatie en verzekeringen wordt na afloop van het kalenderjaar uitgekeerd.

Artikel 12 Valleihopper

  • 1.

    Met de pas van de Valleihopper kan maximaal 2500 kilometer per kalenderjaar tegen het kortingstarief worden gereisd. Deze regeling wordt het ‘Kilometerbudget’ genoemd.

  • 2.

    Wanneer cliënt naast een pas voor de Valleihopper ook is geïndiceerd voor een scootmobiel, wordt het kilometerbudget verlaagd naar maximaal 1250 kilometer per kalenderjaar.

  • 3.

    De in eerste en tweede lid genoemde Kilometerbudgetten worden voor het resterende deel van het kalenderjaar naar rato vastgesteld.

  • 4.

    Om gebruik te kunnen maken van het Kilometerbudget dient men te beschikken over een pas. Voor deze pas is eenmalig € 7,50 verschuldigd.

Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding, citeertitel

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 4 augustus 2016 en werkt terug tot 18 juli 2016.

  • 2.

    Op deze datum worden artikel 2 derde en vierde lid, artikel 3 eerste lid, artikel 4 eerste lid, artikel 5, artikel 6 en artikel 8 tot en met artikel 12 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Barneveld, vastgesteld op 23 september 2014, ingetrokken.

Artikel 14 Citeertitel

Dit Besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld.

 

Aldus vastgesteld op 25 juli 2016,

Burgemeester en wethouders voornoemd,

drs. D. Bakhuizen

Secretaris

dr. J.W.A. van Dijk,

Burgemeester

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld – Toelichting

juli 2016

Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld vraagt om nadere uitwerking. In dit besluit worden de regels uit de verordening geconcretiseerd.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

In dit hoofdstuk zijn de definities opgenomen.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het PGB

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

Verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) vindt plaats op gemotiveerd verzoek van de aanvrager. Dit gebeurt bij voorkeur tegelijk met de aanvraag. De cliënt wordt tijdens het gesprek geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden voor een pgb.

Het tweede lid a tot en met e geven aan wanneer er geen pgb wordt verstrekt.

Deze bepalingen zijn opgenomen om misbruik van het pgb te voorkomen.

In gevallen waarbij het ziektebeeld progressief is en de verwachting is dat er maar korte tijd gebruik gemaakt zal worden van de voorziening, kan de klantmanager beslissen geen pgb te

verstrekken; dit om kapitaalvernietiging te voorkomen.

Het derde lid bepaalt dat de mobiele tilliften en douchebrancards uitsluitend in natura worden verstrekt. Deze bepaling is opgenomen om kapitaalvernietiging te voorkomen.

Het vierde lid sluit aan bij de wet. In de Wmo 2015 is voor pgb’s het trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank Bank (SVB) als verplichting vastgelegd. Gemeenten maken het pgb niet meer rechtstreeks over op de rekening van de cliënt, maar op de rekening van de SVB. De SVB betaalt uit dit budget de rekeningen die de cliënt indient voor de geleverde ondersteuning. De wetgever beoogt mede door middel van het trekkingsrecht fraude met pgb’s tegen te gaan en daarmee de houdbaarheid van het pgb te vergroten. Het trekkingsrecht geldt in beginsel voor alle pgb’s in de Wmo, maar voor eenmalige PGB’s voor maatwerkvoorzieningen inde vorm van woningaanpassingen, vervoersvoorzieningen en andere hulpmiddelen is een (tijdelijke) uitzondering gemaakt. De gemeenten blijven de daaraan verbonden betalingen ook na 2015 uitvoeren. De SVB heeft daartoe een mandaatbesluit getekend voor alle gemeenten. Daarmee kunnen gemeenten niet alleen (betaal)besluiten nemen met betrekking tot eenmalige PGB’s, maar ook andere, daarmee in verband staande handelingen verrichten.

Artikel 3 Pgb bij besteding sociaal netwerk

De in het eerste lid genoemde tarieven komen voort uit de Jeugdwet en hangt samen met het gegeven dat leden van het sociaal netwerk en/of andere particulieren, voor de uitvoering van het pgb, niet of nauwelijks ‘overheadkosten’ kennen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een organisatie.

In het kader van het ‘maatwerkprincipe’, kan het college van het bepaalde in het eerste lid afwijken wanneer de dienstverlener aantoont dat het pgb, na verrekening van het kortingspercentage, niet toereikend is (tweede lid).

Artikel 4 Terugvordering pgb na intrekking

Bij het verstrekken van een pgb ten behoeve van de aanschaf van een hulpmiddel wordt het hulpmiddel geacht een levensduur van zeven jaar te hebben voordat deze geheel is afgeschreven. Als voor het verstrijken van deze zeven jaar het pgb wordt ingetrokken omdat het hulpmiddel dat van het pgb is aangeschaft niet meer gebruikt wordt of niet meer toereikend is, heeft het hulpmiddel nog restwaarde. Het pgb is niet bedoeld om de cliënt in een financieel betere positie te brengen dan als de cliënt gekozen had voor een hulpmiddel in natura. Daarom hefet de cliënt in deze gevallen de keuze om of het hulpmiddel dat van het pgb is aangeschaft in eigendom over te dragen aan de gemeente, of het pgb gedeeltelijk terug te betalen.

Evenmin is het de bedoeling van de gemeente om de cliënt in een finacieel slechtere positie te brengen bij de keuze voor een pgb. Het terugvorderingsbedrag wordt daarom gelijk gesteld met de reële verkoopwaarde van het hulpmiddel, zodat de cliënt bij verkoop van het hulpmiddel geen ‘schuld’ aan de gemeente hoeft te verkrijgen.

Vaak wordt een pgb gehanteerd voor de aanschaf van een hulpmiddel die ‘luxer’ is dan de goedkoopst adequate voorziening. In dat geval legt de cliënt eigen middelen in om het hulpmiddel aan te schaffen. De restwaarde van het hulpmiddel is in dat geval hoger dan wanneer de cliënt enkel het pgb heeft aangewend voor de aanschaf. Om de afschrijving gelijkelijk te dragen is de verhouding tussen eigen middelen en terugvorderingsbedrag van de verkoopwaarde gelijk aan de verhouding tussen eigen middelen en pgb van de aanschafwaarde.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen en ouderbijdragen

Artikel 5 Omvang van de eigen bijdrage en ouderbijdrage

Hoofdstuk 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 handelt over eigen bijdragen. Dit hoofdstuk schrijft de wijze van berekenen van de hoogte van de eigen bijdrage voor. In de regeling is opgenomen dat van deze wijze van berkening slechts in twee gevallen mag worden afgeweken, door aanpassing van het percentage van het inkomen dat meegerekend wordt, of door aanpassing van het ‘drempel’inkomensbedrag. De gemeente Barneveld heeft ervoor gekozen de in artikel 3.8 genoemde percentages te verlagen, waardoor de eigen bijdrage verlaagd wordt.

Artikel 6 De duur van de eigen bijdrage

De eigen bijdrage kan maximaal de kostprijs, eventueel vermeerderd met de onderhoudskosten, herverstrekkingskosten en verzekering, bedragen. In de gemeente Barneveld wordt een eigenbijdrage gevraagd voor alle soorten voorzieningen, behoudens de rolstoelvoorzieningen.

Artikel 7 Vaststelling van de eigen bijdrage

Dit artikel is opgenomen om aan te geven door wie de eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd, namelijk het CAK.

Artikel 8 Bijdrage voor algemene voorzieningen

Dit artikel geeft regels voor de bijdrage die verschuldigd is bij gebruikmaking van een algemene voorziening. Omdat deze cliënten zich, zonder tussenkomst van de gemeente, bij de aanbieder melden, wordt de bijdrage betaald aan deze aanbieder. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld door de aanbieder, na instemming van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 9 Persoonsgebonden budget woonvoorziening

In het eerste lid is geregeld hoe het pgb voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het tweede lid geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen zeven jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Artikel 10 Voorziening voor huurderving

In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die voor meer dan € 15.000,– is aangepast kan het college een tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden. De eerste maand huurderving komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit behoort tot het normale risico van leegstand.

Door de eigenaar van de woning een tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie.

Op grond van dit artikel is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag (de zogenaamde huurgrens).

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en/of in de woning

Artikel 11 Persoonsgebonden budget vervoer

Dit artikel regelt de wijze waarop een pgb voor een vervoersvoorziening, waarbij inbegrepen rolstoelen, wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening Wmo 2015, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor verzekering onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt vastgesteld aan de hand van de bedragen die voor onderhoud en reparatie door de leverancier van naturavoorzieningen wordt gehanteerd voor een soortgelijke voorziening.

Artikel 12 Regiotaxi

In dit artikel is vastgelegd hoe het Zonebudget wordt bepaald. Daarnaast is het bedrag aan eenmalige paskosten opgenomen.

Algemeen

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld was een regeling getroffen voor personen die geen gebruik konden maken van de reguliere vervoersmogelijkheden (natura voorzieningen). Zij konden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto, taxi of rolstoel taxi. Met de wetswijziging Wmo is de mogelijkheid tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming komen te vervallen.

De regeling is per februari 2013 al teruggebracht naar een maximaal aantal kilometers. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kon een beroep op deze regeling gedaan worden. Reden waarom hiervoor geen vervangende (standaard) oplossing is gezocht. Het systeem van de nieuwe Wmo 2015, waarin maatwerk voorop staat, zou dergelijke gevallen voldoende moeten kunnen ondervangen.

Voor cliënten met geldige indicatie van voor 1 januari 2015 blijft dit recht bestaan. Zij kunnen hiervoor terugvallen op hun geldige beschikking.