Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Edam-Volendam

Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse voorzieningen op peuterspeelzalen Edam-Volendam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEdam-Volendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse voorzieningen op peuterspeelzalen Edam-Volendam
CiteertitelSubsidieregeling peuterspeelzalen Edam-Volendam
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Subsidieregeling peuterspeelzalen Zeevang en de Beleidsregels peuterspeelzaalwerk en voorschoolse voorzieningen op peuterspeelzalen Edam-Volendam 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, titel 4.2
  2. Algemene subsidieverordening Edam-Volendam, art. 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-07-201601-01-2018nieuwe regeling

26-07-2016

Gemeenteblad, 2016, 104202, 28-07-2016

D-1603004/D-ADV-1600860

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse voorzieningen op peuterspeelzalen Edam-Volendam

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam,

 

gelet op artikel 3, eerste lid van de Algemene subsidieverordening Edam-Volendam alsmede gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

 

overwegende dat artikel 4:23, eerste lid van de Awb vereist dat voor het verstrekken van subsidie een wettelijk voorschrift is vastgesteld dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt;

 

overwegende dat het binnen de gemeente Edam-Volendam gewenst is activiteiten die de ontwikkeling en sociale vaardigheid van jonge kinderen stimuleren te bevorderen;

 

voorts overwegende dat de gemeente Edam-Volendam de plicht heeft bepaalde kinderen de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan een programma voor voorschoolse educatie;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de SUBSIDIEREGELING PEUTERSPEELZAALWERK EN VOORSCHOOLSE VOORZIENINGEN OP PEUTERSPEELZALEN EDAM-VOLENDAM (Subsidieregeling peuterspeelzalen Edam-Volendam).

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • a.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht, die valt onder de voor de peuterspeelzaalwerk geldende CAO en in het bezit van voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie op SPW-3 niveau of daarmee gelijkwaardig;

  • b.

    beroepskracht voorschoolse educatie (vve): degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht, die valt onder de voor de peuterspeelzaalwerk geldende CAO Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening en in het bezit is van een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie op SPW-3 niveau of daarmee vergelijkbaar aangevuld met een specifieke opleiding op het gebied van vve;

  • c.

    dagdeel: een ochtend of middag van maximaal 3,5 uur waarop een groep van maximaal 16 kinderen een peuterspeelzaal bezoekt;

  • d.

    doelgroepkind: een kind waarbij door een deskundige is vastgesteld dat het voldoet aan de vastgestelde criteria van een vve-kind;

  • e.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • f.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van 2,5 tot 4 jaar gedurende twee of vier dagdelen per week met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen onder leiding van beroepskrachten en vrijwilligers;

  • g.

    verordening: Algemene subsidieverordening Edam-Volendam;

  • h.

    voor- en vroegschoolse educatie (vve): educatie gericht op peuters en kleuters met een taalachterstand. De voorschoolse educatie betreft de peuterspeelzalen dan wel de organisaties voor kinderopvang waar kinderen met een erkend vve-programma worden voorbereid op de basisschool en waar twee volgens de wet opgeleide leidsters het programma aanbieden en begeleiden, aan maximaal 16 peuters per groep.

Artikel 2 De met subsidiëring beoogde doelen

  • 1.

    Peuterspeelzaalwerk beoogt het onder deskundige leiding bevorderen van sociale, creatieve en educatieve ontplooiing en motorische ontwikkelingen van het kind in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar door middel van spel en omgang met leeftijdsgenootjes, met extra aandacht gericht op het bevorderen van een doorgaande lijn in de ontwikkeling van het kind ter voorbereiding op en aansluiting bij de basisschool.

  • 2.

    Voorschoolse educatie beoogt het voorkomen van taal- en ontwikkelingsachterstanden bij doelgroepkinderen, dan wel het zo snel mogelijk aanpakken hiervan, door op een gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal emotionele ontwikkeling te stimuleren.

Artikel 3 Doelgroepen

  • 1.

    Peuterspeelzaalwerk is gericht op kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar die wonen in de gemeente Edam-Volendam en de peuterspeelzaal maximaal twee dagdelen per week bezoeken.

  • 2.

    Het voorschoolse programma is gericht op doelgroepkinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar die wonen in de gemeente Edam-Volendam en wekelijks minimaal vier dagdelen van 2,5 uur of minimaal tien uur deelnemen aan een erkend vve-programma.

Artikel 4 Subsidievoorwaarden peuterspeelzaalwerk algemeen

Om voor subsidie in aanmerking te komen:

  • a.

    voldoet de aanvrager aan de inrichtings- en kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzaalwerk gemeente Edam-Volendam;

  • b.

    beschikt de aanvrager over een pedagogisch beleidsplan peuterspeelzaalwerk, waaruit blijkt dat:

    • 1°.

      de groepsgrootte maximaal 16 kinderen bedraagt;

    • 2°.

      er minimaal een leidster op acht kinderen is;

    • 3°.

      er per groep minimaal een beroepskracht werkzaam is;

    • 4°.

      beroepskrachten over een passende beroepskwalificatie beschikken;

    • 5°.

      gebruik wordt gemaakt van een peutervolgsysteem.

Artikel 5 Subsidievoorwaarden voorschoolse educatie

Om voor een vve-programma in aanmerking te komen:

  • a.

    voldoet de aanvrager aan de kwaliteitscriteria van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • b.

    wordt voorschoolse educatie wekelijks gedurende tenminste vier dagdelen van minimaal 2,5 uur of tenminste 10 uur aangeboden;

  • c.

    zijn per groep tenminste twee beroepskrachten voorschoolse educatie aanwezig;

  • d.

    is het voorschoolse educatieprogramma samenhangend en gestructureerd;

  • e.

    hebben doelgroepkinderen voorrang op reguliere peuters indien het gaat om plaatsing op de peuterspeelzaal;

  • f.

    vindt registratie plaats waarbij het opleidingsniveau van de ouders, conform de gewichtenregeling basisonderwijs, onderdeel uitmaakt van de registratie;

  • g.

    voldoet de aanvrager aan alle overige voorwaarden die door het rijk gesteld worden;

  • h.

    wordt een vve-programma aangeboden dat door een onafhankelijke erkenningscommissie is erkend;

  • i.

    bevat de aanvraag een schatting van het bereik van het aantal doelgroepkinderen;

  • j.

    blijkt uit de aanvraag op welke wijze de instelling de vorderingen van de kinderen observeert, volgt en vastlegt;

  • k.

    wordt gewerkt met een vve-overdrachtsformulier, waarbij ouders toestemming worde gevraagd deze informatie over te dragen naar de basisschool;

  • l.

    wordt meegewerkt aan het versterken van de doorgaande leerlijn en wordt actief gezocht naar mogelijkheden de inhoudelijke afstemming tussen de voorschoolse en de vroegschoolse activiteiten te verbeteren;

  • m.

    de houder van een peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden jaarlijks een opleidingsplan opstelt waarin staat beschreven op welke wijze de kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden onderhouden.

Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen aanvullende gegevens

  • 1.

    Onverminderd artikel 6 van de verordening vermeldt een aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een overzicht van de deelnemende kinderen aan het peuterspeelzaalwerk, inclusief het aantal dagdelen per kind en de duur van de deelname in het voorgaande jaar;

    • b.

      gegevens van het aantal groepen waarvoor gedurende het afgelopen jaar peuterspeelzaalwerk is verricht en het aantal uren waarvoor peuterspeelzaalwerk wordt aangeboden;

    • c.

      een overzicht van de ouderbijdrage per kind.

  • 2.

    Het college kan verzoeken om nadere informatie ter onderbouwing van de subsidieaanvraag.

Artikel 7 Aanvullende verplichtingen, bevoegdheden

  • 1.

    Tussentijdse vermindering of uitbreiding van het aantal beschikbare kindplaatsen per peuterspeelzaal vindt uitsluitend plaats in overleg en met goedkeuring van het college.

  • 2.

    Van alle peuters die een peuterspeelzaal hebben bezocht, wordt een ingevuld overdrachtsformulier doorgegeven aan de basisschool die de peuter gaat bezoeken.

  • 3.

    De organisatie voor peuterspeelzaalwerk benoemt in een specifiek plan de positie en arbeidsvoorwaarden van vrijwillige medewerkers.

  • 4.

    Peuterspeelzalen kunnen voor niet-gesubsidieerde activiteiten zelf financiële middelen verwerven.

  • 5.

    Voor alle ingeschrevenen deelnemers op de peuterspeelzaal wordt een ouderbijdrage betaald.

Artikel 8 Grondslag voor de subsidie

  • 1.

    Er wordt een subsidie per boekjaar verleend gebaseerd op het aantal beschikbare kindplaatsen.

  • 2.

    Tussentijdse kosten- of prijsstijgingen worden niet aanvullend gesubsidieerd.

  • 3.

    Voor vergoeding in de ouderbijdrage voor doelgroepkinderen geldt dat:

    • a.

      ouders met doelgroepkinderen geen financiële belemmering kennen voor deelname van hun kind aan een vve-programma;

    • b.

      voor deelname aan een vve-programma het college jaarlijks een maximale ouderbijdrage vaststelt;

    • c.

      deze ouderbijdrage gelijk is aan de ouderbijdrage in de kinderopvang op het niveau van het laagste inkomen;

    • d.

      de hoogte van de subsidie hierop jaarlijks wordt aangepast.

  • 4.

    Doelgroepkinderen komen alleen in aanmerking voor een vergoeding van de ouderbijdrage indien deze kinderen hebben deelgenomen aan het vve-programma voor minimaal vier dagdelen van 2,5 uur of tenminste tien uur per week.

Artikel 9 Berekening van de subsidie

  • 1.

    Subsidies worden berekend volgens een Rekenmodel subsidie peuterspeelzalen.

  • 2.

    In het rekenmodel zijn in ieder geval de volgende onderdelen opgenomen:

    • a.

      personeelskosten (inclusief opleidingskosten);

    • b.

      activiteitenkosten;

    • c.

      huisvestingskosten;

    • d.

      organisatiekosten;

    • e.

      vergoeding ouderbijdrage (vve-plaatsen).

  • 3.

    Het gehanteerde rekenmodel maakt onderdeel uit van de subsidiebeschikking.

Artikel 10 Verantwoording van de subsidie, aanvraag tot vaststelling van de subsidie

  • 1.

    Onverminderd artikel 18 van de verordening legt de subsidieontvanger voor 1 augustus een tussentijdse verantwoording af over de eerste zes maanden van het jaar.

  • 2.

    In deze tussentijdse verantwoording wordt verslag gedaan van de activiteiten die in de genoemde periode hebben plaatsgevonden, inclusief een overzicht van het aantal kinderen dat in die periode de peuterspeelzaal heeft bezocht.

  • 3.

    Voor subsidie die is verleend in het kader van de voorschoolse activiteiten dient de subsidieontvanger uiterlijk 15 januari in het opvolgende jaar een aanvraag tot vaststelling in, dit in verband met de verantwoording van de gemeente aan het rijk.

  • 4.

    Onverminderd artikel 18 van de verordening levert de subsidieontvanger bij zijn aanvraag tot vaststelling van de subsidie een overzicht van de deelnemende peuters en doelgroepkinderen van het betreffende jaar aan.

Artikel 11 Subsidievaststelling

  • 1.

    Bij de vaststelling wordt uitgegaan van het werkelijke aantal peuters of doelgroepkinderen dat de peuterspeelzaal heeft bezocht.

  • 2.

    De peuterspeelzalen realiseren op de groepen een bezettingsgraad van minimaal 85%. Bij een lagere bezettingsgraad worden de niet gerealiseerde kindplaatsen onder de 85% teruggevorderd.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat houders van peuterspeelzalen in de voormalige gemeente Zeevang van het gestelde in het tweede lid worden vrijgesteld.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling peuterspeelzalen Edam-Volendam.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 26 juli 2016,

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,

drs. M.A.J.R. Hermans, secretaris.

W.J.F.M. van Beek, burgemeester.

Toelichting Subsidieregeling peuterspeelzalen Edam-Volendam

Deze subsidieregeling is een algemeen verbindend voorschrift, vastgesteld door het college krachtens artikel 3 van Algemene subsidieverordening. De regeling sluit aan op de voorheen gehanteerde beleidsregel Peuterspeelzaalwerk.

 

Deze regeling sluit zoveel mogelijk aan bij het gestelde in de Algemene subsidieverordening Edam-Volendam. Voornaamste verschillen bestaan er bij de aanvraag, waar specifieke informatie over deelnemers wordt gevraagd, een tussentijdse verantwoording en de jaarlijkse verantwoording van subsidie voor de voorschoolse educatie.

 

Artikel 1 en 2

De definitie van subsidie is genoemd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb, artikel 4:21 lid 1) en wordt in de regeling niet herhaald. De Awb verstaat onder subsidie: de aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten. De activiteiten behelzen in dit geval:

  • -

    het uitvoeren van peuterspeelzaalwerk, te weten het onder deskundige leiding bevorderen van sociale, creatieve en educatieve ontplooiing en motorische ontwikkelingen van het kind in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar door middel van spel en omgang met leeftijdsgenootjes, en

  • -

    de voorschoolse educatie, het met behulp van erkende programma’s voorkomen van taal- en ontwikkelingsachterstanden door op een gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal emotionele ontwikkeling te stimuleren.

Artikel 3

De peuterspeelzaal is bedoeld voor jonge kinderen, van 2,5 tot 4 jaar, en vormt een speelse ontwikkeling naar de basisschool. Het grootste effect wordt bereikt, wanneer kinderen de peuterspeelzaal gedurende tenminste twee dagdelen per week bezoeken.

Het voorschoolse programma is zeer vergelijkbaar met de peuterspeelzaal. Het programma is immers ook gericht op kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar, met dien verstande dat uit onafhankelijke beoordeling is vastgesteld dat de kinderen als doelgroepkind zijn aangemerkt. Vve-programma’s hebben vooral effect wanneer de kinderen wekelijks gedurende minimaal vier dagdelen van 2,5 uur of minimaal tien uur deel deelnemen.

 

Artikel 4

De laatste jaren heeft de wetgever veel aandacht gegeven aan ontwikkeling van de voor- en vroegschoolse educatie, de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk en de kwaliteit van de kinderopvang, niet alleen inhoudelijk, maar ook fysiek. Nadrukkelijk zijn hier dan ook subsidievoorwaarden opgenomen.

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moet de aanvrager aantonen dat hij voldoet aan de gemeentelijke én de wettelijke eisen. Inhoudelijk kwaliteit van de aanvrager moet blijken uit een pedagogisch beleidsplan peuterspeelzaalwerk, waarin opgenomen zijn de groepsgrootte, de leidster-kind-ratio, de kwalificatie van de professionele krachten. Essentieel is ook het gebruik van peutervolgsysteem, dat in het kader van de doorgaande leerlijn na de peuterspeelzaal kan worden overgedragen aan de basisschool. Wordt niet (volledig) voldaan aan deze voorwaarden, dan komt de (houder van de) peuterzaal niet voor subsidie volgens deze regeling in aanmerking.

 

Artikel 5

Sinds augustus 2010 is de Wet OKE (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie) in werking. Het doel van deze (wijzigings)wet is onder meer om de kansen te vergroten voor kinderen met taalachterstanden. De wet regelt de basiskwaliteit van peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie, waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor de voorschoolse educatie. In de Wet OKE en het hierop gebaseerde 'Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie', zijn criteria voor de kwaliteit van de voorschoolse educatie opgenomen.

 

In de Wet OKE is opgenomen dat de gemeente verantwoordelijk is voor een groot aantal structurele kwaliteitskenmerken, zoals:

  • -

    goede informatie aan ouders,

  • -

    inzet van voldoende gekwalificeerd personeel, en

  • -

    het minimum aantal uren per week dat aan het programma wordt deelgenomen.

Hiernaast moet de gemeente zorgen voor de definitie van doelgroepkinderen, een goede toeleiding, de inzet van integrale vve-programma's, inzet op de doorgaande ontwikkel- en leerlijn van kinderen, ouderbetrokkenheid en afspraken over de opbrengst van vve.

 

De wet noemt een aantal organisatorische eisen en randvoorwaarden, onder andere met betrekking tot de beroepskracht-kindratio (ook wel: BKR). Bij de voorschoolse educatie moeten er op een groep van maximaal zestien peuters minimaal twee beroepskrachten staan. Een van hen moet een opleiding hebben op SPW-3 niveau (Sociaal Pedagogisch Werker) of een soortgelijke opleiding. De gemeente kan extra eisen stellen.

 

De Wet OKE verplicht houders van peuterspeelzalen het schoolbestuur van de school waar kinderen naar doorstromen, gegevens te leveren. Ze moeten het gevolgde vve-programma en de duur van het gevolgde programma doorgeven. Verder is vastgelegd dat scholen met de partijen afspraken maken over de wijze waarop de gegevens geleverd worden. Overdracht van en uitwisselen over de ontwikkeling van kinderen in de ene leeftijdsperiode geeft informatie voor het verder werken aan een doorgaande lijn in de volgende periode.

 

In de voorschoolse educatie is het moeilijk om de opbrengsten te meten, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de wet. Daarom zijn voor voorscholen kwaliteitseisen in de wet opgenomen. Die eisen hebben betrekking op de inrichting en de inhoud van het 'onderwijs' op de peuterspeelzalen, zoals eisen aan de maximale groepsgrootte en het gebruikte vve-programma.

Organisaties voor peuterspeelzaalwerk komen in aanmerking voor subsidie, wanneer zij aantonen aan deze voorwaarden te voldoen.

 

Artikel 6

De subsidie voor peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie is gebaseerd op het aantal kindplaatsen dat de peuterspeelzaal heeft en het aantal kinderen dat daadwerkelijk deelneemt. Het effect van zowel peuterspeelzaalwerk als voorschoolse educatie is slechts vast te stellen door het individuele kind te volgen. Om deze reden dient de houder informatie te verstrekken over de deelnemende kinderen.

 

Artikel 7

De verplichtingen in dit artikel sluiten voor een deel aan bij de voorwaarden uit artikel 5. Tussentijdse wijziging van het aantal beschikbare kindplaatsen vindt uitsluitend plaats in overleg en met goedkeuring van het college. Voor een uitbreiding volgt dat uit de beschikbare financiële middelen: de subsidie wordt verleend op basis van een verwachte deelname, maar de vaststelling gebeurt op basis van de daadwerkelijke bezetting. Hieruit volgt dat meer plaatsen meer geld kosten, en eerst moet worden vastgesteld dat die ruimte bestaat. Een vermindering van het aantal kindplaatsen heeft effect op de beschikbaarheid van de voorziening en moet daarom goed onderbouwd worden.

 

We vinden goed werkgeverschap een voorwaarde voor een goede invulling van het peuterspeelzaalwerk. We geven daarom in de regeling aan dat de beroepskrachten worden gewaardeerd volgens de geldende cao; omdat in de reguliere peuterspeelzaal veel met vrijwilligers wordt gewerkt – als tweede leid(st)er op een groep – dient hun positie goed te zijn vastgelegd.

Uiteraard staat het de peuterspeelzalen vrij voor niet-gesubsidieerde activiteiten zelf financiën te werven.

 

Artikel 8

De ouderbijdrage is essentieel: bij kinderen die een vve-programma volgen omdat die bijdrage wettelijk gemaximeerd is, immers er mag geen financiële belemmering bestaan om aan deze programma’s deel te nemen; bij kinderen die de reguliere peuterspeelzaal bezoeken omdat de gemeente bijdraagt in de meerkosten van het peuterspeelzaalwerk. Het college stelt dan ook jaarlijks de ouderbijdrage voor deelname aan het vve-programma vast. Ook geeft het college aan welke redelijke ouderbijdrage voor peuterspeelzaalwerk het hanteert bij het bepalen van de subsidie.

 

Voor kinderen die dat nodig hebben is voorschoolse educatie essentieel. Om te bevorderen dat zij daadwerkelijk deelnemen aan het vve-programma, komen de kosten voor deelname aan het programma alleen vergoeding in aanmerking, wanneer deze kinderen hebben deelgenomen aan het vve-programma voor minimaal vier dagdelen van 2,5 uur of tenminste tien uur per week

 

Artikel 9

Subsidies worden berekend volgens een rekenmodel, waarin zijn verschillende kosten van het peuterspeelzaalwerk zijn opgenomen. Om tot de bijdrage van de gemeente te komen, wordt eerst een redelijke ouderbijdrage bepaald. In het kader van transparant bestuur en heldere besluitvorming wordt het rekenmodel bij de subsidiebeschikkingen gevoegd.

 

Artikel 10

Deelname aan de peuterspeelzaal kent een groot verloop, immers de kinderen bezoeken de voorziening maximaal anderhalf jaar: de kinderen die de peuterspeelzaal bezoeken op het moment dat subsidie voor het volgend wordt aangevraagd, zitten al hoog en breed op de basisschool wanneer die subsidie wordt vastgesteld. Om de ontwikkelingen en de voortgang te kunnen volgen, dient de houder daarom elk jaar voor 1 augustus een tussentijdse verantwoording in over de eerste zes maanden van het jaar. In die verantwoording doet hij verslag van de activiteiten die in de eerste helft van het jaar plaatsvonden, met daarbij een overzicht van het aantal kinderen dat in die periode de peuterspeelzaal heeft bezocht. Dit laatste is van belang met het oog op de subsidievaststelling, waarbij een normbezetting geldt van 85% (zie artikel 11): is er nu al sprake van een (te) lage bezettingsgraad, dan kunnen houder en gemeente in overleg treden hoe hier mee om te gaan.

 

Specifiek wordt aandacht gevraagd voor subsidie voor de voorschoolse activiteiten: uiterlijk 15 januari in het volgende jaar moet een aanvraag tot vaststelling bij de gemeente zijn ingediend, dit in verband met de verantwoording van de gemeente aan het rijk. In zowel de beschikking als de overleggen met de houders wordt hierop nadrukkelijk gewezen.

 

Artikel 11

De subsidie wordt aangevraagd ruim voordat het uitvoeringsjaar begint. De verlening van de subsidie geschiedt dan ook op basis van een verwachte deelname aan het peuterspeelzaalwerk of de voorschoolse educatie. Bij de vaststelling van de subsidie, in het jaar volgend op het uitvoeringsjaar wordt uitgegaan met het werkelijke aantal peuters of doelgroepkinderen dat de peuterspeelzaal heeft bezocht.

 

Als norm geldt een bezettingsgraad op de groepen van minimaal 85%, met andere woorden: op een standaardgroepsgrootte van 16 kinderen, moeten door het jaar heen minimaal 13 kindplaatsen gevuld zijn. Bij een lagere bezettingsgraad worden de niet gerealiseerde kindplaatsen onder dit aantal teruggevorderd. Hiermee wordt beoogd dat de houder zich niet richt op zoveel mogelijk groepen, maar juist op een zo effectief mogelijk vulling van de groepen.

 

De regeling biedt het college nadrukkelijk de mogelijk houders van peuterspeelzalen in de voormalige gemeente Zeevang van die bezettingseis vrij te stellen. De ervaring leert dat in die kernen het aanbod jonge kinderen beperkt is. In dat geval is de beschikbaarheid van de voorziening belangrijker dan de normatieve bezetting daarvan.

 

Artikel 12

Dit spreekt voor zich.

 

Artikel 13

Dit artikel geeft de (verkorte) naam van de regeling weer.