Organisatie | Heusden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Heusden 2016 |
Citeertitel | Uitvoeringsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Heusden 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | burgerzaken huisvesting informatisering |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2016 | nieuw | 26-07-2016 www.officielebekendmakingen.nl, 1-8-2016 | 474802 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden;
gelet op artikel 4:17 van de Wet basisregistratie personen en artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht;
‘Uitvoeringsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Heusden 2016’.
Aldus besloten in de vergadering van het college van de gemeente Heusden, gehouden op 26 juli 2016.
de secretaris, de burgemeester,
mr. H.J.M. Timmermans drs. J. Hamming
Uitvoeringsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen
De uitvoeringsregels worden vastgesteld op basis van de circulaire Bestuurlijke Boete in de Wet Basisregistratie personen
Bij het maken van de Uitvoeringsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen is gebruik gemaakt van de handreiking over dit onderwerp uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) in november 2013.
Met de nieuwe Wet basisregistratie personen (BRP) wordt een nieuw instrument geïntroduceerd voor de handhaving van de plichten die burgers hebben ten aanzien van de BRP, nl: de bestuurlijke boete. Handhaven van deze burgerplichten kan slechts nog worden gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Het strafrecht is niet in de Wet BRP opgenomen.
Elke gemeente kan haar eigen uitvoeringsregels hiervoor vaststellen. Het is wenselijk dat de toepassing ervan zoveel mogelijk op gelijke wijze plaatsvindt. Deze handreiking beoogt gemeenten enige standaardisatie in de uitvoering van het sanctiebeleid te bieden. De gemeente Heusden heeft daarom de handreiking als uitgangspunt genomen.
Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het is de bedoeling, dat die burgers aanzet tot het nakomen van verplichtingen die de Wet basisregistratie personen aan hen oplegt.
Dit document beschrijft hoe de gemeente Heusden omgaat met de bestuurlijke boete in de BRP.
De bestuurlijke boete is één van de handhavingsinstrumenten in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het is een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen een sanctie die opgelegd wordt met het doel te bestraffen.
Het is ook een onvoorwaardelijke sanctie. Dat betekent dat de boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd indien iemand alsnog aan zijn verplichting voldoet, behoudens bezwaar en beroep.
De regels van de bestuurlijke boete zijn vastgelegd in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de bestuurlijke boete oplegt, hoe de bestuurlijke boete wordt opgelegd en wanneer de bestuurlijke boete vervalt. De tekst van deze handreiking is daarom ook voor een groot deel gebaseerd op de regels die in de Awb staan.
Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als die is gegrond op een wettelijke bepaling. In de Wet BRP is artikel 4.17 de wettelijke basis.
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
De burger wordt zowel op de website van de gemeente als in de Huis-aan- huisbladen erop gewezen, dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, als hij zijn verplichtingen ingevolge de BRP niet nakomt. De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument waar ook een preventieve werking vanuit moet gaan. Daarom wordt in alle correspondentie aangaande aangiften, relevante verklaringen en onderzoeken melding gemaakt van de mogelijkheid om een bestuurlijke boete bij overtreding op te leggen. Ook in e-formulieren wordt verwezen naar deze sanctiemogelijkheid.
De waarschuwing kan natuurlijk ook meer gericht worden ingezet bij individuele gevallen, waarbij nog eens expliciet wordt gewezen op de gevolgen, zoals de bestuurlijke boete.
Indien een tot aangifte verplichte persoon een valse aangifte doet is er sprake van valsheid in geschrifte.
Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Dat valt immers ook onder ‘overtreding van’ een aangifteplicht. Wel is dan artikel 5.44 van de Awb van toepassing, indien naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte. Dat betekent dat eerst de overtreding aan het OM moet worden voorgelegd (tenzij met het OM is overeengekomen om daarvan af te zien) en afhankelijk van de reactie van het OM kan dan alsnog worden overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Artikel 5:44 van de Awb regelt dat voor hetzelfde feit niet zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd. Op enig moment moet definitief worden gekozen voor één van beide. Lid 1 regelt dat wanneer het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, er definitief voor het strafrecht is gekozen (una via beginsel). Ook als er in de strafzaak uiteindelijk geen straf volgt kan er niet alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Lid 2 van dit artikel regelt dat er tussen het bestuursorgaan en het openbaar ministerie wordt afgestemd. Omdat het niet praktisch is dat over ieder individueel geval wordt overlegd laat het artikel de ruimte om in een convenant en/of vervolgingsrichtlijnen van het OM wordt vastgelegd voor de keuze tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke afdoening.
Valse aangifte bij vervullen van aangifteplicht door iemand anders
Wanneer iemand aangifte van adreswijziging of vertrek doet voor iemand anders terwijl dat een valse aangifte betreft, kan dit niet met een bestuurlijke boete bestraft worden. Dat geldt ook voor valse schriftelijke verklaringen. In deze gevallen is sprake van valsheid in geschrifte hiervoor biedt het strafrecht de nodige sancties. Indien dit voorkomt kan het college van B&W aangifte doen bij de politie.
Ten aanzien van de bestuurlijke boete wordt er in het bestuursrecht onderscheid gemaakt tussen lage bestuurlijke boeten en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften waaraan het bestuur moet voldoen dan voor de hoge bestuurlijke boeten. De grens tussen lage en hoge bestuurlijke boeten ligt op 340 euro. De Wet BRP stelt een maximum van 325 euro. De reden dat de Wet BRP de boete maximeert, is omdat de gemeenten bij een hoger bedrag geconfronteerd worden met meer administratieve lasten om de boete te kunnen opleggen. Afwijking van dit bedrag naar beneden is overigens mogelijk.
Geadviseerd wordt om twee boetebedragen te hanteren, te weten: een standaardboete van 200 euro en een maximale boete van 325 euro. Geadviseerd wordt verder het volgende:
De standaard boete minimaal opleggen als besloten is tot een bestuurlijke boete. De burger moet op enig moment zijn geïnformeerd over het risico dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer hij zich niet houdt aan de verplichtingen volgens de wet BRP.
Deze opleggen bij overtredingen van verplichtingen die te maken hebben met migratie (o.a. vestiging, adreswijziging en vertrek) met dien verstande dat:
het gaat om recidivisten, zoals bij een eerder opgelegde bestuurlijke boete voor vergelijkbare overtreding. Ook een eerdere vergelijkbare overtreding blijkens een eerdere ambtshalve opname van verblijfplaatsgegevens wordt hiertoe gerekend. Deze ambtshalve opname is ontleend aan een gesloten onderzoekdossier waaruit blijkt dat de burger zijn verplichting niet na is gekomen. Geadviseerd wordt om zaken die nog onder wet GBA hebben gespeeld, daar niet toe te rekenen. Dat biedt de burger de mogelijkheid om met ingang van de BRP met een schone lei te beginnen.
Voordat het college van B&W ambtshalve besluit tot opname of wijziging van verblijfplaatsgegevens, zal het dossier op basis waarvan het besluit wordt genomen op orde moeten zijn. Dit dossier vormt immers ook de basis voor het opleggen van de bestuurlijke boete als daaruit ook blijkt dat er sprake is van een verwijtbare overtreding.
Er wordt een rapport worden opgemaakt , dat wordt toegevoegd aan het dossier. Geadviseerd wordt om alleen een rapport op te stellen, als het iets toevoegt ten aanzien van het bewijs dat iemand in overtreding is. Bijvoorbeeld als iemand weigert om aangifte van verhuizing of inschrijving te doen, terwijl tijdens huisbezoek blijkt dat hij er woont, zou je hiervan een rapport op kunnen maken.
Het rapport moet de volgende gegevens bevatten:
Op basis van het rapport wordt een bestuurlijke boete opgelegd. Het rapport moet worden toegestuurd aan de overtreder. Dit moet gebeuren voor of bij de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke boete. Een kopie van het rapport kan ook ter plaatse worden uitgereikt aan betrokkene.
Er wordt gebruik gemaakt worden van een gestandaardiseerd modelrapport (Zie bijlage 5 model A).
Hierbij worden de volgende zaken verder duidelijk worden aangegeven:
Let op: Als in het rapport een verklaring van de burger wordt opgenomen, waarom niet aan de verplichting werd voldaan, is de ambtenaar vóóraf verplicht om die erop te wijzen dat hij niet tot antwoorden is verplicht (de zgn. cautie). Het begrip “Cautie”wordt verderop in deze handreiking nader toegelicht.
Een voorwaarde voor het opleggen van een bestuurlijke boete is, dat de overtreding van de burger alleen gesanctioneerd kan worden als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaar wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid. Bij de objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen. De mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.
Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk de boete wordt opgelegd. (artikel 5:41 Awb). Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete .
Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoed opname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen bepalen of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan boete wordt opgelegd.
Indien de burger inzage eist in het dossier moet gelet wordt op de privacy van in het dossier genoemde personen.
Als het een overheidsorgaan of derde betreft kan de melding en de naam van de betreffende organisatie vermeld blijven staan in het dossier. Betreft het een particuliere persoon, dan zal de naam van de particuliere persoon, onzichtbaar gemaakt moeten worden. Wel kan eventueel vermeld worden wat de relatie is van de melder ten aanzien van het adres: eigenaar of (nieuwe) bewoner. In alle gevallen is het aan te bevelen een afweging te maken in verband met de veiligheid van betrokken personen.
1.10 Boete bij overlijden overtreder
De bestuurlijke boete kan niet opgelegd worden als de burger is overleden. Wanneer bij leven van de burger de boete is opgelegd en hij komt voor de inning te overlijden, dan vervalt de boete (artikel 5:42 Awb).
1.11 Eén boete per overtreding
Eén overtreding kan slechts beboet worden met één bestuurlijke boete. (artikel 5:43 Awb) Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B&W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen. Er kan dan worden overwogen om slechts één boete op te leggen.
1.12 Boete opleggen binnen drie jaar na overtreding
De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan. Dat staat in artikel 5:45 Awb. Dat roept de vraag op welke datum geldt voor een overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP. Uitgangspunt is dat de overtreding wordt begaan bij constatering ervan door het college van B&W. Na overtreden van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.
1.13 Bestuurlijke boete voor de ouders van een minderjarige
Bestuurlijke boete kan ook opgelegd worden aan de juridische vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar. Die minderjarigen zelf mogen namelijk geen aangifte doen van adres. Evenmin kan aan hen de verplichting worden opgelegd tot het overleggen van brondocumenten die van belang zijn voor de bijhouding van de BRP.
Bepaald moet worden in welke gevallen u de bestuurlijke boete kunt gebruiken. Dat kan in alle gevallen dat er namens de kinderen moet worden voldaan aan de bepalingen van de Wet BRP.
Om duidelijk te maken in welke gevallen u de bestuurlijke boete kunt gebruiken en ten doel waarvoor hieronder een paar voorbeelden.
1.Aangifte van vertrek van kinderen, die in het buitenland naar school gaan en daardoor ook vertrokken zijn naar het buitenland.
Als een kind naar school gaat naar het buitenland en daardoor 8 maanden of langer in het buitenland verblijft, dan is hij volgens de BRP vertrokken naar het buitenland. De ouders van het kind jonger dan 16 jaar zijn verplicht daarvan aangifte te doen in de BRP. Als de ouders dat hebben nagelaten en het college van B&W krijgt daarvan een melding van de leerplicht ambtenaar, dan doet het college van B&W onderzoek of er sprake is van een vertrek van 8 maanden of langer naar het buitenland. Hiertoe vraagt het college van B&W naar stukken, zoals vliegtickets, schoolrooster, paspoortafschriften, vervoersbewijzen, waaruit blijkt waar de kinderen de meeste tijd verblijven gedurende een jaar. Als het college van B&W tot de conclusie komt dat er een redelijke verwachting is dat de kinderen gedurende een jaar 8 maanden of langer in het buitenland verblijft, dan stuurt het college van B&W aan de ouders een voornemen om het kind op te nemen als vertrokken naar het buitenland. Tevens stelt het college van B&W de ouders in staat hiervan alsnog aangifte te doen. In het voornemen wordt vermeld dat als ze geen aangifte van vertrek doen, er een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Als er geen aangifte wordt gedaan en er wordt een besluit tot ambtshalve uitschrijving genomen, dan kan de bestuurlijke boete worden opgelegd.
De bestuurlijke boete kan ook direct al worden opgelegd, omdat niet aan de wettelijke verplichting is voldaan.
Kinderen moeten net als volwassenen daar ingeschreven staan waar ze feitelijk verblijven. In het geval van Jojo kinderen, kinderen die het ene moment ingeschreven staan bij hun moeder en dan weer ingeschreven staan bij hun vader, moet bepaald worden waar ze feitelijk verblijven. Een gemeente, die een aangifte ontvangt van een van de ouders en twijfelt aan de juistheid van deze aangifte, kan de aangifte aanhouden en onderzoeken of de kinderen feitelijk op dat adres wonen. Het college van B&W kan dan aan de ouder die aangifte doet vragen om bewijzen dat het kind daar woont. Als de ouder dat nalaat, kan het college van B&W een bestuurlijke boete opleggen voor het niet verstrekken van deze informatie.
Elk kind moet daar ingeschreven worden waar hij feitelijk verblijft, ook al is dat tijdelijk. Als het tijdelijk geplaatst is bij een pleegouder of verzorger, is die verantwoordelijk voor de aangifte. Als hij dat niet doet kan aan hem een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Een curator is verplicht aangifte te doen van een adreswijziging van een onder curatele gestelde. Als uit onderzoek blijkt dat een onder curatele gestelde is verhuisd en dat het niet is aangegeven bij het college van B&W, dan stuurt het college van B&W de curator een brief met het verzoek alsnog aangifte te doen. Als hij dat nalaat, kan het college van B&W een voornemen en besluit nemen om de onder curatele gestelde ambtshalve te verhuizen naar het adres waar hij feitelijk verblijft. Tevens kan het college van B&W een bestuurlijke boete opleggen.
In artikel 4.2. Wet BRP staat dat colleges burgemeester en wethouders toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de burgers in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 5 Wet BRP. Zij zijn net als het college van B&W onder meer bevoegd op grond van artikel 5:48 Awb om een rapport op te maken tijdens het proces ‘Opleggen bestuurlijke boete’.
Een toezichthouder heeft bevoegdheden, die een medewerker belast met de uitvoering van de wet BRP niet heeft. Deze bevoegdheden staan in de artikelen 5:15-5:19 Awb. Een toezichthouder maakt hier alleen gebruik van voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. (artikel 5:13 Awb).
De toezichthouder heeft de volgende bevoegdheden:
Op grond van 5:20 Awb is iedereen binnen de grenzen van redelijkheid verplicht medewerking te verlenen aan de toezichthouder. Toezichthouders moeten zich legitimeren met een speciaal identiteitsbewijs met daarop hun foto en naam en functie.
Het feit dat de wetgever burgemeester en wethouders de opdracht heeft gegeven om toezichthouders aan te stellen, heeft tot gevolg dat de mogelijkheden om onderzoek te doen vergroot worden. Dit zal met name van belang zijn in het kader van adresonderzoek en identiteitsonderzoek. De toezichthouder heeft meer bevoegdheden dan een gewone GBA ambtenaar. Deze bevoegdheden mag hij pas inzetten, wanneer hij het onderzoek niet met instemming van betrokkene kan doen.
Er wordt geadviseerd om een buitendienstonderzoek of een onderzoek aan de balie te laten plaatsvinden door twee personen. Tevens wordt geadviseerd om het rapport dat van het onderzoek wordt opgemaakt te laten ondertekenen door die twee personen, zodat de bewijskracht sterker is.
Ten aanzien van de bestuurlijke boete komt er nog een bevoegdheid bij. Op grond van artikel 5:48 Awb kan een toezichthouder een rapport op maken van de overtreding. Naast de toezichthouder hebben burgemeester en wethouders deze bevoegdheid, maar individuele ambtenaren hebben niet deze zelfstandige bevoegdheid. Dezen moeten daarvoor gemandateerd worden.
Het advies is om toezichthouders in te zetten bij adresonderzoeken ter plaatse of wanneer het proces dat leidt tot een bestuurlijke boete moet worden overgenomen van een medewerker die daartoe niet bevoegd is. Uiteraard moeten ambtenaren die als toezichthouder zijn aangewezen goed worden opgeleid.
Op grond van artikel 2.46 en 2.47 BRP is de burger verplicht om mee te werken aan het onderzoek dat door de betreffende ambtenaar namens het college van B&W wordt ingesteld. Echter, als bij het uitvoeren van die controlerende of toezichthoudende taak de ambtenaar een redelijk vermoeden krijgt, dat mogelijk een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is hij verplicht om, vóórdat hij het onderzoek voortzet, de burger erop te wijzen dat hij niet langer tot antwoorden of tot medewerking is verplicht (de zgn. “cautie”). De burger hoeft niet mee te werken aan het (kunnen) opleggen van een bestuurlijke boete. Het is van belang dat de ambtenaar in het dossier of in het rapport vastlegt, dat de cautie is gegeven en het moment waarop dat is gebeurd.
Voor opleggen bestuurlijke boete is het doorgaans niet nodig een zienswijze procedure te hanteren. Dat staat los van het eventuele besluit tot ambtshalve wijziging van BRP-gegevens. Verwezen kan worden naar artikel 4.8 Awb, dat zegt in het tweede lid dat dit niet nodig is als iemand heeft nagelaten gegevens te overleggen op grond van een wettelijke verplichting. Indien toch een zienswijzeprocedure moet worden gevolgd, dan wordt verwezen naar art 5.50 Awb voor de nadere eisen die daaraan gesteld worden.
1.17 Waarschuwen voor bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument waar een preventieve werking vanuit moet gaan. Daarom is het zeer aan te bevelen om in alle correspondentie aangaande aangiften, relevante verklaringen en onderzoeken melding te maken van de mogelijkheid van een bestuurlijke boete bij overtreding. Ook in e-formulieren kan verwezen worden naar deze sanctiemogelijkheid.
De waarschuwing kan natuurlijk ook meer gericht worden ingezet bij individuele gevallen, waarbij nog eens expliciet gewezen wordt op de gevolgen, zoals de bestuurlijke boete.
De bestuurlijke boete wordt opgelegd in een besluit dat minimaal de naam van de overtreder en het boetebedrag (maximaal 325 euro) vermeldt. Uiteraard zal ook de motivering (de reden waarom de boete is opgelegd) in het besluit moeten staan.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is altijd een apart besluit. Dus niet in één besluit twee verschillende zaken regelen.
1.19 Hoofdelijke aansprakelijkheid
Meestal kan de boete alleen opgelegd worden op één persoon, namelijk de persoon die op grond van de Wet BRP verplicht is tot het verstrekken van informatie of het doen van aangifte en dit nalaat. In sommige gevallen echter zijn er meerdere personen verplicht tot het doen van aangifte voor een ander. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verplichting van burgers om voor anderen aangifte te doen. Alleen als er op grond van 2:48 Wet BRP een verplichting bestaat om namens minderjarigen of onder curatele gestelden aangifte te doen, kan de bestuurlijke boete worden opgelegd.
Als er meerdere personen de verplichting hebben om aangifte te doen op grond van dit artikel, dan zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat elke persoon afzonderlijk een boete opgelegd kan worden, ook al zijn anderen ook aansprakelijk. Als een van de personen, aan wie de boete is opgelegd betaalt, zijn de anderen gevrijwaard van het betalen van de boete.
Ten aanzien van de aangifte moet het college van B&W wel bepalen op wie de verplichting redelijkerwijs het meeste rust. In het geval minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden, of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont.
In het geval dat het college van B&W meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, zullen deze personen ook afzonderlijk aangeschreven moeten worden.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Dit betekent dat betrokkene binnen 6 weken na verzending van het besluit bezwaar kan maken tegen de oplegging. Tegen een negatieve beslissing op bezwaar kan hij in beroep gaan bij de bestuursrechter.
Tijdens de behandeling van bezwaar en beroep wordt de vervaltermijn van de bestuurlijke boete opgeschort totdat er onherroepelijk over is beslist. Geadviseerd wordt om in die periode geen betaling van betrokkene te verlangen.
Inning kan worden gedaan door het college van B&W zelf (afdeling Invordering o.i.d.). Als er niet betaald wordt, gelden de procedureregels die het college van B&W normaliter hanteert bij haar debiteuren. Als de overtreder bijvoorbeeld spoorloos (zoals bedoeld in art 2.22 Wet BRP) is, wordt de inning natuurlijk lastiger. De verjaringstermijn is vijf jaar na oplegging en exclusief een eventuele opschortingsperiode.
Momenteel onderzoeken NVVB en VNG of het mogelijk is dat de inning van deze bestuurlijke boetes kan worden uitgevoerd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Indien tot afspraken kan worden gekomen, zal er eerst een pilot plaatsvinden met enkele gemeenten. Over de resultaten van het onderzoek en de mogelijke pilot volgt later meer informatie.
Zodra de bezwaartermijn is verlopen (en er is geen bezwaar ingediend) wordt er een behandelstap naar Bedrijfscontrol uitgezet voor het innen van de boete. Dit team draagt verder zorg voor de inning.
1.22 De verplichtingen van de burger per artikel
De wet BRP bevat een aantal artikelen waarin de verplichtingen van de burger zijn beschreven. Bij overtreding bestaat de mogelijkheid voor het college van B&W een bestuurlijke boete op te leggen. Hieronder volgen de artikelen met daarbij de wijze waarop het college van B&W met de bestuurlijke boete kan omgaan. De wijze waarop valt uiteraard onder het eigen beleid van het college van B&W. De opgenomen aanbevelingen behoren tot deze handreiking. De verplichtingen zijn onderverdeeld in Migratie en Overig.
Artikel 2.38 Vestiging uit buitenland
Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.
Hij geeft bij de aangifte de inlichtingen en overlegt de geschriften ter zake van feiten betreffende zijn burgerlijke staat, zijn nationaliteit en zijn eerder verblijf in Nederland, die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over. Indien hij zich in Nederland vestigt, komende vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, overlegt hij een hem betreffend verhuisbericht, verstrekt door de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven.
Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, doet aangifte van verblijf en adres overeenkomstig het eerste tot en met het derde lid, op het moment dat hij ophoudt te behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 2.6.
Aangifte van verblijf en adres blijft achterwege indien: a. het verblijf aanvangt door geboorte en inschrijving plaatsvindt op grond van de geboorteakte, b. de betrokkene behoort tot een categorie van personen als bedoeld in artikel 2.6, of c. de betrokkene een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf geniet.
Iedereen moet op grond van artikel 2.38 BRP aangifte van verblijf en adres doen als tenminste twee derde in Nederland verblijft. Doet hij dit niet dan kan hem een bestuurlijke boete opgelegd worden. Voordat het college van B&W dit doet, roept het college van B&W betrokkene ingevolge artikel 2.47 op om te verschijnen. In deze oproep wordt een termijn genoemd. Als hij niet verschijnt op of voor deze datum, dan wordt betrokkene voor de tweede keer opgeroepen. In de oproepen wordt de waarschuwingsclausule opgenomen dat als hij niet verschijnt, dat hem dan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Vervolgens zijn er 4 mogelijkheden:
Betrokkene verschijnt of verschaft informatie, die voor het college van B&W geen aanleiding is om aan te nemen dat betrokkene niet in Nederland woont. In dat geval besluit het college van B&W betrokkene ambtshalve op te nemen als ingeschreven en wordt een bestuurlijke boete opgelegd op grond van 2.38 Wet BRP;
Betrokkene verschijnt niet en geeft geen informatie. Het college van B&W bepaalt op grond van het dossier of het aannemelijk is dat betrokkene verblijft op een adres in Nederland. Als dat het geval is, dan wordt na het doorlopen van de voornemenprocedure een besluit genomen tot ambtshalve inschrijving en wordt een boete opgelegd op grond van overtreding 2.47 en 2.38 Wet BRP.
Iedereen moet op grond van artikel 2.39 BRP aangifte van verhuizing doen, als hij een ander woonadres heeft of krijgt. Doet hij dit niet dan kan hem een bestuurlijke boete opgelegd worden. Voordat het college van B&W dit doet, roept het college van B&W betrokkene ingevolge artikel 2.47 op om te verschijnen. In deze oproep wordt een termijn genoemd. Als hij niet verschijnt op of voor deze datum, dan wordt betrokkene voor de tweede keer opgeroepen. In de oproepen wordt de waarschuwingsclausule opgenomen dat, als hij niet verschijnt, hem dan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Vervolgens zijn er 4 mogelijkheden:
Betrokkene verschijnt of verschaft informatie, die voor het college van B&W geen aanleiding is om aan te nemen dat betrokkene op zijn adres is blijven wonen. Tevens weigert hij aangifte te doen van verhuizing. Van de weigering wordt een aantekening gemaakt. In dat geval besluit het college van B&W betrokkene ambtshalve op te nemen als vertrokken naar een onbekend adres op grond van 2.20, of als zijn nieuwe adres bekend is, hem ambtshalve te verhuizen naar zijn nieuwe adres. Er wordt een bestuurlijke boete opgelegd op grond van overtreding 2.39 Wet BRP;
Betrokkene verschijnt niet en geeft geen informatie. Het college van B&W bepaalt op grond van het dossier of het aannemelijk is dat betrokkene is verhuisd. Als dat het geval is, dan wordt een besluit genomen tot ambtshalve verhuizing naar het nieuwe adres of tot ambtshalve opneming als vertrokken naar een onbekend adres ingevolge artikel 2.20. Er wordt een boete opgelegd op grond van overtreding 2.47 en 2.39 Wet BRP.
Artikel 2.40 Kiezen briefadres en mededeling doen van die mogelijkheid door hoofd instelling
Aanbevelingen: Bestuurlijke boete kan in beginsel worden opgelegd. In de praktijk zal het college van B&W de instelling informeren over deze verplichting. Het advies luidt dan ook: Maak hierover afspraken met de instellingen. Indien men zonder goede reden niet wil meewerken, kan gewezen worden op de mogelijkheid van een bestuurlijke boete.
Artikel 2.43 Vertrek naar het buitenland
De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.
Iedereen moet op grond van artikel 2.43 BRP aangifte van vertrek doen, als hij emigreert. Doet hij dit niet dan kan hem een bestuurlijke boete opgelegd worden. Voordat het college van B&W dit doet, roept het college van B&W betrokkene ingevolge artikel 2.47 op om te verschijnen. In deze oproep wordt een termijn genoemd. Als hij niet verschijnt op of voor deze datum, dan wordt betrokkene voor de tweede keer opgeroepen. In de oproepen wordt de waarschuwingsclausule opgenomen dat als hij niet verschijnt, dat hem dan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Vervolgens zijn er 4 mogelijkheden:
Betrokkene verschijnt of verschaft informatie, die voor het college van B&W geen aanleiding is om aan te nemen dat betrokkene op zijn adres is blijven wonen. In dat geval besluit het college van B&W betrokkene ambtshalve op te nemen als vertrokken en wordt een bestuurlijke boete opgelegd op grond van 2.43 Wet BRP;
Betrokkene verschijnt niet en geeft geen informatie. Het college van B&W bepaalt op grond van het dossier of het aannemelijk is dat betrokkene is vertrokken. Als dat het geval is, dan wordt een besluit genomen tot ambtshalve vertrek en wordt een boete opgelegd op grond van overtreding 2.47 en 2.43 Wet BRP.
Artikel 2.45 Na aangifte inlichtingen geven en geschriften overleggen/in persoon verschijnen
Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.
Aanbevelingen: Artikel 2.45 valt uiteen in twee onderdelen:
De bestuurlijke boete kan opgelegd worden voor het niet verstrekken van informatie of het in persoon niet verschijnen, terwijl het college van B&W betrokkene heeft opgeroepen om te verschijnen.
Ook kan de boete opgelegd worden voor de volgende verplichtingen die betrekking hebben op het hebben van een briefadres:
-aan de briefadresgever vanwege zijn verplichting om zorg te dragen voor de post van de briefadresnemer. De verplichting kan wel bij overtreding bestraft worden met een bestuurlijke boete, maar de verwijtbaarheid zal vaak moeilijk aantoonbaar zijn.
(Zie ook de circulaire van de Minister van BZK ‘Correcte inschrijving op een briefadres’ van 1 juni 2012, kenmerk 2012-0000306843, te vinden op www.bprbzk.nl);
-aan de briefadresgever in verband met het verzoek inlichtingen te verschaffen ter zake van het briefadres. Bij overtreding van lid 4 kan de bestuurlijke boete een houdbare sanctie zijn.
De briefadresgever kan wel om informatie worden gevraagd, maar deze hoeft bijvoorbeeld niet te weten waar de briefadresnemer verblijft. Als de briefadresgever aangeeft dat hij niet beschikt over bepaalde informatie, dan heeft hij voldaan aan zijn verplichting om inlichtingen te geven. Hem kan geen bestuurlijke boete opgelegd worden, als hij aangeeft geen informatie te hebben. Hij kan niet beboet worden voor hetgeen hij niet weet. Als aannemelijk is dat de briefadresgever wel degelijk weet waar de gezochte persoon verblijft en dit niet meedeelt, dan is dit wel sanctioneerbaar met een bestuurlijke boete.
Ook kan het zijn dat de briefadresgever deze functie niet meer kan uitoefenen. Het college van B&W stelt dit vast. De verplichtingen voor de briefadresgever vervallen in dat geval.
Artikel 2.47 Na vermoedelijk verzuim aangifte inlichtingen geven en geschriften overleggen/in persoon verschijnen
Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en overlegt de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
Aanbeveling: Artikel 2.47 Wet BRP verplicht de ingeschrevene om informatie te verstrekken over zijn adres, wanneer het college van B&W het redelijke vermoeden heeft dat de ingeschrevene geen aangifte heeft gedaan van verblijf en adres, adreswijziging of vertrek. Ook kan de burger op grond van dit artikel verplicht worden om in persoon te verschijnen.
Tijdens het adresonderzoek vraagt het college van B&W om aanvullende informatie over het adres, dan wel vraagt het college van B&W betrokkene om in persoon te verschijnen om aangifte te doen. Hiervoor geeft het college van B&W betrokkene een termijn. Als de termijn verstreken is, wordt aan betrokkene een voornemenbrief gestuurd. Hierin wordt betrokkene een tweede mogelijkheid gegeven om alsnog te verschijnen dan wel de gevraagde informatie te verstrekken. Voldoet betrokkene hier niet aan, dan kan betrokkene een bestuurlijke boete opgelegd worden voor het niet verstrekken van informatie of het niet in persoon verschijnen.
Artikel 2.48 Anderen op wie verplichtingen ook rusten
De verplichtingen, vermeld in de artikelen 2.38, 2.39 en 2.43 tot en met 2.47, rusten op: a. ouders, voogden en verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar; b. ouders, voogden en verzorgers voor inwonende minderjarigen van 16 jaar of ouder, tenzij de minderjarige zelf de verplichting vervult; c. curatoren voor onder curatele gestelden.
In artikel 2.48 Wet BRP staan de personen genoemd, op wie de verplichting van het doen van aangifte rust, namens minderjarigen en onder curatele gestelden. Aan de in dit artikel genoemde personen kan de bestuurlijke boete opgelegd worden, als ze geen aangifte doen van de adreswijziging namens personen, die ze vertegenwoordigen.
Ten aanzien van de aangifte van adreswijziging van een kind zijn er meerdere mensen, die verplicht zijn om aangifte te doen namens het kind. Als er meerdere personen zijn die verplicht zijn tot aangifte, moet bepaald worden op welke persoon in de betrokken situatie de verplichting van aangifte het meest rust. Dit zal/zullen in het algemeen de persoon/personen is/zijn bij wie het kind gaat wonen, dan wel de persoon/personen die verantwoordelijk is/zijn voor de opvoeding en verzorging van het kind.
Als er meerdere personen verplicht zijn tot aangifte, dan zijn ze wel hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van de bestuurlijke boete.
Ten aanzien van het opleggen van bestuurlijke boete op de personen, die in dit artikel worden genoemd, worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Artikel 2.50 Instellingen of bedrijven verstrekken informatie over verblijvende personen op aanwijzing van het college van B&W
Het hoofd van een instelling of bedrijf waar personen verblijf plegen te houden, de instellingen, bedoeld in artikel 2.40 daaronder begrepen, verstrekt, indien de instelling of het bedrijf ter zake door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen, op door het college te bepalen tijdstippen aan het college de door het college gevraagde inlichtingen over de personen die naar redelijke verwachting in de instelling of het bedrijf voor onbepaalde tijd verblijf zullen houden dan wel gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zullen overnachten.
Het college van B&W kan instellingen en/of bedrijven aanwijzen die deze verplichting opgelegd krijgen. In dat geval vermeldt het college van B&W in die aanwijzing wanneer de informatie moet worden verstrekt en kan bij overtreding van die verplichting uiteindelijk een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Het college van B&W kan het beperken tot zogenaamde risico-adressen, zoals bijv. pensions of kamerverhuurbedrijven.
Bij niet-aanwijzing is het wel aan te bevelen om in overleg met de instellingen en/of bedrijven werkafspraken te maken, bijvoorbeeld dat zij personen informeren over de aangifteplicht.
Bij het aanwijzen van instellingen of het maken van afspraken is het raadzaam de instellingen te informeren over het gemeentelijke boetebeleid.
Artikel 2.44 Spontaan inlichtingen geven en geschriften overleggen over burgerlijke staat
Op grond van artikel 2:44 Wet BRP is de betrokkene verplicht om brondocumenten of inlichtingen te verstrekken of in persoon te verschijnen.
Een bestuurlijke boete voor deze overtreding zal in de regel samen gaan met artikel 2.46. Als de burger iets niet spontaan doet en het college van B&W komt hier achter, dan zal zij de burger vragen dit alsnog te doen. Dit laatste valt dan direct onder de werking van artikel 2.46. Het advies is om geen dubbele boete (zowel voor 2.44 als voor 2.46) op te leggen.
Artikel 2.46 Op verzoek inlichtingen geven en geschriften overleggen over burgerlijke staat/in persoon verschijnen
De ingezetene verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders over feiten betreffende zijn burgerlijke staat en nationaliteit, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en overlegt de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over.
Het verzoek zal vaak worden gedaan bij de aangifte van verblijf en adres. Als de burger dan verklaart welke gegevens er bij zijn burgerlijke staat horen en hij niet direct de noodzakelijke brondocumenten kan overleggen, zal het college van B&W hem verzoeken daar alsnog binnen een redelijke termijn mee te komen. Die termijn kan uiteenlopen afhankelijk van hoeveel tijd het naar verwachting kost om de documenten te verkrijgen.
De procedure wordt beschreven in het werkproces Inleveren Brondocumenten Burgerzaken Heusden
Het kan voorkomen dat de oproep wordt gedaan op basis van een lopend onderzoek dat ook als zodanig is terug te vinden op de persoonslijst. De betreffende gegevens staan dan in onderzoek. Indien tijdens het onderzoek de burger verhuist naar een andere gemeente, luidt het advies aan de vertrekgemeente om dan het onderzoeksdossier spontaan aan de volgende bijhoudingsgemeente toe te sturen.
Wanneer er geen gegevens op de persoonslijst in onderzoek staan, dan wordt ook geadviseerd het dossier toe te sturen aan de volgende bijhoudingsgemeente. Voorbeeld: de burger heeft bij zijn aangifte van verblijf en adres verklaard gehuwd te zijn maar had daar geen document van bij zich. Hij krijgt van het college van B&W de verplichting opgelegd alsnog binnen een termijn te komen met het brondocument. Wanneer de burger binnen die termijn verhuist naar een andere gemeente, dan zal die volgende bijhoudingsgemeente het proces kunnen oppakken aan de hand van het toegestuurde dossier.
Artikel 2.51 Inlichtingen en geschriften overleggen over een overlijden van een familielid
De echtgenoot, de geregistreerde partner en andere nabestaanden tot en met de tweede graad van een ingezetene die in het buitenland is overleden, verstrekken op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene is ingeschreven, aan het college, voor zover mogelijk, de inlichtingen over dat overlijden en overleggen de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie.
Hanteer de volgende uitgangspunten:
Belangrijk is dat het college van B&W redelijk zeker weet dat de betreffende persoon is overleden, maar zelf niet ondanks eventuele pogingen daartoe (via bijv. ambassade) de beschikking heeft gekregen over de overlijdensakte.
Er is gebrek aan een goed brondocument om de overlijdensgegevens aan te ontlenen.
Het niet overleggen van stukken of niet geven van inlichtingen is verwijtbaar.
Kies zorgvuldig het familielid aan wie de verplichting wordt opgelegd. De mogelijkheid een boete opleggen kan hier fungeren als middel om de BRP goed op orde te brengen. De boete wordt alleen opgelegd als zeker is dat het familielid de akte heeft of daar eenvoudig de beschikking over kan krijgen.
Artikel 2.52 Identificatieplicht bij in persoon verschijnen
1. Degene die ter uitvoering van ingevolge deze paragraaf op hem rustende verplichtingen in persoon bij het college van burgemeester en wethouders verschijnt, overlegt desgevraagd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
2.De in artikel 2.48 bedoelde ouders, voogden, verzorgers en curatoren van minderjarigen of onder curatele gestelden, laten desgevraagd de minderjarige of de onder curatele gestelde met het oog op de vaststelling van de identiteit verschijnen bij het college van burgemeester en wethouders en overleggen desgevraagd een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in het eerste lid.
Bij de weigering om een ID-bewijs te overleggen kan de bestuurlijke boete worden opgelegd.
Opleggen van de bestuurlijke boete kan lastig zijn wanneer het college van B&W niet weet met wie zij te maken heeft.
Indien duidelijk is dat een burger ID-fraude pleegt (hij zich bewust voor een ander uitgeeft (bijvoorbeeld in het kader van een aangifte, als bedoeld in de wet BRP), dan luidt het advies niet de weg van de bestuurlijke boete te nemen, maar hiervan aangifte te doen bij de politie. Het sanctioneren van ID-fraude past beter in het strafrecht.
Onder gelegenheidsgever kan worden verstaan: degene die bewust verklaart of toelaat dat een persoon zich op zijn adres als wonend laat inschrijven zonder de intentie daar feitelijk te gaan wonen. Deze situatie moet bij beiden bekend zijn.
Daarnaast moet het wel gaan om verwijtbaar gedrag. Hierover zegt paragraaf 2.4.3 van de nota van toelichting op dit artikel het volgende:
“In onderdeel b is de mogelijkheid opgenomen om degene die bewust toelaat dat een ander ten onrechte op zijn woonadres is opgenomen, een bestuurlijke boete op te leggen. Het gaat om die gevallen waarin een ingezetene weet dat zijn woonadres door een ander wordt misbruikt, in die zin dat die ander ook met dat woonadres is ingeschreven (bijvoorbeeld omdat die ander daar voordeel bij heeft in verband met uitkering of studie), terwijl hij ook weet dat die ander daar niet woont. Voorwaarde is wel dat de betrokkene dit bewust toelaat, hij moet op enigerlei wijze met de situatie hebben ingestemd. Voorkomen moet immers worden dat iemand die post op zijn woonadres ontvangt voor iemand (al dan niet bij hem bekend) die niet op zijn adres woont met een bestuurlijke boete wordt geconfronteerd, enkel en alleen omdat hij geen actie heeft ondernomen, bijvoorbeeld de gemeente heeft ingelicht..”
In de toelichting wordt aangegeven dat de verwijtbaarheid bewezen moet worden. Het bewijs van de verwijtbaarheid begint bijvoorbeeld bij het ondertekend hebben van een verklaring over de inwoning op het adres. Hierbij moet de toestemmingsgever verklaren dat hij naar waarheid verklaart dat betrokkene op zijn adres gaat wonen of woont. Tevens moet in de verklaring opgenomen worden dat als hij deze verklaring aflegt, terwijl betrokkene niet op dit adres woont, hij riskeert dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
De gelegenheidsgever moet zich bewust zijn dat hij de gelegenheid geeft aan iemand om zich in te schrijven op een adres als woonadres, terwijl hij er feitelijk niet woont. Het begin van bewustzijn begint bij het ondertekend hebben van een verklaring, waarin staat dat iemand woont of gaat wonen op zijn adres. Vervolgens kan uit het geheel van omstandigheden afgeleid worden in hoeverre hij de gelegenheid heeft gegeven dat betrokkene zich kon inschrijven op een adres, waar hij feitelijk niet woonde.
Ten eerste is het bewijs dat betrokkene feitelijk ergens anders heeft gewoond van belang. Dit kan afgeleid worden uit bewijsstukken die aan betrokkene tijdens een adresonderzoek worden gevraagd, zoals bankafschriften, persoonlijke poststukken, loon en uitkeringsstroken, abonnementen. Daarnaast kan het ter plaatse geconstateerd zijn. Het kan ook uit een terugmelding van een bestuursorgaan afgeleid worden. Ook kan het afgeleid worden uit verklaringen van betrokkene, degene die de verklaring inwoning aflegde of anderen.
Ten tweede is het van belang om vast te stellen of het aannemelijk is dat de situatie dat betrokkene er niet woont al bestond toen de verklaring inwoning werd gegeven of dat betrokkene er eerst heeft gewoond en later weg is gegaan. In het eerste geval moet er altijd nagegaan worden of er nog andere omstandigheden zijn op grond waarvan het aannemelijk is dat bewust de gelegenheid is gegeven. In het laatste geval zal eerst vastgesteld moeten worden hoe lang de periode is dat betrokkene niet meer woont op het adres en of degene die de verklaring inwoning aflegde heeft gemeld dat betrokkene niet langer op dit adres woont. Als de periode al een aantal maanden of langer voortduurt en de degene die de verklaring inwoning aflegde heeft de situatie laten voortbestaan, moet bepaald worden of er nog andere omstandigheden zijn op grond waarvan het aannemelijk is dat er bewust gelegenheid is gegeven.
Ten derde moet bepaald worden of er andere omstandigheden die aanleiding zijn voor het feit dat iemand bewust gelegenheid heeft gegeven voor een onjuiste inschrijving op het adres. Hierbij kunnen een aantal omstandigheden een rol spelen, waaronder:
Als de gelegenheidsgever stelt dat het wél de bedoeling was geweest voor de ander om op zijn adres te komen wonen, maar dat dit door omstandigheden niet door is gegaan, zal aan de hand van het bovenstaande beoordeeld moeten worden of dit aannemelijk is. Als dit aannemelijk is, kan de bestuurlijke boete niet worden opgelegd. Als dit niet aannemelijk is, dan kan de bestuurlijke boete wel opgelegd worden. Overigens kan de gelegenheidsgever vrijgesteld worden van de boete, wanneer hij alsnog informatie over het adres van de burger geeft.
Aangenomen wordt dat de mogelijkheid van het opleggen van een boete al een afschrikkende werking zal kunnen hebben op mensen die er over denken hun familieleden behulpzaam te zijn bij het plegen van onder meer studiefinancieringsfraude. Van belang is dat dit voor de burger duidelijk is. Zie ook bijlage 5, model C.
De mogelijkheid van een bestuurlijke boete wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat de burger zijn verplichtingen zoals deze in de Wet BRP zijn genoemd nakomt. Voordat een bestuurlijke boete wordt opgelegd, waarschuwt het college van B&W de burger eerst over de mogelijkheid dat de bestuurlijke boete kan worden opgelegd, als hij niet alsnog aan zijn verplichting voldoet.
Het kan gaan om het niet voldoen aan verplichtingen die te maken hebben met aangiften van vestiging (verblijf en adres), adreswijziging of vertrek, het overleggen van documenten waaraan gegevens over de identiteit, de burgerlijke staat en nationaliteit moeten worden ontleend, de verplichting om in persoon te verschijnen of het verstrekken informatie.
Hieronder zijn de stappen beschreven in het proces dat leidt naar het opleggen van de bestuurlijke boete en het opleggen zelf.
Als de gemeente tijdens een gesprek ter plaatse of in persoon aan de balie of tijdens een telefoongesprek van de burger hoort dat hij niet aan de verplichting wil voldoen, dan kan er ook een boeterapport opgesteld worden. In dat geval kunt u gebruik maken van het model boeterapport (zie bijlage 5.).
Gaat het om een de verplichting tot het overleggen van documenten waaraan gegevens over de identiteit, de burgerlijke staat en nationaliteit moeten worden ontleend, de verplichting om in persoon te verschijnen of het verstrekken informatie:
In het voornemen is een clausule opgenomen dat de bestuurlijke boete wordt opgelegd bij gelegenheid van die ambtshalve beslissing.
Bij elk besluit is gemotiveerd en tevens is vermeld dat er bezwaar gemaakt kan worden op grond van 7:1 Algemene wet bestuursrecht. Deze twee besluiten kunnen in één brief worden meegedeeld of in twee afzonderlijke brieven. Als u de besluiten in één brief meedeelt, is het wel van belang dat in de brief duidelijk staat dat er afzonderlijk bezwaar gemaakt kan worden tegen de ambtshalve beslissing en tegen de bestuurlijke boete. Het bezwaar richt de burger aan het college van B&W van de gemeente. Hij moet het bezwaar binnen 6 weken na verzending van het besluit indienen bij het college van B&W.
Het college van B&W stuurt de burger een brief waarin het besluit wordt meegedeeld dat aan de burger een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Het besluit is gemotiveerd en tevens is vermeld dat er tegen het besluit bezwaar gemaakt kan worden op grond van 7:1 Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar richt de burger aan het college van B&W van de gemeente. Hij moet het bezwaar binnen 6 weken na verzending van het besluit indienen bij het college van B&W.
Ambtshalve vertrek naar onbekend land (VOW)
1.Bij een huisbezoek wordt door de bewoners ( vrouw, man, 1 kind) gezegd dat de huiseigenaar, die ook op dat adres staat ingeschreven, er feitelijk niet woont, maar alleen langskomt voor de post en de huur. Het huis wordt bekeken en er wordt vastgesteld dat er alleen een tweepersoonsbed in de ene slaapkamer staat en een kinderbed in de andere. Er worden geen persoonlijke spullen van de huiseigenaar gezien. Er wordt een huurcontract voor het hele huis getoond.
Op de vraag of zij weten waar de eigenaar dan wel woont, wordt geantwoord dat hij bij zijn vriendin (naam weten ze niet) woont, maar het adres is onbekend.
Een verzonden verzoek om informatie (uiteraard naar het GBA-adres, een ander is immers niet bekend) levert geen contact op met betrokkene. In dit verzoek is gewaarschuwd voor een bestuurlijke boete indien betrokkene hieraan geen gehoor geeft..
Er wordt nu een brief gestuurd waarin hij op grond van art. 2:47 Wet BRP opgeroepen wordt om te verschijnen en aangifte van verhuizing te doen. Ook wordt wederom meegedeeld dat er bij in gebreke blijven een boete kan worden opgelegd.
Tevens wordt een voornemen verstuurd waarin de mededeling is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is gegevens over het vertrek van betrokkene naar een onbekend land op te nemen, als hij geen aangifte doet. Betrokkene reageert niet meer.
Hem kan nu een boete worden opgelegd; advies: de standaard boete.
2.Een deurwaarder stelt vast dat er op een bepaald adres geen betekening kan plaatsvinden en vraagt het college van B&W een adresonderzoek in te stellen.
Er worden achtereenvolgens een verzoek om informatie, een voornemen (ambtshalve vertrek naar een onbekend land) verzonden. Bij een huisbezoek is gebleken dat de brievenbus overvol is.
Er wordt ook een oproep om op grond van art. 2:47 Wet BRP te verschijnen verzonden.
Op geen enkele brief wordt gereageerd. Nog voor het tot een besluit tot een ambtshalve verzoek is komen, reageert een familielid van betrokkene als gemachtigde. Deze vertelt dat betrokkene tijdens een korte vakantie in het buitenland psychische problemen heeft gekregen en daar langdurig opgenomen is. Hier is geen sprake van (ernstige) verwijtbaarheid, dus wordt geen boete opgelegd.
3.Een burger is blijkens zijn persoonslijst de afgelopen tien jaar drie maal ambtshalve vertrokken naar een onbekend land. Nu is er weer een adresonderzoek naar hem gestart en wordt de eerste stap (oproep, waarschuwing) in het opleggen van een bestuurlijke boete gezet.
Als uit de dossiers blijkt dat de eerdere opschortingen reden zijn voor vermoeden van opzet of grove nalatigheid, kan overwogen worden hem een maximale boete op te leggen wegens recidive.
Verplichting opgelegd tot overleggen geboorteakte uit het buitenland
Een Poolse man doet aangifte van zijn vestiging in Nederland bij het loket van zijn woongemeente. Hij overlegt een Pools paspoort. Een geboorteakte kan hij op dat moment niet overleggen. Het college van B&W deelt hem mee dat hij een officieel afschrift van zijn geboorteakte binnen twee maanden dient te overleggen. Hij ontvangt hiervan een formeel verzoek op schrift. Ook wordt heem meegedeeld dat bij het niet tijdig voldoen aan dit verzoek, hij een bestuurlijke boete opgelegd kan krijgen. Ook is dit vermeld in het formele verzoek. Na twee maanden is hij nog steeds niet gekomen met zijn geboorteakte. Het college van B&W stuurt hem een rappel waarin wederom gewaarschuwd wordt voor een bestuurlijke boete. De termijn is gesteld op één maand. Nadat ook deze periode voorbij is en hij nog steeds niet zijn verplichting heeft vervuld, legt de het college van burgemeester en wethouders hem een bestuurlijke boete op van 200 euro.
Er wordt een kind geboren. De Marokkaanse vader doet aangifte van geboorte en overlegt hierbij een kopie van de Marokkaanse huwelijksakte. In de BRP is dat huwelijk niet opgenomen. Er wordt een geboorteakte opgemaakt, waarbij wordt uitgegaan van een bestaand huwelijk van de ouders. Het college van B&W deelt hem mee dat hij binnen twee maanden een originele huwelijksakte en een beëdigde Nederlandse vertaling moet overleggen. Hij ontvangt hiervan een formeel schriftelijk verzoek. Ook wordt hem meegedeeld dat bij het niet tijdig voldoen aan dit verzoek, hij een bestuurlijke boete opgelegd kan krijgen. Ook is dit vermeld in het formele verzoek. Na twee maanden is hij nog steeds niet gekomen met de gevraagde huwelijksakteakte. Het college van B&W stuurt hem een rappel waarin wederom gewaarschuwd wordt voor een bestuurlijke boete. De termijn is gesteld op één maand. Nadat ook deze periode voorbij is en hij nog steeds niet zijn verplichting heeft vervuld, legt de het college van burgemeester en wethouders hem een bestuurlijke boete op van 200 euro.
1.A wordt op 15 september 2013 18 jaar. Op 1 september dient hij bij de afdeling Burgerzaken een aangifte van verhuizing in van het adres van zijn ouders naar een ander adres in dezelfde stad. Bij de aangifte overlegt hij een verklaring inwoning, ondertekend door B. In de verklaring inwoning is opgenomen, dat A daadwerkelijk bij B inwoont/ gaat inwonen en dat, mocht de inwoning van A niet plaatsvinden of worden beëindigd, B dit direct bij de gemeente meldt. Naar aanleiding van de aangifte wordt A aan het adres van B in de BRP ingeschreven.
Na een risicoanalyse wordt door de sociale recherche op verzoek van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in januari 2014 een adresonderzoek ingesteld. Uit het onderzoek blijkt, dat A zich bij zijn oom B heeft laten registreren, maar dat hij nog steeds aan het adres van zijn ouders woont. Geconfronteerd met de onderzoeksresultaten, geven zowel A als diens ouders als B toe, dat sprake is geweest van een fictieve aangifte van verhuizing. Als reden wordt opgegeven het financiële verschil tussen de in- en uitwonende beurs. B bekent, dat hij op verzoek van diens ouders heeft verklaard, dat A bij hem inwoonde en bewust heeft verzwegen, dat dit niet het geval was.
Het college van B&W besluit om A per 1 februari 2014 ambtshalve weer in te schrijven aan het adres van diens ouders. Het college van B&W besluit om A als dader een bestuurlijke boete op te leggen van 325 euro. B wordt, als gelegenheidsgever, eveneens een bestuurlijke boete opgelegd van 325 euro.
2.Wegens daar regelmatig geconstateerde onjuiste BRP-inschrijvingen en andere overtredingen wordt het adres Vestialaan 109 opnieuw door toezichthouders van de gemeente bezocht. De aanleiding is het feit, dat het pand 7 kamers heeft en er 9 personen actueel zijn geregistreerd. Bij de pandcontrole blijkt dat, met huurcontracten van de pandeigenaar A, opnieuw 2 personen (B en C), in de BRP zijn geregistreerd, die er blijken niet te wonen. Desgevraagd geeft A toe, dat hij aan beide personen feitelijk geen kamer heeft verhuurd en dat hij niet weet, waar die wel verblijven. Hij geeft ook toe, dat het huurcontract fictief is opgesteld en alleen diende om beide personen aan het betreffende adres in de BRP te registreren. Hij bekent van beide personen elk
100 euro per maand te ontvangen voor de fictieve kamerverhuur.
Het college van B&W besluit om een adresonderzoek naar B en C in te stellen. Afhankelijk van de resultaten van het adresonderzoek dient nader te worden bepaald of aan B en C een bestuurlijke boete wordt opgelegd. A kan als gelegenheidsgever voor beide fictieve inschrijvingen geen bestuurlijke boete opgelegd krijgen. Immers, hij is geen ingezetene met datzelfde adres.
Art 2.40 Kiezen briefadres en mededeling doen van mogelijkheid door hoofd instelling .
In de gemeente X staat een penitentiaire instelling. Gemeente X heeft middels een brief de instelling gewezen op de verplichting zoals genoemd in lid 5 van artikel 2.40. Het hoofd van een aangewezen instelling doet aan de betrokken personen tijdig schriftelijk mededeling van de mogelijkheid tot aangifte van een briefadres.
A.is opgenomen in de instelling. Hij staat nog ingeschreven op een woonadres in de gemeente X. Zijn adres staat in onderzoek. Tijdens het adresonderzoek krijgt het college van B&W het signaal dat A in de instelling verblijft. Gemeente X vraagt de instelling of de informatie klopt en zo ja, de instelling dan A op de mogelijkheid van een briefadres wil wijzen. De instelling bevestigt dat A in de instelling verblijft, maar laat na om A op de mogelijkheid van een briefadres te wijzen. Gemeente X legt de instelling een bestuurlijke boete op van 325 euro.
Voorbeeld rapport van toezichthouder BRP
Ik, (naam), toezichthouder voor de BRP van de gemeente AAAA verklaar het volgende:
Op 31 mei 2013, omstreeks 10.10 uur heb ik gesproken met drie buren van de (adres) te Z. Na legitimatie als toezichthouder en nadat ik de reden van het gesprek heb uitgelegd werd ik binnengevraagd bij een van de bewoners. De bewoners hebben nadrukkelijk aangegeven anoniem, te willen blijven.
Op mijn vraag wie er aan de (adres) te Z woonachtig is, kreeg ik de volgende
antwoorden. Daar wonen mevrouw X, de heer Y en twee kinderen. De jongste is van Y en X gezamenlijk.
Mw. X en de heer Y zijn daar ongeveer negen jaar geleden komen wonen.
Zij werkt bij (werkgever) in Z. Hij zou werken in (plaats) bij een bowlingbaan in de wijk (wijk). Hij maakt daar toiletten schoon. Ze hebben gezamenlijk een auto, die elke dag bij de woning staat. Die auto zien wij daar ook staan. Ze maken samen gebruik van deze auto. Het betreft een blauwige Ford Mondeo. Vanmorgen zijn ze samen nog vertrokken.
De heer Y heeft ongeveer twee jaar in een vakantiewoning gezeten, maar is het laatste jaar hier weer woonachtig. Wij zien hem dagelijks. ‘s Avonds als zijn partner laat terug komt steekt Y bij de voordeur een kaarsje aan. Dit kaarsje zit in een soort lamp. Als ze samen terugkomen, opent Y ook altijd de voordeur. Hij heeft altijd de sleutel. Wij denken dat Y een postbus heeft in de gemeente Z. Hij haalt bijna dagelijks post op. Verder weten wij dat hij de huisarts en apotheek in (plaats) heeft. Dit hebben zij zelf verteld. Ze zijn alle jaren dat ze hier wonen nog samen op vakantie geweest. Waarom Y elders een adres wil hebben is bij ons niet bekend. Hij woont gewoon hier in Z.
Tekstblokken voor aangiften en schriftelijke verzoeken (oproepen)
aangifte adreswijziging of vertrek (papier)
Het invullen van dit aangifteformulier met onjuiste gegevens kan gezien worden als een overtreding van de verplichting tot het doen van aangifte zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen en kan vervolgens beboet worden met een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro (artikel 4.17 Wet basisregistratie personen).
aangifte adreswijziging of vertrek (internet)
Het invullen van dit webformulier met onjuiste gegevens kan gezien worden als een overtreding van de verplichting tot het doen van aangifte zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen en kan vervolgens beboet worden met een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro (artikel 4.17 Wet basisregistratie personen).
voornemen ambtshalve opname gegevens
Indien dit voornemen tot ambtshalve opname van gegevens in de basisregistratie personen leidt tot een besluit waarin het voornemen ten uitvoer wordt gelegd, wordt u tevens een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro opgelegd. Beide besluiten kunt u voorkomen door binnen de in deze brief gestelde termijn alsnog aangifte te doen.
Indien u binnen de gestelde termijn niet verschijnt bij de balie van <bijv. de afdeling Burgerzaken + adres> riskeert u een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro.
Indien u binnen de gestelde termijn geen gehoor geeft aan het verzoek om inlichtingen te geven, riskeert u een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro.
Indien u binnen de gestelde termijn geen gehoor geeft aan het verzoek om de gevraagde geschriften te overleggen, riskeert u een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro.
Besluit aanwijzing instelling/bedrijf om inlichtingen over bewoning te geven
Indien u geen gehoor geeft aan deze aanwijzing en derhalve geen of onvoldoende inlichtingen geeft over de bewoning van het adres <adres waar personen verblijven>, riskeert u een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro.
Besluit oplegging bestuurlijke boete bij:
verzuimde aangifte; persoon is spoorloos
U heeft ondanks herhaalde oproepen zich niet gehouden aan de aangifteplicht zoals bedoeld in artikel <2.38 of 2.39 of 2.43> van de Wet basisregistratie personen. Daarom besluiten wij hierbij aan u een bestuurlijke boete op te leggen van … euro. Deze oplegging en/of de betaling ervan ontslaat u overigens niet van uw aangifteplicht.
verzuimde aangifte; adres persoon is bekend
U heeft ondanks herhaalde oproepen zich niet gehouden aan de aangifteplicht zoals bedoeld in artikel <2.38 of 2.39 of 2.43> van de Wet basisregistratie personen. Daarom besluiten wij hierbij aan u een bestuurlijke b
U bent ondanks herhaalde oproepen, zoals bedoeld in artikel <2.46 of 2.47> van de Wet basisregistratie personen, niet verschenen aan de balie van <de afdeling Burgerzaken van de gemeente …>. Daarom besluiten wij hierbij aan u een bestuurlijke boete op te leggen van … euro. Deze oplegging en/of de betaling ervan ontslaat u overigens niet van uw verschijningsplicht.
weigering ID-bewijs overleggen
U heeft ondanks herhaalde verzoeken, zoals bedoeld in artikel 2.52 van de Wet basisregistratie personen, steeds geweigerd om bij de balie van <de afdeling Burgerzaken van de gemeente …> uw identiteitsbewijs te tonen. Daarom besluiten wij hierbij aan u een bestuurlijke boete op te leggen van … euro. Deze oplegging en/of de betaling ervan ontslaat u overigens niet van de bedoelde identificatieplicht.
Wij achten het voldoende aangetoond dat u bewust ten aanzien van <naam persoon die adresfraude pleegde> heeft verklaard dat hij/zij op uw adres woonachtig was terwijl u en <naam persoon die adresfraude pleegde> beiden wisten dat dit onjuist was. U heeft daarmee bewust toegelaten dat een andere persoon onrechtmatig op uw adres is ingeschreven in de basisregistratie personen. Daarom besluiten wij hierbij op grond van artikel 4.17b van de Wet basisregistratie personen, aan u een bestuurlijke boete op te leggen van … euro.
Indien u het niet eens bent met dit besluit kunt u binnen zes weken na verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders van <naam gemeente, afdeling …>, Postbus <nr>, <postcode en woonplaats>.
Rapport bestuurlijke boete MODEL A
Plaats van constatering: …………………………...
Ik, in mijn functie als …………………………...
geconstateerd op …….…………………….. <plaats>
dat de heer/mevrouw .….……………………….,
het volgende artikel van de Wet basisregistratie personen heeft overtreden: □ 2:38 aangifte van vestiging vanuit het buitenland
□ 2:39 aangifte van verhuizing naar een ander adres
□ 2:40 aangifte van vertrek naar het buitenland
□ 2:45 na aangifte inlichtingen geven , geschriften overleggen, in persoon verschijnen;
□ 2:47 na verzoek van het college van B&W inlichtingen geven , geschriften overleggen, in
□ 2:44 spontaan inlichtingen te overleggen over zijn burgerlijke staat
□ 2:46 op verzoek van het college van B&W inlichtingen verstrekken over zijn burgerlijke
□ 2:51 inlichtingen geschriften overleggen over een overlijden van een familielid
□ 2:52 identificatieplicht bij het in persoon verschijnen
□ 4:17, b iemand bewust de gelegenheid bieden zich in te schrijven op zijn/haar adres als woonadres, terwijl hij/zij weet dat diegene daar niet feitelijk woont
Dat betrokkene deze bepaling overtreedt, blijkt uit het volgende:
Ik heb betrokkene gevraagd om aan zijn plicht ingevolge de wet BRP te voldoen. Ik heb betrokkene gewezen op zijn plicht aan deze verplichting te voldoen. Ik heb betrokkene op de hoogte gesteld van het feit dat, hem/haar een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opgelegd kan worden als hij/zij niet voldoet aan deze verplichting. Betrokkene heeft geweigerd aan deze verplichting te voldoen.
Taal en begrip van het gesprek
Het gesprek heeft plaats gevonden in het Nederlands. Betrokkene spreekt
□ Het gesprek heeft plaatsgevonden in een andere taal, namelijk:
□ Betrokkene geeft de volgende reden voor het niet voldoen aan zijn/haar verplichting
Rapport bestuurlijke boete ouders/verzorgers en curator MODEL B
Plaats van constatering: …………………………...
Ik, in mijn functie als …………………………...
geconstateerd op …………………………... <plaats
dat de heer/mevrouw …………………………...
als wettelijk vertegenwoordiger, te weten:
□ ouder/voogd verzorger van de minderjarige:
□ curator van de onder curatele gestelde:
niet voldaan heeft aan zijn/haar verplichting op grond van artikel 2:48 Wet basisregistratie personen om namens de minderjarige/onder curatele gestelde te voldoen aan de verplichting ingevolge de Wet basisregistratie personen:
□ art. 2:38 aangifte van vestiging vanuit het buitenland
□ art. 2:39 aangifte van verhuizing naar een ander adres
□ art.2:40 aangifte van vertrek naar het buitenland
□ art. 2:45 na aangifte inlichtingen geven , geschriften overleggen, in persoon
□ art. 2:47 na verzoek van het college van B&W inlichtingen geven , geschriften
overleggen, in persoon verschijnen
Dat betrokkene deze bepaling overtreedt, blijkt uit het volgende:
Ik heb betrokkene gevraagd om aan zijn plicht ingevolge de wet BRP te voldoen. Ik heb betrokkene gewezen op zijn plicht aan deze verplichting te voldoen. Ik heb betrokkene op de hoogte gesteld van het feit dat, hem/haar een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opgelegd kan worden als hij/zij niet voldoet aan deze verplichting Hij/Zij heeft geweigerd aan deze verplichting te voldoen.
Taal en begrip van het gesprek
□ Het gesprek heeft plaats gevonden in het Nederlands. Betrokkene spreekt
□ Het gesprek heeft plaatsgevonden in een andere taal, namelijk:
□ Betrokkene geeft de volgende reden voor het niet voldoen aan zijn verplichting
______________________________________________________________
______________________________________________________________
Geboortedatum en –plaats : ____ / ____ / ________ te
_____________________________________ ___
Adres : ______________________________________________________________
Postcode / Woonplaats : _______________ te
___________________________________ _________
Telefoonnummer (overdag) :______________________________________________________________
Emailadres : ______________________________________________________________
Verklaart dat onderstaand persoon op zijn adres woont of gaat wonen met ingang van:
Datum : _____________________________
______________________________________________________________
______________________________________________________________
______________________________________________________________
:______________________________________________________________
Geboortedatum en –plaats : ____ / ____ / ________ te
___________________________ _____________
Verklaart tevens dat hij/zij het college van B&W zo spoedig mogelijk meedeelt als de woonsituatie van bovenstaand persoon wijzigt en betrokkene doet daarvan geen aangifte doet.
Als er twijfel is over het feitelijke adres van de nieuwe bewoner kan er een onderzoek plaatsvinden. Hierbij kan een huisbezoek worden afgelegd om zijn/haar feitelijke adres vast te stellen. Indien deze verklaring geen juiste weergave is van de werkelijkheid riskeert u een bestuurlijke boete. Dit kan ook het geval zijn als betrokkene niet langer op uw adres woont, betrokkene daarvan geen aangifte van adreswijziging doet en u dit niet tijdig heeft doorgegeven aan het college van B&W. Op grond van artikel 4.17b van de Wet basisregistratie personen kan het college van burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete van maximaal 325 euro opleggen aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een ander persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.
Plaats` : _____________________ Datum :____ / ____ / ________
Handtekening : ______________________________________________________________
Bij deze ingevulde en ondertekende verklaring moet een (kopie van een) geldig identiteitsbewijs worden overgelegd van degene, die de verklaring heeft ondertekend.