Organisatie | Boxmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid - Algemene bepalingen 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid - Algemene bepalingen 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-07-2016 | 01-01-2020 | Actualisatie | 21-06-2016 | I-SZ/2016/1460 |
2. Bijzondere bijstand onder de Participatiewet
Verstrekken van bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35, eerste lid, van de wet. Op grond van dit artikel heeft het College enige ruimte om eigen beleid vast te stellen. Daar waar dit mogelijk is voorzien deze beleidsregels.
3. Bijzondere bijstand is maatwerk
Het verstrekken van bijzondere bijstand is maatwerk. Het College houdt rekening met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van het recht op en de hoogte van bijzondere bijstand. Dit met toepassing van de wet en de eigen beleidsregels. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de beleidsregels als door bijzondere omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).
HOOFDSTUK 2 RECHT OP BIJZONDERE BIJSTAND
Voor het recht op bijzondere bijstand gelden de algemene voorwaarden voor bijstand zoals bepaald in paragraaf 2.2 van de wet. Dit betekent dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn op bijzondere bijstand. Deze algemene voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen 11 tot en met 16 van de wet.
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de aanvrager toereikend en passend te zijn (artikel 15 van de wet). Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Het College beoordeelt bij iedere aanvraag of er sprake is van een voorliggende voorziening. Als er sprake is van een voorliggende voorziening dan blijft het verdere onderzoek naar het recht op bijzondere bijstand achterwege.
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het College verplicht om bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand, de volgende vragen in dwingende volgorde te doorlopen. Het College toetst bij iedere aanvraag:
Bij de beoordeling van sub a, b en c geldt een gebonden bevoegdheid. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan dan bestaat er in beginsel recht op bijzondere bijstand. Bij sub d is het gemeentelijk beleid van toepassing (zie hoofdstuk 3).
1.Aanvraag bijzondere bijstand
Bijzondere bijstand kan in principe niet met terugwerkende kracht worden verstrekt. Echter kan er in de aard van de bijzondere omstandigheden, waardoor het recht op bijzondere bijstand is ontstaan, besloten liggen dat een aanvraag indienen voordat de kosten opkomen niet (goed) mogelijk is. Vasthouden aan het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht, zou in die gevallen betekenen dat de functie van de bijzondere bijstand wordt uitgehold /dat de regel zijn doel voorbijschiet. Het College gaat daar als volgt mee om:
De volgende bijzondere omstandigheden gelden als voorbeeld waarbij het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht is gerechtvaardigd.
Voor de Tegemoetkoming Maatschappelijke participatie kan eenmaal per kalenderjaar een aanvraag worden ingediend, tot uiterlijk 1 maart van het volgend kalenderjaar, waarin de kosten gemaakt zijn.
Voor kosten lager dan € 50 geldt een administratieve drempel. Een maal per jaar wordt een aanvraag ingenomen voor zogenaamde kruimelbedragen. Van 1 december van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt tot uiterlijk 1 maart van het volgend kalenderjaar, kan men een eenmalig een aanvraag indienen voor kruimelbedragen.
HOOFDSTUK 3 BEPALINGEN OVER DRAAGKRACHT
De volledige beleidsvrijheid ten aanzien van de vaststelling van draagkracht is ook in de Participatiewet van toepassing. Draagkracht is dat deel van het inkomen en vermogen dat belanghebbende zelf dient aan te wenden om de bijzondere kosten uit te voldoen. Het College stelt hiervoor draagkrachtcriteria op. Er zijn twee componenten van belang:
2. In aanmerking te nemen inkomen
Het inkomen is gelijk aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken voor zover deze meer bedragen dan de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Bij het inkomen wordt uitgegaan van het actueel inkomen dat vervolgens wordt omgerekend naar een jaarinkomen.
De wettelijke vermogensvrijlating geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van het recht op algemene bijstand. Uitgangspunt is dat de aanvrager die beschikt over vermogen, dit ook inzet om extra kosten op te vangen. Aangesloten wordt bij de vermogensgrenzen genoemd in de wet (artikel 34). Het vermogen boven die grenzen wordt betrokken bij de draagkracht berekening.
De draagkracht wordt uitgedrukt in een percentage. Hiermee wordt aangegeven welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen als draagkracht wordt gezien. Er wordt in dit verband gesproken van draagkrachtpercentage. Bij de berekening wordt altijd uitgegaan van inkomen inclusief vakantiegeld.
Draagkracht berekenen uit inkomen
Bij een inkomen van 115% - 150% van de geldende bijstandsnorm: een draagkracht van 35% over het deel van het inkomen hoger dan 115% en lager dan 150% (een draagkracht van 50% is van toepassing bij geldleningen voor duurzame gebruiksgoederen, geldleningen wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en geldleningen voor schulden);
Draagkracht berekenen uit vermogen
Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkrachtperiode herzien en opnieuw vastgesteld conform het heronderzoeksplan.
HOOFDSTUK 4 HOOGTE EN VORM VAN DE BIJSTAND
1. Hoogte noodzakelijke kosten
De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening en:
Indien het recht op bijzondere bijstand vaststaat wordt de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand berekend aan de hand van de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten op basis van nota’s e.d. waarop de draagkracht van belanghebbende in mindering wordt gebracht.
De berekening van de bijzondere bijstand verloopt volgens onderstaande stappen:
Bij toekenning van bijzondere bijstand dient het College te bepalen wat de vorm is waarin de bijstand wordt verleend. Dit kan zijn bijstand om niet, dus zonder terugbetalingsverplichting, in de vorm van een geldlening of in de vorm van borgtocht. Bijzondere bijstand wordt in principe om niet verstrekt zoals geregeld in artikel 48 van de wet met uitzondering van:
Aan bijzondere bijstand is een bestedingsverplichting verbonden (artikel 55 van de wet). Dit houdt in dat de bijzondere bijstand daadwerkelijk moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt.
Deze regeling wordt aangehaald als:
Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid - Algemene bepalingen 2016
Deze beleidsregels treden in werking de eerste dag na bekendmaking.
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 21 juni 2016.