Organisatie | Roerdalen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang 2016 |
Citeertitel | Besluit Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beschermd wonen en opvang |
Geen
Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-07-2016 | 01-01-2016 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 05-04-2016 Gemeenteblad, 93582 | C.3 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen;
gelezen het voorstel van 29 maart 2016,
gelet op de artikelen 3, vierde lid, 4, zesde lid, 5, vierde lid, 6, 8, vijfde lid, 9, derde lid, 10, vijfde lid, 11, vijfde lid, 12, 13, tweede lid, 14, 15, tweede lid en 18 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015;
Leudal, Maasgouw, Nederweert, Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray en Weert1) aan de gemeente Venlo mandaat verlenen om de verantwoordelijkheden ten aanzien van Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang uit te voeren voor deze gemeenten;
dit besluit Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang 2016 is afgestemd met de gemeenten uit de regio Noord- en Midden-Limburg. Dit besluit is het afgesproken kader waarbinnen de centrumgemeente Venlo de bevoegdheid tot het beoordelen en toekennen van Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang voor deze gemeenten dient uit te voeren;
besluit vast te stellen het Besluit Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang 2016.
1.De gemeenten Gennep en Mook & Middelaar zijn voor deze regionale taak aangelsoten bij gemeente Nijmegen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
∘ wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, en;
∘ wonen in een therapeutische leefomgeving, waarbij planbare en niet planbare zorg, begeleiding en toezicht 24 uur per dag aanwezig of oproepbaar is;
Keukentafelgesprek: gesprek zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Verordening dat bij voorkeur bij de cliënt thuis plaatsvindt en tot doel heeft om naar aanleiding van een ondersteuningsvraag de persoonlijke situatie van de cliënt in kaart te brengen; - Kleinschalig wooninitiatief: een woonsituatie waarbij:
de bewoners verblijven op één woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, of op meerdere woonadressen binnen een straal van 100 meter, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is die geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten;
Norm persoonlijke uitgaven: de van toepassing zijnde normen ingevolge artikel 23 lid 1 van de WWB bij verblijf in een inrichting (zak- en kleedgeld, artikel 23 lid 1 van de Participatiewet) vermeerderd met de netto kosten zorgverzekering (premie minus zorgtoeslag cf. artikel 23 lid 2 van de Participatiewet);
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1.1), het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1) en de Verordening (in het bijzonder artikel 1).
1.2.1 Een cliënt of zijn vertegenwoordiger doet een melding bij het ZVH.
1.2.2 Wanneer er door de cliënt of zijn vertegenwoordiger melding voor een ondersteuningsvraag wordt ingediend, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de Verordening, wordt deze in behandeling genomen door het ZVH.
1.2.3 Het ZVH beoordeelt er sprake is van een ondersteuningsvraag voor een maatwerkvoorziening BW/MO/VO . Het ZVH stelt vast of een cliënt behoort tot de doelgroep die gebruik mag maken van de maatwerkvoorziening BW.
1.2.4 In spoedeisende gevallen:
a.wordt een melding voor BW/MO/VO gezien als een aanvraag en organiseert het college in overleg met aanbieders onverwijld de inzet van een tijdelijke (maatwerk-)voorziening voor BW/MO/VO, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en op grond van artikel 2.3.3
1.3.1 Wanneer het ZVH de melding in behandeling heeft genomen, start het ZVH een onderzoek naar de cliënt om zijn situatie in beeld te brengen.
1.3.2 In het onderzoek wordt de situatie van cliënt en eventueel zijn gezin en mantelzorger(s) in kaart gebracht door een toets op elf leefdomeinen (opvoeden, regie, mobiliteit, Algemene, dagelijkse levensverrichtingen/ huishouden, wonen, mentale gezondheid, fysieke gezondheid, sociale participatie, werk/ opleiding en financiën).
1.3.3 Het keukentafelgesprek maakt onderdeel uit van het onderzoek en vindt plaats binnen 2 weken na de melding van de cliënt (of zijn vertegenwoordiger). In overleg met de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) kan van deze termijn afgeweken worden.
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle voor het onderzoek van belang zijnde aspecten overonder andere de mogelijkheden, de persoonlijke situatie en leefomgeving van de cliënt, zijn gezin en/of mantelzorger besproken, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, om te komen tot een afweging voor de noodzaak, omvang en duur van de ondersteuning.
1.3.4 Indien blijkt dat nader (medisch) advies nodig is, schakelt het ZVH een adviseur in, nadat de cliënt (en eventuele vertegenwoordiger) is geïnformeerd welk advies aan welke deskundige wordt gevraagd om tot een beoordeling van de ondersteuningsbehoefte te komen.
1.5.1 Een aanvraag BW/MO/VO wordt bij het college ingediend via het bij dit Leefzorgplan gevoegde aanvraaggedeelte voor een maatwerkvoorziening.
1.5.2 Ook indien een cliënt op basis van het onderzoek en het Leefzorgplan niet in aanmerking zou komen voor een maatwerkvoorziening, is aan de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) het recht voorbehouden om alsnog een aanvraag voor een maatwerkvoorziening BW/MO/VO in te dienen.
1.5.3 De aanvraag dient in alle gevallen te worden ondertekend door de cliënt, of indien van toepassing, diens vertegenwoordiger.
1.5.4 De dag waarop de in lid 1.5.1 genoemde aanvraag is ontvangen door het college geldt als aanvraagdatum.
1.5.5 Indien een aanvraag later dan vier weken nadat het Leefzorgplan bekend is gemaakt, zoals bedoeld in artikel 1.4.1 van dit besluit, ondertekend wordt geretourneerd aan het college, dan is aan het college het recht voorbehouden om, indien het aannemelijk is dat er sprake is of kan zijn van nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden, een nieuw onderzoek te laten starten
1.6.1 Het college besluit en is verantwoordelijk voor het toekennen en beschikbaar stellen van de maatwerkvoorziening BW/MO/VO aan de cliënt.
1.6.2 De beschikking voor een maatwerkvoorziening BW geldt voor maximaal 2 jaar.
Artikel 1.7 Inlichtingenplicht
1.7.1 Een cliënt (of zijn vertegenwoordiger) stelt het ZVH uit eigen beweging of na en verzoek van het ZVH, zo spoedig mogelijk op de hoogte van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing, zoals bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015
Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening BW
Artikel 2.1 Criteria voor de toekenning van een maatwerkvoorziening BW
2.1.1 Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening BW als:
Personengegevens (BRP) en bevestigt zijn relatie met de cliënt;
2.1.2 Een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening BW kan, naast de relevante bepalingen in de Wmo 2015 en de Verordening, worden geweigerd, herzien of ingetrokken indien:
2.1.3 De cliënt, die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening BW, ontvangt deze ondersteuning zoveel mogelijk in de gemeente waar hij de meeste kans heeft op herstel en toename van zelfredzaamheid en participatie.
Artikel 2.2 Overdracht van cliënten tussen verschillende centrumgemeenten
2.2.1 Wanneer een cliënt in een gemeente wil wonen buiten zijn huidige regio, moet hij zich wenden tot de toegang tot de maatwerkvoorziening BW in de betreffende gemeente.
2.2.2 Wanneer een cliënt van buiten de regio Noord- en Midden Limburg zich tot het ZVH wendt met een melding voor een maatwerkvoorziening BW binnen de regio Noord- en Midden Limburg, zal het ZVH de melding in behandeling nemen zoals beschreven onder artikel 1.1.
2.2.3 De cliënt moet, eventueel met hulp van een vertegenwoordiger, begeleider of cliëntondersteuner zijn wens tot verhuizing motiveren. Zonder deze motivatie zal het ZVH de melding niet onderzoeken en in behandeling nemen.
2.2.4 Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft, een (voornemen tot) verhuizing naar een andere gemeente mededeelt aan het ZVH, dan neemt het ZVH na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van nieuwe vestiging om een goede overdracht te organiseren.
2.2.5 Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die in een andere gemeente een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft ontvangen, een (voornemen tot) verhuizing naar de gemeente Roerdalen mededeelt aan het ZVH, dan neemt het ZVH na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van herkomst om een goede overdracht te organiseren.
Artikel 2.3 Maatwerkvoorziening BW
2.3.1 Wanneer een cliënt een maatwerkvoorziening BW toegekend krijgt, kan dat bij een gecontracteerde aanbieder BW ingezet worden in de vorm van Zorg in Natura (ZIN).
2.3.2 De zorg, zoals beschreven in de beschikking moet binnen 3 maanden na de datum op de beschikking afgenomen worden. Indien een cliënt zich later meldt bij de aanbieder, kan het college een nieuw onderzoek instellen.
2.3.3 Indien de cliënt de beschikte maatwerkvoorziening wil ontvangen via een persoonsgebonden budget (PGB ), dan geldt als aanvullende voorwaarde dat de cliënt en eventueel zijn vertegenwoordiger een plan moet opstellen. Dit plan, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 van de Verordening dient een motivering te bevatten:
2.3.4 Het ZVH beoordeelt of het plan zoals bedoeld in lid 2.3.3 leidt tot het behalen van de doelen uit het Leefzorgplan van de cliënt.
2.3.5 Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB, wordt uitgegaan van wettelijke kwaliteitseisen voor de maatwerkvoorzieningen waarvoor het PGB bedoeld is.
2.3.6 Het college kent, met inachtneming van het bepaalde in de Wmo 2015, geen PGB toe als:
2.3.7 De aanbieder, die het PGB uitvoert voor de cliënt, kan nooit het budget beheren van de cliënt aan wie hij de ondersteuning verleent.
Artikel 2.4 Hoogte en besteding van het PGB
2.4.1 De hoogte van een PGB, zoals vermeld in bijlage 1 bij dit besluit, wordt als volgt berekend:
2.4.2 De bedragen, zoals vermeld in bijlage 1 bij dit besluit, gaan uit van een toekenningsperiode van een jaar.
2.4.3 Een PGB beschermd wonen bestaat uit een viertal afzonderlijke componenten:
2.4.4 De tarieven zoals bedoeld in artikel 2.4.1 kunnen worden toegekend per afzonderlijke component zoals bedoeld in bijlage 1.
2.4.5 Indien alle afzonderlijke componenten, zoals bedoeld in artikel 2.4.3, tegelijkertijd worden toegekend, wordt het jaarbedrag opgehoogd met een toeslag voor het zorgzwaartepakket (ZZP) zoals bedoeld in bijlage 1.
2.4.6 Indien een cliënt in een gezamenlijk wooninitiatief verblijft wordt het jaarbedrag voor het PGB opgehoogd met een woontoeslag zoals bedoeld in bijlage 1.
2.4.7 De cliënt aan wie een PGB is toegekend of de vertegenwoordiger die het PGB namens de cliënt beheert:
2.4.8 Bij toetsing van de (zorg)overeenkomst(en) geldt in ieder geval dat gemiddeld genomen de toegekende uren zijn ingekocht tegen het toegekende tarief, of meer uren tegen een lager tarief.
Artikel 2.5 Verantwoording van het PGB
2.5.1 De financiële toets van het PGB wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank.
2.5.2 Indien blijkt dat het PGB niet of niet volledig wordt ingezet ten behoeve van de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen, kan het college besluiten tot het voeren van een nieuw onderzoek zoals bedoeld in artikel 1.3 van dit besluit, om de situatie opnieuw in kaart te brengen.
2.5.3 Het college kan besluiten tot een aanvullend onderzoek, indien op grond van de ingediende verantwoording niet kan worden vastgesteld of het PGB rechtmatig is besteed.
2.5.4 Bij ernstige twijfel over de rechtmatige besteding kan het college opdracht geven om, in afwachting van de uitkomst van het aanvullend onderzoek, de betaling van het PGB per direct stop te zetten.
2.5.5 De uitkomst van het aanvullend onderzoek wordt meegenomen in het oordeel over de verantwoording.
2.5.6 Indien blijkt dat het PGB geheel of gedeeltelijk onterecht is betaald vanwege een foutieve declaratie dan kan dit, naast wat is bepaald bij artikel 2.4.1 Wmo 2015, indien mogelijk worden verrekend met het beschikbaar gestelde budget, of teruggevorderd bij de cliënt die de declaratie heeft ingediend. Het niet-geaccepteerde deel van de verantwoording wordt verrekend met het beschikbaar gestelde budget waarna de budgethouder binnen acht weken na verantwoording een besluit tot verrekening ontvangt.
2.5.7 Er vindt elk kwartaal aanvullend onderzoek plaats naar de besteding van het PGB bij elke budgethouder die in het vorige kwartaal een besluit tot verrekening heeft ontvangen.
2.5.8 Indien uit onderzoek blijkt dat de met een PGB ingekochte maatwerkvoorziening niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, zoals bedoeld in artikel 2.3.5 van dit besluit, krijgt de budgethouder 4 weken de tijd om hiervoor aanpassingen door te voeren.
2.5.9 Na deze periode van 4 weken vindt een nieuw onderzoek plaats. Indien uit dit nieuwe onderzoek blijkt dat de ingekochte maatwerkvoorzieningen nog steeds niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, kan het college besluiten tot wijziging of intrekking van de desbetreffende maatwerkvoorziening.
2.6.1 De eigen bijdrage voor Beschermd Wonen wordt berekend tot het maximum dat op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is toegestaan.
Artikel 2.7 Aflopende indicaties en beschikkingen
2.7.1 Iedere cliënt met een indicatie of beschikking voor beschermd wonen meldt zich bij het ZVH, twaalf weken voordat de indicatie of beschikking verloopt.
2.7.2 Indien de cliënt een andere vorm van zorg wenst, draagt het ZVH de cliënt over naar de gemeente waar de cliënt woonachtig is of een naar landelijke voorziening. Indien de cliënt daarmee instemt, draagt het ZVH de reeds bekende informatie over de cliënt over aan de betreffende gemeente of voorziening.
2.7.3 Indien een cliënt alle gesprekken weigert, meldt het ZVH bij de gemeente waar de cliënt woonachtig is, dat de beschikking BW afloopt.
2.8.1 Indien een maatwerkvoorziening BW is toegekend aan een cliënt, maar er (nog) geen plek is bij de door de cliënt gewenste aanbieder voor BW, is het mogelijk dat de cliënt op grond van zijn beschikking op zijn huidige verblijfplaats (intensieve) ambulante begeleiding ontvangt. Dit is bedoeld als overbrugging en deze situatie mag maximaal 8 weken duren.
2.8.2 Indien er na deze 8 weken nog steeds geen plek is, dan moet BW door een andere aanbieder geboden worden, die passend is bij het Leefzorgplan.
2.8.3 Wanneer een indicatie voor BW afloopt, maar nog niet zeker is of een cliënt een volgende stap kan zetten naar zichzelf handhaven met minder zorg en begeleiding, is het mogelijk om op proef te wonen met (intensieve) ambulante begeleiding op basis van een maatwerkvoorziening BW. Dit is bedoeld als overbrugging en deze situatie mag niet langer dan 8 weken duren.
2.8.4 Wanneer het na 8 weken duidelijk is dat de cliënt deze stap aankan, dient de cliënt zich te melden voor ambulante begeleiding in de gemeente waar hij woont. Zodra hij een nieuwe beschikking heeft ontvangen van de woonplaats-gemeente, wordt de beschikking BW ingetrokken.
2.8.5 Wanneer een cliënt voor BW tijdelijk geen gebruik kan maken van het Beschermd Wonen, omdat andere problematiek (tijdelijk) op de voorgrond staat, kan de cliënt terugkeren naar het Beschermd Wonen, zonder een nieuwe indicatie aan te hoeven vragen bij het ZVH. Deze andere problematiek mag niet langer dan 6 weken duren.
2.8.6 Duurt deze problematiek langer, dan wordt de maatwerkvoorziening door middel van een intrekkingsbesluit ingetrokken.
2.8.7 Mocht de cliënt weer willen terugkeren naar BW, dan moet de cliënt een nieuwe melding doen bij het ZVH. Het ZVH beoordeelt deze melding dan, zoals beschreven in artikel 1.2 en verder.
Hoofdstuk 3 Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang
Artikel 3.1 Criteria voor de toekenning van een maatwerkvoorziening MO/VO
3.1.1 Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening MO/VO als hij:
3.1.2 Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening MO/VO als deze:
3.1.3 Het naleven van de leef- en gedragsregels binnen de opvang maakt onderdeel uit van de afspraken die via het Leefzorgplan met de cliënt worden gemaakt.
Artikel 3.2 Eigen bijdrage MO/VO
3.2.1 De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor opvang, zoals bedoeld in artikel 2.1.4, zesde lid Wmo 2015, wordt vastgesteld en geïnd door het college.
3.2.2 De eigen bijdrage voor de voltijdsopvang is gelijk aan het verschil tussen de voor de cliënt geldende bijstandsnorm en de norm persoonlijke uitgaven. Indien de aanbieder geen voeding verstrekt, wordt de norm persoonlijke uitgaven verhoogd met een bedrag voor voeding, gelijk aan het bedrag dat het Nibud hiervoor hanteert.
3.2.3 Voor cliënten van 18 tot en met 20 jaar in de in de opvang van de maatschappelijke opvang bedraagt de eigen bijdrage € 300,- per maand.
3.2.4 Voor cliënten in de opvang van de vrouwenopvang bedraagt de eigen bijdrage € 207,14 per maand, waarbij de cliënten zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse voeding.
3.2.5 Een maand bestaat uit dertig (30) dagen.
3.2.6 De eigen bijdrage voor voltijdsopvang wordt voor de cliënt bepaald per maand, waarbij de bijdrage is verschuldigd voor iedere dag dat de cliënt gebruik maakt van de voltijdsopvang.
3.2.7 Bij de toepassing van de hardheidsclausule voor cliënten met aantoonbare dubbele woonlasten, wordt de eigen bijdrage verminderd met een forfaitair bedrag, gelijk aan 20% van de geldende bijstandsnorm.
Hoofdstuk 4 Onderzoek kwaliteit, meldingsregeling en toezichthouder
Artikel 4.1 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten
4.1.1 Het college kan via een gerichte controle, mede vanuit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, onderzoek doen naar de uitvoering en bereikte resultaten bij de ingezette maatwerkvoorziening.
4.1.2 Na afloop van elk kwartaal kan via een aselecte steekproef onder cliënten met een maatwerkvoorziening, uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, door of namens het college onderzoek worden gedaan naar de uitvoering en bereikte resultaten bij de ingezette maatwerkvoorziening.
Artikel 4.2 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
4.2.1 Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar zoals bedoeld in artikel 6.1 Wmo 2015.
4.2.2 De toezichthouder doet onafhankelijk en steekproefsgewijs onderzoek bij aanbieders om klachten, calamiteiten en (gewelds)incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
4.2.3 De toezichthouder doet onafhankelijk onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college jaarlijks over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Artikel 4.3 Bevoegdheden toezichthouder
4.3.1 De toezichthoudende ambtenaar gaat in gesprek met andere toezichthoudende organisaties die op het gebied van zorg en welzijn actief zijn, om samen te werken en kennis uit te wisselen.
4.3.2 In geval van meldingen, inclusief de meldingen zoals bedoeld in artikel 4.2.1, gaat de toezichthouder in eerste instantie in gesprek met de aanbieder of persoon op wie deze melding betrekking heeft, in het kader van hoor en wederhoor, om samen tot een oplossing te komen.
4.3.3. Wanneer het gesprek zoals bedoeld in lid 4.3.2 niet leidt tot een oplossing voor alle partijen, dan kan de toezichthouder, met inachtneming van wat er in de met de aanbieders afgesloten contracten is afgesproken, een voorstel doen aan het college om:
4.3.4 De maatregelen zoals bedoeld in lid 4.3.3 dienen in alle gevallen proportioneel te zijn naar de aard van de overtreding of melding.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 5 april 2016,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen,
de secretaris, de burgemeester,
J.J.W.M. L'Ortije, mr. M.D. de Boer-Beerta
Tabel 1 Professionele en gediplomeerde hulp
De Wmo 2015 legt de nadruk op de eigen kracht en samenredzaamheid van burgers. Daar waar een burger niet meer in staat is om zelf, met behulp van zijn netwerk of algemene voorzieningen te voorzien in zijn zelfredzaamheid en participatie, kan hij een beroep doen op een maatwerkvoorziening. Hierbij wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van gebruikelijke hulp, het netwerk rondom de cliënt, de beschikbaarheid van voorliggende voorzieningen, voorzieningen in de buurt of algemene voorzieningen zoals beschikbaar gesteld door het college.
Het antwoord op de vraag wie in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Zodoende, zowel bij opvang als ook bij beschermd wonen gaat het om maatwerkvoorzieningen voor mensen die als gevolg van ernstige en complexe problemen een sterk verminderde zelfredzaamheid hebben. In dit besluit wordt helder uiteengezet hoe men in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en wie ervoor in aanmerking komt.
Het Zorg- en Veiligheidshuis Limburg-Noord vormt de toegang tot de Maatschappelijke Opvang, Vrouwenopvang en Beschermd Wonen. Het ZVH is organisatorisch gepositioneerd binnen de afdeling Samen Leven en Werken van de gemeente Venlo. De gemeente Venlo wordt door het college gemandateerd voor de uitvoering van de taken en bevoegdheden die samenhangen met de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen. Voor de Maatschappelijke Opvang van de gemeente Weert geldt dat de toegang tot de maatschappelijke opvang binnen het afsprakenkader Flexibele maatschappelijke opvang Weert 2016 door de samenwerkende partners wordt bepaald.
Dit besluit wordt vastgesteld door de colleges van de gemeente Beesel, Bergen, Echt-Susteren, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray en Weert en treedt in werking op 1 januari 2016.
Beschermd wonen is een passende maatwerkvoorziening voor mensen die als gevolg van een ernstige psychische of psychiatrische aandoening niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Beschermd wonen is voor mensen die als gevolg van deze aandoening 24-uurs toezicht en begeleiding nodig hebben. De ondersteuning is gericht op het leren functioneren met deze (blijvende) beperking, met als doelstelling om zo veel mogelijk zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij te bereiken. Bij beschermd wonen staat hulp op maat centraal.
Alhoewel de Wmo 2015 geen grondslagen kent voor de ondersteuningsbehoefte, wordt hiervoor bij beschermd wonen een uitzondering gemaakt. Mensen die als gevolg van een ernstige psychische aandoening zodanig beperkt zijn in hun zelfredzaamheid dat ze niet zonder 24-uurstoezicht of begeleiding kunnen, vormen een bijzonder kwetsbare groep. Hoewel de ondersteuning uiteraard zo veel mogelijk gericht is op het verbeteren van zelfredzaamheid en participatie, is een beschermde omgeving waarin zij zich veilig kunnen voelen en hen gespecialiseerde ondersteuning geboden kan worden onontbeerlijk voor hun functioneren en herstel. Beschermd wonen is dan ook niet bedoeld voor mensen met psychosociale problemen, die met eigen inzet oplosbaar zijn, of voor mensen die in de eerste plaats een woonprobleem hebben. Daarbij is de beschermde component niet in lijn met de ondersteuningsbehoefte. Bovendien is beschermd wonen een zeer kostbare ondersteuningsvorm en is voor oplosbare psychosociale problemen een tijdelijke maatwerkvoorziening zoals opvang of begeleiding toereikend.
Dit besluit maakt gebruik van de termen psychisch en psychosociaal. Aangezien deze termen niet in bovenliggende wetgeving zijn gedefinieerd vult dit besluit de termen in. Waar in dit besluit ‘psychisch’ als term wordt gebruikt gaat het om een aandoening van geestelijke aard die aanwijsbaar is in DSM-5. De term psychosociaal is complexer van aard. Het gaat daarbij om sociale en/of emotionele problemen die de leefsituatie aantoonbaar ernstig ontwrichten, bijvoorbeeld een combinatie van schulden, middelengebruik en overlast gevend gedrag, of ernstige relatie- en opvoedingsproblemen in combinatie met economische onzelfstandigheid. Psychosociale problemen hebben een psychische component, bijvoorbeeld ernstige stress, angst, of agressieregulatieproblemen. Deze problemen, alhoewel niet definieerbaar als een ernstige psychische aandoening op grond van DSM 5, kunnen wel reden zijn dat een maatwerkvoorziening nodig is waarbij de regie tijdelijk geheel of grotendeels moet worden overgenomen.
Opvang is altijd gericht op een tijdelijk verblijf, met als doelstelling om iemand weer in staat te stellen zich zelfstandig of met lichte ondersteuning te redden in de samenleving. Of, als er sprake is van een ernstige beperking, toe te leiden naar langdurige zorg met verblijf. De algemene principes van de Wmo, zoals gebruik maken van eigen kracht, het sociale netwerk, rekening houden met voorzienbare omstandigheden e.d. zijn ook hier van toepassing. Als iemand bijvoorbeeld zijn woning verloren heeft, maar bij familie of vrienden kan overnachten, is opvang niet nodig. Opvang is tevens geen hostel voor mensen die bijvoorbeeld op reis zijn en een goedkope overnachtingsplek zoeken.
De klassieke bed-bad-brood-opvangvoorzieningen, huisvesting bij extreem winterweer, dag- en nachtopvang zijn algemene voorzieningen. Wie gebruik maakt van de nachtopvang betaalt een kleine bijdrage voor overnachting, eten en drinken en het gebruik van wasmachine. 24-uurs opvangvoorzieningen daarentegen zijn maatwerkvoorzieningen waarop dit besluit voornamelijk van toepassing zijn.