Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (tweede wijziging) |
Citeertitel | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (tweede wijziging) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-07-2016 | 23-03-2017 | Nieuwe regeling. | 30-05-2016 Weekblad Waalwijk, 27-07-2016 | 2016/028 |
Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet en de verordening.
Waar hij staat kan ook zij gelezen worden.
De Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (eerste wijziging) geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de AWBZ-zorg. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een ondersteuning door gemeenten (voorziening).
Het wettelijke recht op zorg en individuele aanspraken op zorg worden hierbij vervangen door ondersteuning waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).
Het doel van het zorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: inwoners krijgen waar nodig tijdig, bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel er voor te zorgen de eigen kracht van de inwoner en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het huishouden te versterken.
De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijke beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6, van de wet in ieder geval bepaald te worden:
op welke wijze personen of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
Aan een eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening, gaat een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuningvooraf (artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet).
Ter verduidelijking (artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet):
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Maatschappelijke ondersteuning:
In het Transitieplan voor het sociaal domein in Waalwijk: Andere kijk, goed voor elkaar (hierna: Transitieplan) en het Beleidsplan Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (hierna: Beleidsplan) is het te voeren beleidskader vastgesteld door de gemeenteraad. In de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (eerste wijziging) (hierna: Verordening) wordt de wet verder uitgewerkt op gemeentelijk niveau. In deze verordening wordt verwezen naar nadere uitwerking en regels over de uitvoering van de Wet door het college. In de nu voorliggende beleidsregels is deze nadere uitwerking opgenomen.
Het Transitieplan, het Beleidsplan, de Verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze beleidsregels zullen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening volgen.
Deze beleidsregels zullen in werking treden op de dag, waarop deze bekend zijn gemaakt. Als de cliënt in 2014 een indicatie had voor Beschermd wonen geldt een overgangsrecht van maximaal 5 jaar of tot het einde van de AWBZ-indicatie. Het overgangsrecht houdt in dat de cliënt recht houdt op de geïndiceerde zorg onder de voorwaarden van de AWBZ.
Wanneer een cliënt behoefte heeft aan hulp of ondersteuning kan hij of zij de WaalWijzer raadplegen. De WaalWijzer biedt handvatten bij het vinden van ondersteuning die de inwoner zelf kan organiseren en helpt daarbij met het slim oplossen van de vraag waarmee men zelf verder kan (zie Transitieplan: Hulpwijzer). De WaalWijzer is altijd en voor iedereen toegankelijk. Als blijkt dat het probleem niet voldoende is opgelost, kan er een melding van de hulpvraag worden gedaan. De melding van een hulpvraag kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan (door de cliënt zelf of namens de cliënt). De ontvangst van de melding wordt altijd bevestigd.
Ter verduidelijking (artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo):
“Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.”
2.1.1. Persoonlijk plan en cliëntondersteuning
De cliënt wordt tevens gewezen op de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen (artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo), waarna een onderzoek door team WijZ namens het college volgt. Daarnaast wordt de cliënt gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.
De melding van de hulpvraag wordt opgepakt door team WijZ (Werk en inkomen, jeugdhulp en zorg). Binnen 6 weken na ontvangst van de melding wordt er door een medewerker van team WijZ een gesprek gevoerd met de cliënt, de melder en waar mogelijk ook de mantelzorger(s) of ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner. Het is van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Tevens is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt wordt verricht, mede op basis van een eventueel reeds door cliënt ingediend persoonlijk plan en gegevens uit vooronderzoek.
Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de cliënt te krijgen. Indien nodig voor het onderzoek, kan er sprake zijn van meerdere opeenvolgende gesprekken. Het gesprek vindt bij voorkeur plaats in de woonomgeving van de cliënt. Het brede gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de cliënt. In het gesprek is onder andere aandacht voor:
Indien de hulpvraag alleen kan worden opgelost door middel van een maatwerkvoorziening:
De medewerker van team WijZ doet op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek om te bepalen of de cliënt een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies of een advies van een andere deskundige, eventueel bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk plaats, en moet binnen zes weken na ontvangst van de melding afgerond zijn. Een maatwerkvoorziening kan hiervan een uitkomst zijn, maar dat hoeft niet.
Indien er geen mogelijkheden zijn om de hulpvraag op te lossen anders dan door middel van een maatwerkvoorziening, zal een medewerker van team WijZ samen met de cliënt verder uitzoeken welke voorziening precies het meest passend is in de situatie van de cliënt. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining voor het gebruik of het inmeten van een hulpmiddel, of een offerte laten opmaken door een (woningaanpassings)bedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Het onderzoek/gesprek wordt afgesloten met een verslag. Hierin is opgenomen wat de persoonlijke situatie is van de cliënt, wat verder besproken is en welke afspraken gemaakt zijn. Denk hierbij ook aan het inzetten van voorliggende voorzieningen of het aanspreken van het sociaal netwerk voor ondersteuning of hulp en aanvullende maatwerkvoorzieningen die eventueel (nog) noodzakelijk zijn voor de cliënt. Opmerkingen over de afspraken of aanvullende vragen kunnen in het verslag worden vermeld. De cliënt ontvangt het verslag.
Een door de cliënt ondertekend verslag kan door het college eveneens als aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden beschouwd, uiteraard indien een maatwerkvoorziening aan de orde is. Het ondertekende verslag kan als een praktisch en juridisch document worden gebruikt, conform de eisen die hieraan zijn gesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het document dat gebruikt wordt voor het verslag dient tevens als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening, indien de betreffende aanvraag hieruit blijkt.
In een voorkomend geval kan ook een ondertekend persoonlijk plan als aanvraag fungeren.
Een aanvraag kan door de gemeente in behandeling worden genomen, indien deze is voorzien van:
Wanneer een aanvraag niet volledig wordt ingediend wordt op grond van artikel 4:5 van de Awb verzocht om aanvulling van de aanvraag. De datum van indiening van de oorspronkelijke aanvraag is bepalend.
Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente een doorzendplicht (artikel 2:3 Awb).
Bij de aanvraag wordt tevens aangegeven of de voorkeur uit gaat naar Zorg in Natura (ZiN), een persoonsgebonden budget (pgb) of een voucher.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan niet worden gedaan voordat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.
De cliënt ontvangt binnen twee weken na het indienen van de aanvraag een schriftelijke beslissing, de beschikking. Indien deze termijn overschreden dreigt te worden, zal de cliënt voor afloop van de termijn -op grond van artikel 4:14 Awb- schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging met maximaal 8 weken.
De beschikking geeft onder andere:
Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.
Hoofdstuk 3. Afwegingskader voor een maatwerkvoorziening
Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Waalwijk heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BPR) van de gemeente Waalwijk. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de BPR: de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Waalwijk komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in de BPR- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in de BPR geregeld moet zijn.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn voor ondersteuning van de cliënt. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen, waardoor de cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat er sprake is van een blijvende situatie. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan.
Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde ondersteuning, hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende noodzaak worden uitgegaan. Ook wordt in het gesprek besproken of een beroep gedaan kan worden op de zorgverzekering van de cliënt.
3.3 Voorliggende voorzieningen
Wanneer blijkt dat de cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er andere mogelijkheden zijn, zoals algemene voorzieningen of andere voorzieningen, die de problemen die de cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Dit wordt besproken met de cliënt.
Of er sprake is van algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt ook onderzocht.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen in de markt verkrijgbare diensten zijn, zoals een schoonmaakbedrijf/werkster, een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt. Ook diensten zonder winstoogmerk kunnen een algemeen gebruikelijke voorziening zijn, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. Deze zijn niet alleen voor personen met een beperking toegankelijk. In Waalwijk zijn bijvoorbeeld de bezorgservice van Albert Heijn, Plussupermarkt, verschillende maaltijdbezorgdiensten, was- en strijkservice en verschillende schoonmaakbedrijven aanwezig.
Bepaalde producten kunnen ook als algemeen gebruikelijke voorziening worden gezien. Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een voorbeeld: een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen). Een dergelijke fiets is gewoon bij de fietsenwinkel te koop en weliswaar duurder dan een gewone fiets, maar over het algemeen wel betaalbaar voor de meeste mensen. Daarnaast is er een ruim aanbod in tweede handsfietsen, waardoor ook mensen met beperkte middelen hierin kunnen voorzien. Ter ondersteuning kan er samen met de cliënt worden gekeken hoe hij hierin kan voorzien en in voorkomende gevallen bijvoorbeeld middelen kan reserveren om bepaalde voorzieningen te kunnen aanschaffen.
Algemene voorzieningen zijn diensten of activiteiten die, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk zijn en die gericht zijn op maatschappelijke ondersteuning. Vaak worden deze voorzieningen (deels) gesubsidieerd door de gemeente vanuit Wmo-budget, en worden deze voorzieningen uitgevoerd door maatschappelijke partners van de gemeente.
Voorliggend op de Wmo zijn ook andere wettelijke regelingen, zoals bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen (maatwerk)voorziening worden verstrekt.
Van partners, ouders, kinderen en andere huisgenoten wordt normaal gesproken verwacht dat zij cliënten ondersteunen bij de activiteiten die de cliënt niet kan uitvoeren. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. De omvang en inhoud van de gebruikelijke hulp is afhankelijk van de leefeenheid van de cliënt. Hoe intiemer een relatie binnen de leefeenheid, hoe meer hulp verwacht mag worden. Wanneer de hulpvraag de gebruikelijke hulp overstijgt, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.
Voor wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan, wordt aangesloten bij de Beleidsregels gebruikelijke zorg AWBZ 2014, de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 en jurisprudentie.
3.5 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, waarbij de adequaatheid van de voorziening leidend is. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.
Een voorziening kan ook bestaan uit een vergoeding van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan aanpassingen aan een auto of fiets, die specifiek vanwege de handicap noodzakelijk zijn. Voor de algemeen gebruikelijke kosten in dat verband hanteren we de normbedragen zoals bepaald door het NIBUD (zie http://www.nibud.nl/). Deze normbedragen zijn gebaseerd op bedragen die gemiddeld in Nederland worden uitgegeven.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer, ligt het primaat bij de regiotaxi. Wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer en men niet de beschikking heeft over eigen vervoer, zoals auto, scooter, motor, kan men, -afhankelijk van de vervoersbehoefte- in aanmerking komen voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Als er geen of een geringe vervoersbehoefte is, dan is CVV geen optie. Er kan dan gebruik worden gemaakt van het vrije reizigers vervoer.
3.7 Verantwoordelijkheden cliënt versus college
In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.
Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van cliënten om zowel proactief als desgevraagd medewerking te verlenen aan verzoeken tot informatieverstrekking voor zover relevant bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte.
Hoofdstuk 4. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening
Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is de individuele situatie van de cliënt. Als blijkt dat er -aanvullend op voorliggende oplossingsmogelijkheden- ondersteuning nodig is, dan wordt dat geboden in de vorm van een maatwerkvoorziening. Deze voorziening wordt in principe in natura verstrekt. Andere vormen van verzilvering zijn vouchers en het persoonsgebonden budget (pgb). Bij een pgb koopt en organiseert de cliënt zelf zijn ondersteuning. De cliënt heeft vervolgens de vrijheid om zelf een zorgaanbieder te kiezen en contracteren. Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.
De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb kunnen inzetten. Of er redenen zijn om een pgb eventueel niet toe te kennen wordt op basis van de individuele situatie beoordeeld.
4.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
Een maatwerkvoorziening wordt alleen in de vorm van een pgb verstrekt, indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (Wmo 2015, artikel 2.3.6, tweede lid, onderdeel b). De cliënt moet in een persoonlijk plan motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is.
De gemeente moet een pgb verstrekken, indien (artikel 2.3.6., tweede lid):
Als aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, mag het college het pgb niet weigeren, tenzij (artikel 2.3.6, vijfde lid, onderdeel b):
Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd om na te denken over zijn ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit ervan te evalueren. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Het goedgekeurde persoonlijk plan wordt onderdeel van het verslag. Een integraal plan van aanpak, zoals bedoeld in de toelichting op artikel 3 van Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (eerste wijziging), kan hieraan worden toegevoegd.
4.1.2 Bekwaamheid van de aanvrager
Het pgb is in beginsel inzetbaar voor alle Waalwijkse cliënten die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van de Wmo. Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn, waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen moet er feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn (bijvoorbeeld de cliënt heeft als gevolg van dementie, verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie), maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik zijn redenen voor afwijzing. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
In de praktijk zal een pgb voor de voorziening hulp bij het huishouden HbH2 niet worden ingezet, omdat de cliënt in de regel geen regiemogelijkheid heeft. Indien een bewindvoerder of mentor in deze zorg wil dragen voor het pgb en de verantwoording hiervan, kan deze persoon ook de regie voor de uitvoerende taken op zich nemen en is de voorziening in de vorm van HbH1 op zijn plaats.
4.1.3 Kwaliteit van dienstverlening
In de Wmo 2015 zijn eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening (Hoofdstuk 3). Voor de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren geldt dat deze:
Deze eisen gelden overigens zowel voor aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb.
Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al vóór het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de cliënt door de medewerker van team WijZ worden geïnformeerd. Bij de beschikking wordt de informatie over het pgb nogmaals toegevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
4.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De cliënt (of de budgethouder) is zelf verantwoordelijk voor:
De hulpverlener die vanuit het pgb wordt betaald, is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de Belastingdienst.
In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.
Het pgb mag nooit beheerd worden door degene die de zorg levert. Dit betekent dat de volgende uitsluitingsgronden van toepassing zijn bij het verstrekken van een pgb:
Als de cliënt kiest voor een pgb wordt in de toekenningsbeschikking aanvullend opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
In de Wmo 2015 is opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Uitzonderingen op de regel zijn eenmalige pgb’s: pgb’s voor bijvoorbeeld woningaanpassingen, hulpmiddelen en incidentele vervoerskosten. Deze worden uitbetaald en gecontroleerd door de gemeente zelf. In de processen en systemen van de SVB is een aantal waarborgen en controles ingebouwd. Zo kan de SVB geen uitbetaling doen zonder goedkeuring van de gemeente en controleert de SVB de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De gemeente is daarnaast verantwoordelijk voor een inhoudelijke controle op contracten, bijvoorbeeld gericht op kwaliteit van ondersteuning.
De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB. De budgethouder sluit contracten af met één of meerdere zorgverleners voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar budgethouders gebruik van kunnen maken.
4.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het persoonlijk plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te zetten vanuit het pgb. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. In het persoonlijk plan dient de cliënt te beschrijven op welke wijze de inzet van het sociale netwerk tot een goede en effectieve ondersteuning leidt en minstens zo doelmatig is als zorg in natura.
Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zoals zorg van mantelzorgers). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. In het geval hiervoor een pgb wordt aangevraagd, is het voor de gemeente van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt, indien is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit wordt meegewogen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
4.7 Hoogte pgb maatwerkvoorziening voor immateriële dienstverlening
De maximale hoogte van een pgb is maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Jaarlijks kan indexering van het pgb-bedrag plaatsvinden, gebaseerd op kostenontwikkelingen en prijsafspraken met aanbieders.
De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door:
Hiervoor geldt als richtlijn een gedifferentieerd pgb-tarief, namelijk:
Het pgb mag niet worden uitgegeven aan:
Sinds 1 januari 2015 is er geen vrij besteedbaar deel binnen het pgb.
4.8 Hoogte pgb maatwerkvoorziening voor materiële voorzieningen (rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen)
De materiële voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een vooraf bepaalde periode, namelijk: voor volwassenen 7 jaar en voor kinderen 5 jaar. Uitzondering hierop is de traplift waarvoor de afschrijvingstermijn is vastgesteld op tien jaar. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
Het pgb-bedrag voor materiële voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de voorziening in natura. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, met daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van maatwerkaanpassingen staan in de pgb-tool opgenomen. Als de naturaverstrekking waarop het pgb- bedrag gebaseerd wordt een tweedehands voorziening betreft, wordt de pgb-kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties.
De hoogte van het pgb-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording worden opgenomen in de beschikking. Jaarlijks kan indexering van het pgb-bedrag plaatsvinden, gebaseerd op kostenontwikkelingen en prijsafspraken met aanbieders. Dit wordt expliciet vermeld in de betreffende beschikking.
Een aanvraag voor een pgb kan niet geheel geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin de door de cliënt beoogde voorziening duurder is dan de voorziening in natura betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen in een dergelijke situatie zelf bijbetalen.
Na ontvangst van de beschikking heeft de cliënt 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. Het pgb wordt overgemaakt naar de SVB. Een medewerker van team WijZ zal na ongeveer vier maanden contact opnemen met de budgethouder om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht dat nodig zijn dan krijgt de cliënt de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen. De eerder afgegeven beschikking wordt dan ingetrokken en er wordt een nieuwe beschikking afgegeven. De SVB wordt in kennis gesteld van de wijziging.
Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is in principe niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een materiële voorziening. De cliënt moet dan tot het einde van de looptijd van het pgb wachten voor het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een pgb wordt immers niet eerder verstrekt dan na afloop van looptijd van het pgb.
In specifieke gevallen waarbij (een deel van) het pgb van de voorziening wel teruggevorderd kan worden, kan de gemeente in overleg met de cliënt bepalen om de voorziening wel om te zetten naar een voorziening in natura.
In artikel 16, eerste lid van de Verordening is opgenomen dat de beschikking ingetrokken kan worden als de cliënt de voorziening niet binnen 6 maanden aanschaft.
Voor de controle van de maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb dient de cliënt het volgende te bewaren, afhankelijk van de situatie:
Bij een eenmalige pgb-uitbetaling kan de gemeente bij cliënten bovenstaande stukken opvragen om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.
Bij een pgb-budget voor de ondersteuning van diensten waarbij er periodiek uitbetaald wordt en de beschikkingstermijn langer is dan één jaar zal jaarlijks verantwoording van de cliënt gevraagd worden.
De besteding van het pgb wordt daarnaast steekproefsgewijs getoetst. Wanneer het pgb anders besteed is dan bedoeld zal de gemeente overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.
Bij het overlijden of verhuizen van een cliënt kan een deel van het pgb teruggevorderd worden. Dit geldt ook als de indicatieperiode of geldigheidsduur van de voorziening nog niet is verstreken.
Hoofdstuk 5. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
De Wmo 2015 (artikel 2.1.4, eerste lid) maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en deze mogen kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo en verstrekt na 1 januari 2012 wordt een eigen bijdrage opgelegd, met uitzondering zoals beschreven in dit hoofdstuk. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:
De duur van de eigen bijdrage:
Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.
Voor onderstaande uitzonderingen mag de gemeente wettelijk gezien geen eigen bijdragen worden gevraagd (zie artikel 3.8, lid 4 uit het uitvoeringsbesluit Wmo 2015):
5.2 Eigen bijdrage algemene voorzieningen
Voor algemene voorzieningen kan een eigen bijdrage vastgelegd worden, die kostendekkend mag zijn. De gemeente is van mening dat de hoogte van de kosten van een algemene voorziening niet mag leiden tot niet-gebruik door cliënten.
Hoofdstuk 6. Maatwerkvoorzieningen – deel 1
De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk voor de cliënt door te kijken naar de mogelijkheden die iemand nog wel heeft. Een maatwerkvoorziening is daarbij een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer.
Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor verschillende voorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op verschillende terreinen beperkingen ondervinden. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen van voorzieningen waarvoor iemand in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Hierbij speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een grote rol (zoals bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo 2015). Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn ondersteuningsvraag. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie, richtlijnen te geven voor maatwerkvoorzieningen.
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarvoor een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Hulp in het huishouden kan als voorziening op grond van de Wmo 2015 worden ingezet, wanneer een inwoner niet meer zelfstandig of met hulp van zijn sociale omgeving zijn woning schoon en leefbaar kan houden, en daarover al dan niet de regie kan voeren.
Hulp bij het huishouden (HbH) omvat alle activiteiten om het huis, exclusief tuin, schoon en leefbaar te houden. Er wordt uitgegaan van ruimten die noodzakelijk zijn voor dagelijks gebruik van een woning.
6.1.1 Vormen van hulp bij het huishouden
In Waalwijk wordt een onderscheid gemaakt tussen twee typen huishoudelijke hulp:
Huishoudelijke hulp 2 (HbH2); hulp bij het huishouden waarbij de inwoner niet zelf de regie voert, en geen sociaal netwerk heeft dat de regie kan voeren. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat er precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden. Er moet dan sprake zijn van een gediagnostiseerde aandoening op het gebied van geheugen en/of psychiatrie waarbij duidelijk is dat men niet zelf kan aangeven welke taken er uitgevoerd moeten worden.
Bij het beantwoorden van de vraag of een cliënt al dan niet zelfstandig of met hulp van zijn sociale omgeving zijn woning schoon en leefbaar kan houden, worden ook de normtijden betrokken, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze beleidsregels. Daarnaast wordt uitdrukkelijk onderzocht of de cliënt dan wel iemand uit zijn sociale netwerk in staat is om de regie te voeren over het huishouden, zodat beoordeeld kan worden of men in aanmerking komt voor HbH1 of HbH2.
Uitstelbare en niet-uitstelbare taken
Bij de huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet-uitstelbare taken.
Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden
Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt gekeken naar de grootte van het huishouden in relatie tot een geschikte woning. Hierbij wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Bijvoorbeeld: een saunacabine wordt normaliter niet meegerekend bij de urenopbouw van de indicatie.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt.
Weigeren uitvoeren huishoudelijk werk
Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken.
Als er een indicatie voor een maatwerkvoorziening is vastgesteld, wordt deze verleend voor een periode van maximaal vijf jaar. Bij gewijzigde omstandigheden rondom de cliënt of wijzigingen in regelgeving en beleid kan tussentijds een bijstelling plaatsvinden.
Beoordeling maatwerkvoorziening
Alvorens een maatwerkvoorziening wordt geïndiceerd, wordt beoordeeld of aan de behoefte aan hulp bij het huishouden op een andere wijze tegemoet gekomen kan worden.
Allereerst zal worden nagegaan of verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp verleend zal worden; zie paragraaf 3.4 hiervoor. Gebruikelijke hulp wordt verwacht van iedereen die op het adres van de cliënt staat ingeschreven; zie ook Bijlage 2.
Vervolgens wordt gekeken of een voorliggende voorziening een oplossing biedt voor de hulpvraag. Bij voorliggende voorzieningen op het gebied van het huishouden kan worden gedacht aan:
Eenvoudige schoonmaakwerkzaamheden (HbH1) worden gezien als een normale noodzakelijke activiteit binnen elk huishouden. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat het redelijk is dat daaraan tot maximaal 3 uur per week wordt besteed. Ook is het gangbaar dat schoonmaakwerkzaamheden worden uitbesteed, als men deze zelf niet kan of wil uitvoeren. Men kan deze hulp in de markt verkrijgen.
Ten aanzien van de algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt ook onderzocht of deze in het concrete geval van de cliënt die de aanvraag doet, als passend kunnen gelden. Dat betekent dat deze voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de cliënt financieel kunnen worden gedragen en in zijn geval een adequate oplossing kunnen bieden. Er wordt bij het brede onderzoek naar aanleiding van de melding expliciet gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de cliënt, zodat beoordeeld kan worden of met één of meerdere voorliggende voorzieningen aan de hulpvraag tegemoet kan worden gekomen. De hulpvraag kan meerdere leefdomeinen van de cliënt bestrijken, waarop het onderzoek zich richt. Daarin wordt ook meegenomen de eigen kracht van de cliënt, het sociale netwerk en de financiële draagkracht van de cliënt c.q. diens huishouden.
Blijkt na onderzoek dat de cliënt c.q. diens huishouden onvoldoende eigen kracht en financiële draagkracht bezit, dan kan (een deel van) de eerste drie uur per week HbH1 verstrekt worden als maatwerkvoorziening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een geleidelijke schaal. In het individuele onderzoek wordt onderzocht of de cliënt zelf (een deel van) de eerste drie uur per week HbH1 kan dragen voor zijn ondersteuningsvraag.
Aangezien het binnen de Wmo niet mogelijk is om gebruik te maken van bestaande financiële gegevens van de cliënt, dient deze de betreffende gegevens zelf te verstrekken bij het doen van een melding of het daarop volgend onderzoek in het kader van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van (een deel van) de eerste drie uur hulp per week. Voor zover nodig wordt gewezen op de verplichting voor de cliënt om aan het college gegevens te verschaffen, als bedoeld in artikel 2.3.2, zevende lid van de Wmo. Indien de cliënt, ook na herhaald verzoek, niet de benodigde gegevens verstrekt, kan er geen maatwerkvoorziening worden toegekend.
Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor een cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet (maximaal 6 weken, rekening houdend met de gebruikelijke hulp die van de huisgenoot mag worden verwacht). Voor het vaststellen van de overbelasting kan gebruik worden gemaakt van een medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt ook verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden uitgevoerd. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.
6.1.5 Voortzetten hulp na overlijden of opname verpleeginrichting
Wanneer de geïndiceerde cliënt (rechthebbende) komt te overlijden of wordt opgenomen in het ziekenhuis dan wel een soortgelijke verpleeginrichting, wordt de eerder toegekende omvang van hulp bij het huishouden voor maximaal zes weken voortgezet op naam van de achterblijver (= overbruggingshulp). Indien noodzakelijk en gewenst kan de gemeente een nieuwe indicatie stellen passend bij de nieuwe situatie.
Het zichzelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.
Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:
Een deel van de aanpassingen aan de rolstoel is vastgelegd in de aanbesteding en hoeven niet apart vergoed te worden. Rolstoelaccessoires, zoals schootkleden, regencape, parasol, (boodschappen)tassen etc., worden niet vergoed.
Voor rolstoelen die kortdurend of incidenteel gebruikt worden kan een beroep worden gedaan op de uitleenservice. Voorliggend zijn de rolstoelpools in verzorgingshuizen waar het gaat om transportdoeleinden. Naast het verstrekken van een transportrolstoel in bruikleen of eigendom kan ook een voucher worden verstrekt, afhankelijk van de te verwachten gebruiksduur.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van jurisprudentie naar aanleiding van de voorheen geldende Wmo 2007 kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleenservice van thuiszorgaanbieders of leveranciers van hulpmiddelen.
Losse voorzieningen hebben een aantal voordelen:
Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
6.4.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn weergegeven in bijlage 3. Deze bijlage is niet limitatief.
6.4.2 Normaal gebruik van de woning
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning (en naar de tuin). Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.
Er wordt bij woonvoorzieningen uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Ook wordt gekeken naar de grootte van het huishouden in relatie tot de grootte van de woning. Dat betekent dat de grootte van de woning niet per definitie van invloed is op de te verstrekken woonvoorziening.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont, kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning), waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor (onder voorwaarden) een maatwerkvoorziening worden verstrekt in natura (gemeente contracteert en betaalt rekening aan leverancier) of in de vorm van een pgb (zie Bijlage 5). Hierbij wordt dan rekening gehouden met de afschrijvingstermijnen van de aanwezige vloerbedekking of gordijnen. Dit moet aangetoond worden met facturen. Tevens is hierbij de eigen bijdrage van toepassing.
6.4.5 Grote woningaanpassing versus verhuizen
In de Wmo 2007 kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de Wmo 2015 wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. In de Wmo speelt de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grote rol. Zo kan iemand die rolstoelgebonden is ervoor kiezen te verhuizen van een aangepaste woning naar een woning die (nog) niet geschikt is voor rolstoelgebruik. Bij een aanvraag voor een aanpassing van deze woning dient de aanvraag afgewezen te worden: de burger had de mogelijkheid zelf te zorgen voor een passende oplossing.
Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om discussie over wat grote woningaanpassingen zijn te objectiveren en richting te geven, wordt het verhuisprimaatbedrag (zie Bijlage 5) gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag komen, en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend maar wordt de cliënt geadviseerd te verhuizen en wordt eventueel -indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente geen invloed heeft op de woningmarkt. De gemeente kan een verhuisindicatie afgeven of hulp laten bieden door een cliëntenondersteuner bij het zoeken op WoningNet of Funda.
De voornaamste aanbieder van huurwoningen in de gemeente Waalwijk is wooncorporatie Casade. Het woningtoewijzingsbeleid voor het werkgebied van Casade (waaronder de gemeente Waalwijk) is als volgt:
Als er sprake is van een grotere bouwkundige aanpassing van een woning die in eigendom is bij de cliënt, worden er afspraken gemaakt over terugbetaling van een deel van de meeropbrengst van de woning bij verkoop, mocht dit zich voordoen. Dit kan worden geregeld middels een kwalitatieve verplichting. De meeropbrengst moet worden vastgesteld door een erkende taxateur.
Deze bepaling houdt in dat de meeropbrengst in vermindering wordt gebracht met de (anders van toepassing zijnde) sloopkosten en de eigen ingelegde kosten. Over blijft de netto-meeropbrengst, welke wordt gedeeld door de eigenaar van de woning en de gemeente. De kwalitatieve verplichting wordt vastgelegd bij de notaris.
Medewerking aan het aangaan van de kwalitatieve verplichting wordt als voorwaarde opgelegd in de beschikking waarbij de voorziening wordt toegekend.
De Wmo 2015 stelt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, zo blijkt uit de aanhef van de wet. Bij die verantwoordelijkheid hoort ook dat men nadenkt over de geschiktheid van een woning, waarnaar men wil verhuizen. Als duidelijk is dat de betreffende woning niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten, dan kan men in principe geen beroep doen op een maatwerkvoorziening voor aanpassing van de woning.
Een Nederlander verhuist in zijn leven een aantal malen (gemiddeld 7 keer), bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen in verband met gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Voor dergelijke verhuizingen wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd, dan kan afhankelijk van de individuele situatie een maatwerkvoorziening verhuiskostenvergoeding worden verstrekt in natura (betaling rekening) of in de vorm van een pgb.
De hoogte van de verhuiskostenvergoeding zal worden afgestemd op de eigen financiële mogelijkheden van de aanvrager. Het betreft een maatwerkvoorziening rondom verhuizing en herinrichting, verstrekt in natura (betaling rekening) of in de vorm van een pgb; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn.
Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend, wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente, verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden, voor wie de aangepaste woning noodzakelijk was.
In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden), bijvoorbeeld wanneer de cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
Hoofdstuk 7. Maatwerkvoorzieningen – deel 2 ( vervoer)
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en zo ja, welke beperkingen de cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft de cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan de cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid naar de cliënt toe komen in plaats van dat hij daar naar toe reist), gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke of andere voorziening (mensen ouder dan 75 jaar kunnen gebruik maken van ‘vervoer kleine kernen’ of de ‘vrije reizigerstaxi’), algemene/collectieve voorziening (CVV), dan wel een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken worden drie soorten afstanden onderscheiden:
Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat de cliënt de mogelijkheid moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km te kunnen reizen om te kunnen participeren. Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet de cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer/verklaring van de gemeente, een indicatie heeft voor een scootmobiel, een gehandicaptenparkeerkaart bezit of een begeleiderspas heeft van de Nederlandse Spoorwegen.
7.1 Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV): Regiotaxi
De Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of opklapbare scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een sociale begeleider (tegen hetzelfde tarief) of een medisch begeleider (gratis) meereizen. Voor medische begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor medische begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.
Volgens jurisprudentie kan een cliënt, als hij (eventueel met hulpmiddel) geen 800 meter zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. Essentieel is eerst te kijken naar de eigen mogelijkheden van de cliënt. Als er binnen het huishouden beschikking is over een eigen auto wordt in principe geen regiotaxi toegekend.
7.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer
Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening (de Regiotaxi) een geschikte oplossing biedt alvorens een individuele maatwerkvoorziening te overwegen (zoals vervoer door derden of aanpassingen aan de auto).
Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als de meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing.Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat Regiotaxi voor deze aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. De vergoeding voor (individuele Regio-)taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat cliënt 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Hierbij wordt in acht genomen dat als cliënt met het reguliere openbaar vervoer of de regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi, die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hier op aangepast.
Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) kan leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.
Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.
Voor vervoer naar dagbesteding (die als “begeleiding groep” geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er zal dan worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd. Hiervoor is een eigen bijdrage verschuldigd.
Cliënten kunnen vervoert worden om sociale of medische redenen. Voor het sociale vervoer kan men zich richten tot de regiotaxi. Ook medisch vervoer valt in principe niet onder de Wmo. Cliënten die vanwege medische noodzaak dienen te reizen kunnen gebruik maken van het vrije reizigerstarief van de regiotaxi. De extra kosten die dit met zich meebrengt kunnen zij fiscaal aftrekken via de belastingdienst. Dit is voorliggend op een Wmo-maatwerkvoorziening.
7.4 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking
Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden. Deze voorzieningen zijn toegankelijker geworden en mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden.
Steeds meer van deze voorzieningen kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking omdat de cliënt ze zelf kan of wil aanschaffen. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.
Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan die van een normale fiets.
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouwd. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks of zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. Voor hen is een scootmobiel een dure voorziening; temeer omdat er vaak ook aanpassingen moeten worden uitgevoerd om het voertuig met accu’s vorst- en vochtvrij te stallen. Daarom blijven we onderzoeken of het mogelijk is te werken met scootmobielpools/gemeenschappelijk gebruik. Op dit moment is er een scootmobielpool bij het winkelcentrum in Waalwijk. Als de vervoersbehoefte beperkt is tot winkelen, kan dit als voorliggende voorziening worden beschouwd.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de Wmo 2007 werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen. Dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).De vergoeding voor een autoaanpassing wordt verstrekt in de vorm van een voorziening in natura (betaling rekening door gemeente) of pgb.
Hoofdstuk 8. Maatwerkvoorzieningen – deel 3 (begeleiding, verblijf e.d.)
Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en ter voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.
Begeleiding Groep is veel al bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Begeleiding Groep is:
nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is Begeleiding Groep nodig.
Begeleiding Individueel kent vele vormen, zoals :
Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (vanuit de ziektekostenverzekering). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HbH2/PV en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:
De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en over welke beperkingen de burger zich ontevreden voelt. Vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.
De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaatsvinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.
Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate (“zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn.
In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.
We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden geïnventariseerd:
Zelfredzaamheid (waaronder ook bewegen en verplaatsen)
Er is sprake van matige beperkingen als:
Er is sprake van zware beperkingen als:
Er is sprake van matige beperkingen als:
-er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechtert en de eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.
Er is sprake van zware beperkingen als:
-er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.
Er is sprake van matige beperkingen als:
-er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.
Er is sprake van zware beperkingen als:
-volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.
Er is sprake van matige beperkingen als:
Er is sprake van zware beperkingen als:
8.3 Voorliggende voorzieningen
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de gemeente om dit te bepalen. Hiervoor wordt een medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde, in een revalidatiecentrum of in een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kunnen begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
8.3.2 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen.
Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:
Begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.
Kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties (als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten), kan begeleiding worden geïndiceerd.
Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op de opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
Op grond van de Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen. Deze regeling is niet van toepassing op mensen met een normale capaciteit die geen werk kunnen vinden.
8.3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding. Hiervoor zijn voorliggende voorzieningen mogelijk, waar gewoon gebruik van kan worden gemaakt. Er zijn veel algemeen gebruikelijke voorzieningen en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden zijn:
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip: “gebruikelijke hulp” gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die normaal wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:
Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.
In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van de maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van Welzijnswerk.
8.4.1 Omvang Begeleiding Individueel
Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, maximaal 25 uur per week. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van:
8.4.2 Omvang Begeleiding Groep
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen. Dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Op het budget voor het vervoer vanuit de AWBZ is in 2014 al fors bezuinigd waardoor instellingen zelf hebben gezocht naar manieren om het vervoer efficiënter te organiseren. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om cliënten te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Deze ontwikkeling zal onder de Wmo zeker worden voortgezet.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van 'gewone' woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structuren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak is met ingang van 2015 (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo. Voor beschermd wonen is de afspraak om de constructie met de centrumgemeenten voorlopig te handhaven. Centrumgemeenten (voor Waalwijk is dat de gemeente Tilburg) dienen deze voorziening te regelen, maar wel in nauwe samenwerking met de gemeente waarin de cliënt woont.
Maatschappelijke opvang is een taak van de centrumgemeente, gemeente Tilburg.
Als een de cliënt ontevreden is over een gedraging van een medewerker of een bestuurder van de gemeente, kan deze daarover een klacht indienen volgens de algemene klachtenregeling van de gemeente. Indien men een klacht heeft over bijvoorbeeld een gedraging van een medewerker van de aanbieder of over de geleverde zorg door de aanbieder, moet men in eerste instantie een klacht indienen bij de aanbieder zelf.
burgemeester en wethouders van gemeente Waalwijk,
de secretaris, de burgemeester,
Definities zoals opgenomen in de Verordening, artikel 1.
1. Algemeen gebruikelijke voorziening
Een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.
Aanbod van diensten en activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet.
Voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk 2015.
Een beschikking zoals omschreven in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht.
Persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of
persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in
artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Eigen bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.
Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Persoon die zijn hoofdverblijf heeft in gemeente Waalwijk.
Gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van
diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
Melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Plan waarin de persoon de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.
Persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.
Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
Een persoon, aangewezen door het college, die is belast met het houden van toezicht op de naleving
van het bepaalde, bij of krachtens de Wmo 2015 (Wmo 2015, artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2).
Algemeen gebruikelijke voorziening, algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Bijlage 2. Hulp bij het huishouden
Indien men vanuit eigen kracht, sociaal netwerk, voorliggende voorzieningen (algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen) niet tot een adequate oplossing kan komen, kan de gemeente een maatwerkvoorziening treffen. Er zijn richtlijnen nodig om deze te kunnen realiseren. De gemeente Waalwijk heeft betreffende de normtijden getracht een exacte benadering te maken van de deelactiviteiten die onder deze normtijden vallen, zodat er bij het treffen van een voorziening maatwerk geleverd kan worden. Conform de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11-01-2015 (Nr 14/1926) wordt gevolgd:
De volgende uitgangspunten gelden bij normtijden:
Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en toilet. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen een eenpersoonshuishouden en een meerpersoonshuishouden. Bij de normtijden is uitgegaan van de oorspronkelijke normtijden, echter men heeft een onderverdeling gemaakt per deelactiviteit. Immers bij maatwerk houdt je rekening wat men zelf nog wel kan doen en wat men niet kan doen. Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden maar wordt niet expliciet los benoemd.
De gemeente Waalwijk heeft de normtijden onderverdeeld in tijden per specifieke deelactiviteit. Samen kunnen ze leiden tot de volledige normtijd, dit moet echter uit het gesprek naar voren komen, zo kun je tot maatwerk komen. De richtlijnen per deelactiviteit zijn een uitgangspunt, maar zijn indien men goede redenen daarvoor aandraagt aan te passen aan de specifieke situatie.
Gebruikelijke hulp wordt verwacht van iedereen die op het adres van de cliënt staat ingeschreven. Onderstaand is een richtlijn van de gebruikelijke hulp die verwacht mag worden van huisgenoten.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en bij het op orde houden van hun eigen kamer (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).
Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij het voeren van eenpersoonshuishouden. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.
In het protocol 'Gebruikelijke Zorg' (CIZ, 2005) wordt dit benoemd als: 2 uur uitstelbare taken en 3 uur niet uitstelbare taken per week.
In een uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt echter niet gesproken over uren maar over het kunnen voeren van een eenpersoonshuishouden.
-Huisgenoten vanaf 23 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij het volledig overnemen van de huishoudelijke taken wanneer de cliënt uitvalt.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan (40 uur per week) een huishouden te kunnen runnen.
Alleen langdurige afwezigheid van de huisgenoot (de richtlijn is zeven dagen en nachten) kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden.
Blijkt na onderzoek dat de cliënt c.q. diens huishouden onvoldoende eigen kracht en financiële draagkracht bezit, dan kan (een deel van) de eerste drie uur per week HbH1 verstrekt worden als maatwerkvoorziening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een geleidelijke schaal. In het individuele onderzoek wordt onderzocht of de cliënt zelf (een deel van) de eerste drie uur per week HbH1 kan dragen voor zijn ondersteuningsvraag.
Uit het individuele onderzoek kan naar voren komen dat de cliënt een deel van de eerste drie uur HbH1 wel zelf kan bekostigen, en dat een deel van deze uren als maatwerkvoorziening ingezet moet worden. Er wordt een geleidelijke schaal gehanteerd bij het individuele onderzoek naar de draagkracht van de cliënt voor de inkoop van HbH1. De cliënt kan zelf:
De gemeente heeft zich bij de gehanteerde inkomensnorm laten inspireren door de toekenningscriteria zoals opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Voedselbanken en het variabele basisbehoeftencriterium vanuit het armoedesignalement 2014 van het SCP en het CBS. Echter, in deze beleidsregels stelt de gemeente zijn eigen criteria vast over voorliggende voorzieningen rondom maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden binnen de Wmo.
De normbedragen zijn als volgt vastgesteld:
Basisbedrag per huishouden: € 325,-
Zowel bij de inkomsten als bij de uitgaven geldt dat bedragen die betrekking hebben op een kortere of langere periode worden omgerekend tot een bedrag per maand.
• 4-wekelijkse bedragen x 1,08
Van de cliënt wordt verwacht dat alle inkomsten boven de bovenstaande normbedragen, besteed kunnen worden aan de eigen inkoop van een algemeen gebruikelijke voorziening, zoals HbH1.
Voor de kosten van de eigen inkoop van HbH1, wordt het marktconforme tarief van € 15,- per uur gehanteerd.
Dit betekent dat elke volledige € 15,- per week boven het normbedrag, door de cliënt betaalt kan worden aan HbH1. Dat is 15 x 4,33 = € 65,- per maand, per uur HbH1.
Zodoende wordt er van uitgegaan dat een alleenstaande cliënt zonder kinderen de kosten van een of meerdere algemeen gebruikelijke voorzieningen financieel kan dragen, indien hij – na aftrek van de kosten van die algemeen gebruikelijke voorzieningen – een besteedbaar inkomen heeft van maximaal € 395,- per maand.
Elke volledige € 65,- per maand boven het normbedrag van € 395,-, kan door de cliënt betaalt worden aan HbH1.
Dit leidt in dit voorbeeld tot de volgende geleidelijke schaal om te bepalen welk deel passend is voor deze cliënt om zelf als algemeen gebruikelijk voorziening in te kopen:
Hieronder vallen alle netto inkomsten, inclusief toeslagen en (voorlopige) teruggaaf inkomstenbelasting van de cliënt, van de partner of inwonende volwassene waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd.
Van inwonende (volwassen) kinderen met eigen inkomen uit arbeid of uitkering mag een bijdrage aan het gezinsinkomen worden verwacht (kostgeld). Hiervoor wordt standaard een bedrag van € 200,- per maand gerekend, ongeacht of dit ook daadwerkelijk wordt betaald. Dit geldt ook voor inwonende verdienende ouder, broer /zus of meerderjarige stief- of pleegkinderen. Ook van deze personen mag een bijdrage worden verwacht. De hoogte van de bijdrage zal worden bepaald door de medewerker van team WijZ maar zal minimaal € 200,- per persoon per maand bedragen.
De volgende inkomsten worden niet meegerekend:
Bij de uitgaven worden alleen de kosten meegenomen die betrekking hebben op de personen van wie inkomen is meegeteld. Kosten die bijvoorbeeld vanuit de kinderbijslag of persoonsgebonden budget worden voldaan dus niet meetellen.
De meest voorkomende zaken die bijna alle uitgaven afdekken zijn:
De volgende uitgaven worden niet meegerekend:
Autokosten: deze zijn alleen aanvaardbaar als een auto om medische redenen of voor werk nodig is. In dat geval mag € 0,19 per km. worden gerekend. Het bezit van een auto op zich is geen reden om een voorziening af te wijzen. Er zal in gevallen, waarbij autokosten (enkel gebruikskosten) wel worden meegerekend, ook rekening moeten worden gehouden met ontvangen autokostenvergoedingen. De medewerker van team WijZ maakt een zorgvuldige afweging.
Bijlage 3. Lijst met algemene gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief)
-Bekleding van stoelen, (kunst)stoffen
-Buitenspiegel, verstelbaar van binnenuit
-Derde of vijfde deur t.b.v. vervoer rolstoel
-Handgrepen zitplaats naast bestuurder
-Lendesteunen voorstoel, verstelbaar
-Portierruiten, elektrisch bedienbaar
-Ruitensproeier achter, elektr. Bedienbaar
-Ruitenwisser achter, elektr. Bedienbaar
-Stuurbekrachtiging (Tenzij standaardvoorziening niet voldoet. Per geval te beoordelen.)
-Voorstoel, verstel-/draaibaar
Drempelaanpassingen (eenvoudig)
Fiets, aankoppel (voor kinderen)
Fiets, elektrische (bijv. Sparta-met)
Fiets, lage instap indien hoogte instap > 20cm.
Fietskarretje voor kinderen (ook achter scootmobiel, met ontheffing wegbeheerder)
Luchtbevochtiger en -ontvochtiger
Ondersteuning, financieel-administratief
Tandem (ook met hulpmotor) m.u.v. bepaalde gevallen bv. personen met een beperkte visus
Telefoonkosten (abonnement) evt. via minimabeleid
Verhuiskosten, bij een algemeen gebruikelijke verhuizing (gezien leeftijd en/of gezinssituatie)
Bijlage 4. Extra bouwkosten en subsidiabele kostenposten
1. Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen
Het architectenhonorarium, echter uitsluitend in de gevallen waarin het inschakelen van een architect naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is (het betreft dan veelal een ingrijpende woningaanpassing, zoals een aanbouw). De vergoeding voor het honorarium wordt gesteld op 10 procent van de aanneemsom, overeenkomstig de Standaard Regeling 1997 (SR 1997) van de Bond van Nederlandse Architecten, tenzij het honorarium ingevolge artikel 51 lid 1 van De Nieuwe Regeling (DNR 2004) behorende bij SR 1997 schriftelijk is vastgesteld op een lager bedrag, en dat de vergoeding voor het honorarium in dit laatste geval gelijk is aan het (lagere) bedrag zoals dat ingevolge artikel 51 lid 1 DNR 2004 schriftelijk is vastgesteld.
Het is mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen in de kosten voor het aanbouwen of uitbreiden van een vertrek bij een bestaande woning of de extra bouwkosten bij een nieuw te bouwen woning. Voor de berekening van deze maatwerkvoorziening wordt als basis genomen het extra aantal m2 dat volgens bijgevoegde tabel (onder punt 3 grondkosten) voor vergoeding in aanmerking komt, vermenigvuldigd met de verdiepingshoogte, met een maximum van 2,70 m.
Het is mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is.
Een maatwerkvoorziening in de extra grondkosten wordt bij een bestaande woning alleen verstrekt, indien uitbreiding of aanbouw op eigen grond niet mogelijk is. Het aantal m2 dat voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt, is per vertrek aan een maximum gebonden, zoals in bijgevoegde tabel aangegeven.
Maximum aantal m2 waarvoor een maatwerkvoorziening wordt verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:
Bovenstaande aantal m2 kunnen geactualiseerd worden aan de gangbare normen zoals deze zijn aangegeven in het handboek van toegankelijkheid en in het bouwbesluit.
Bij sommige (maatwerk)voorzieningen is meer ruimte nodig om de voorzieningen goed te kunnen gebruiken. Hiervoor kan een maatwerkvoorziening per m2 worden verstrekt, aangegeven per voorziening:
Terugbetaling en terugvordering pgb dienstverlening en hulpmiddel
Terugbetaling bij een noodzakelijke vervanging binnen de gebruiksduur
Een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een ander voorziening en wordt de vervangende voorziening een voorziening in natura dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening door de aanvrager moeten worden terugbetaald;
Een persoonsgebonden budget wordt voor een hulpmiddel voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een andere voorziening en wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.
Terugbetaling bij overlijden, verslechterde medische situatie of verhuizing binnen de
Een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening vanuit de gemeente verhuist naar elders, de medische situatie verslechterd of overlijdt, ongeacht of de periode van zeven jaar is verstreken, dan kan het dagelijks bestuur overwegen de eventuele restwaarde of de voorziening terug te vorderen.
Restwaarde bij vervanging, overlijden of verhuizing
De restwaarde van een hulpmiddel wordt bepaald door de economische waarde van de voorziening. Hierbij wordt uitgegaan van een economische levensduur van 5 jaar. Dit betekent dat de voorziening in 5 jaar economisch is afgeschreven. De technische levensduur van een voorziening bedraagt minimaal 7 jaar. Dit betekent dat de cliënt, bij een ongewijzigde medische situatie, zeven jaar met de voorziening moet doen. De bepaling van de restwaarde wordt vastgesteld via lineaire afschrijving in 5 jaar.
De restwaarde van de geleverde voorziening wordt altijd teruggevorderd, tenzij de restwaarde van de voorziening lager is dan € 100,00. In dat geval blijft terugvordering achterwege.
Terugvordering kost geld. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de kosten van een civielrechtelijke procedure. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Dit zijn echter uitzonderingssituaties. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:
Hoe wordt een besluit tot terugvordering genomen?
Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot intrekking en herziening. Zonder een besluit tot herziening en intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. De besluiten tot intrekking, herziening en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat als de cliënt het niet eens is met die besluiten, hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.
Maximale vergoedingsbedrag woonvoorzieningen
Het maximale vergoeding bij woonvoorzieningen is € 45.378,-. De meerkosten worden niet verleend, tenzij weigering van de meerkosten voor het aanschaffen van een voorziening, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Het bedrag dat als maximum vergoed wordt bij het bezoekbaar maken bedraagt € 4.000,-.
Verhuis- en herinrichtingskosten
De maatwerkvoorziening rondom verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt een bedrag € 2.400,-.
Een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een burger met beperkingen, een aangepaste woonruimte ontruimt, ontvangt een forfaitair bedrag. Dit bedrag bedraagt € 3.300,-.
Het normbedrag voor het verhuisprimaat is € 5.000,-.
Indien de bedoelde voorzieningen woningsanering betreffen, die noodzakelijk is in verband met cara en/of allergische aandoeningen, of de vervanging van tapijt dat niet geschikt is voor rolstoelgebruik, worden de maximale vergoedingsbedragen berekend op de wijze als aangegeven onder a en b.
De leeftijd van de gordijnen, vitrage en vloerbedekking moet worden aangetoond door middel van een factuur/bon.
De maatwerkvoorziening rondom kosten van huurderving omvat de werkelijke kosten van kale huur, vermeerderd met de subsidiabele servicekosten, tot een maximum dat overeenkomt met de maximum huurgrens per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.
Kosten van onderhoud, keuring en reparatie
De kosten van onderhoud keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed overeenkomstig deze bijlage. Het betreft de kosten van onderhoud, keuring en reparatie op grond van:
Er wordt uitgegaan van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen, op het niveau van sociale woningbouw.
Hiernaast zijn incidentele repatriatiekosten mogelijk.
Aanpassing woonwagen of woonschip
Voorwaarden vergoedingen aanpassingskosten woonwagens/-schip
Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening rondom de aanpassingskosten van een woonwagen/-schip indien:
Maximale aanpassingskosten woonwagen/-schip
Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten voor een woonwagen € 1.000,-.
Rolstoelvoorziening voor incidenteel gebruik (transportrolstoel)
In de aanschafkosten van rolstoel voor incidenteel gebruik (transportrolstoel) wordt een maatwerkvoorziening verstrekt van maximaal € 300,-. Dit bedrag is inclusief onderhoud, gebruik en reparatie.
In de regel is de levensduur van een sportvoorziening langer dan drie jaar of wil de sporter zijn sportvoorziening langer dan drie jaar blijven gebruiken. Na de eerste periode van drie jaar (waarin de sportvoorziening geacht wordt te zijn afgeschreven) kan jaarlijks een vergoeding van maximaal €470,00 verstrekt worden in de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie van de sportvoorziening. Aangezien het een gemaximeerde vergoeding betreft, dienen de kosten aantoonbaar gemaakt te worden.
Collectief Vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi Midden Brabant)
De Wmo-gerechtigde kan zich door één sociaal begeleider laten vergezellen. De begeleider betaalt hetzelfde tarief als de Wmo-gerechtigde. Deze eigen betaling dient per taxirit contant te worden voldaan aan de chauffeur. Als de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is, is de begeleider geen betaling verschuldigd. Een Wmo-gerechtigde voor wie naar het oordeel van het college medische begeleiding noodzakelijk is, kan alleen als hij vergezeld is van een medisch begeleider reizen tegen het Wmo-tarief. Om als begeleider te kunnen worden aangemerkt moet de begeleidende persoon 16 jaar of ouder zijn.
Voor de aanpassing van de (eigen) auto geldt een vergoeding van maximaal € 2.500,-. De meerkosten worden niet verleend, tenzij weigering van de meerkosten voor het aanschaffen van een voorziening, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Een vergoeding voor autoaanpassingen wordt enkel verstrekt indien de cliënt geen gebruik kan maken van CVV.
Bijlage 6. Bepalingen eigen bijdrage, eigen aandeel, pgb
Voor trap- en tilliften geldt een eigen bijdrage gedurende vijf jaar. Hier worden de kosten voor onderhouds- en reparatiecontract meeberekend. Na deze termijn van vijf jaar wordt over alle kosten een eigen bijdrage gerekend zolang het middel in gebruik is. Nadat de termijn van afschrijving is bereikt wordt over alle kosten een eigen bijdrage geheven (zo lang het middel wordt gebruikt).
Minimale eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten
De minimale eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten wordt vastgesteld door het CAK. Hierbij zijn een aantal vaste uitgangspunten: