Organisatie | Boxmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-08-2016 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 19-07-2016 | I-SZ/2016/148 |
Geen taaltoets wordt afgenomen
Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject
Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:
Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Als de belanghebbende niet in staat is de taaltoets af te nemen of het taaltraject te volgen dan ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid als er:
Artikel 9. Relatie met Wet inburgering
Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, wordt dit aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij ROC de Leijgraaf, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarindeze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel
1.Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkenterug tot en met 1 januari 2016, behoudens situaties waarbij sprake is van negatievegevolgen voor de belanghebbende.
2.Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels Wet taaleis 2016’.
Burgemeester en wethouders van Boxmeer de secretaris directeur, de burgemeester,
Toelichting op de beleidsregels wet taaleis 2016
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, kan ervan uitgegaan worden dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Ook met rapporten of diploma’s van partuculier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland kan belanghebbende kennis van de Nederlandse taal aantonen. Voorbeelden zijn:
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).
Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. Dit is bepaalt via een openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017.
Lid 1.Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
De toetsresultaten vanuit de andere gemeente kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerhied bieden over de actuele taalvaardigheid.
Voorbeelden van uit zijn aard kortdurende bijstand zijn: op handen zijnde emigratie of een ongeeslijke terminale ziekte
Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie.
Via een openbare aanbesteding volwasseneneducatie Noordoost-Brabant 2016-2017 is het aanbod voor de diverse taaltrajecten vastgelegd.
Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente ’s Hertogenbosch in het kader van de aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017.
Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Een leerprobleem dat vastgelegd is met een officiele verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 9. Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Belanghebbenden die een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard, en dit nog volgen op de ingangsdatum van de Wet taaleis, zijn zij dus actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.
Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.
Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.