Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening van Provinciale Staten van de provincie Groningen houdende ruimtelijke ordening Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 |
Citeertitel | Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening |
Externe bijlagen | Bijlage 1 - Referentiewaarden Bijlage 2 - Natuurlijke waarden Bijlage 3 - Veiligheidsnormen Bijlage 4 - Vaarwegbeheerders Bijlage 5 - Gesloten stortplaatsen Bijlage 6 - Aanwijzingsbesluit toestel Bijlage 7 - behorende bij artikel 3a.3 en 3a.4 Bijlage 8 - behorende bij artikel 3a.5 en 3a.6 Bijlage 9 - behorende bij artikel 3a.8 en 3a.9 Bijlage 10 - Kaarten |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-12-2017 | 22-02-2019 | hoofdstuk 3a, titel 3a.1, 3a.2, 3a.3, 3a.4, 3a.5, 3a.6, 3a.7, afdeling 2.8, 2.16, 2.19, 3a.1, 3a.2, 3a.3, artikel 2.6, 2.7, 2.9.1, 2.9.2, 2.11, 2.13.2, 2.13.3, 2.13.4, 2.20.2, 2.22.1, 2.22.2, 2.24.2, 2.25, 2.26.1, 2.26.3A, 2.26.4A, 2.29.2, 2.29.5, 2.29.6, 2.34.3, 2.36.1, 2.39.1, 2.39.2, 2.39.3, 2.40, 2.41.2, 2.41.4, 2.41.4A, 2.41.9, 2.42.1, 2.47A, 2.52.1, 2.53.1, 3.3, 3.4, 3a.1, 3a.2, 3a.3, 3a.4, 3a.5, 3a.6, 3a.7, 3a.8, 3a.9, 3a.10, 3a.11, 3a.12, 3a.13, 3a.14, 3a.15, 3a.16, 3a.17, 3a.18, 3a.19, 3a.20, 3a.21, 3a.22, 3a.23, 3a.24, 3a.25, 3a.26, 3a.27, 3a.28, 3a.29, 3a.30, 3a.31, 3a.32, 3a.33, 3a.34, 3a.35, 3a.36, 3a.37, 4.12, 4.13, 4.20, 6.1, 6.4, 9.3, bijlage 7, 8, 9, 10 | 15-11-2017 | K116 | |
05-10-2017 | 15-12-2017 | bijlage | 26-09-2017 | 675713 | |
25-03-2017 | 05-10-2017 | artikel 2.18, bijlage | 14-03-2017 | 675713 | |
20-10-2016 | 25-03-2017 | artikel 2.7, 2.9.1, 2.9.2, | 10-10-2016 | A.12 | |
15-07-2016 | 20-10-2016 | artikel 2.1, 2.7, 2.9.1, 2.11, 2.13.3, 2.13.4, 2.13.5, 2.13.6, 2.13.7, 2.19, 2.25, 2.26.2, 2.26.3, 2.26.4, 2.26.4A, 2.26.5, 2.26.7, 2.26.8, 2.29.2, 2.29.3, 2.29.4, 2.29.5, 2.29.6, 2.29.7, 2.34.1, 2.35.1, 2.35.2, 2.40, 2.41.1, 2.41.2, 2.41.3, 2.41.4, 2.41.5, 2.41.6, 2.41.7, 2.42.1, 2.45.1, 2.45.2, 2.45.3, 2.57.4, 2.60.3, 2.62, 3.3, 3.41, 3.42, 3.43, 3.44, 3.45, 5.5, 8.3, 9.5, afdeling 2.1, 2.4, 2.21, bijlage 2 | 12-07-2016 | 641806 | |
12-07-2016 | 15-07-2016 | art. 2.11, 2.41.1, 9.2 | 01-06-2016 | GS 638625 | |
12-07-2016 | 12-07-2016 | nieuwe regeling | 01-06-2016 | GS 626402 |
Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016
Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat Provinciale Staten in hun vergadering van 1 juni 2016, nr. 3c, zaaknummer (GS 626402) de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 hebben vastgesteld. De tekst van de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 luidt als volgt:
Voor zover in deze verordening geen begripsomschrijving is opgenomen, hebben de begrippen van de verordening de betekenis die zij ook hebben in de wetten en andere wettelijke voorschriften die regelingen bevatten met hetzelfde onderwerp als deze verordening. Als in de wetten of de wettelijke voorschriften een begripsbepaling ontbreekt, wordt bij de uitleg van een begrip aangesloten bij hetgeen daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan.
Artikel 1.4 Wijziging en intrekking van een ontheffing of vergunning
Een ontheffing en vergunning kan in ieder geval worden gewijzigd of ingetrokken als:
geen gebruik is gemaakt van de ontheffing of vergunning binnen een in deze verordening genoemde termijn. Als geen termijn is bepaald geldt dat gebruik moet worden gemaakt van de ontheffing of vergunning binnen een termijn van drie jaar of binnen een kortere termijn wanneer dat in het besluit is voorzien;
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke ordening
In deze titel en de daarop berustende regels wordt verstaan onder:
bestaand gebruik: gebruik van grond en bebouwing dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening bestond, met uitzondering van gebruik dat op dat tijdstip in strijd was met het geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of van de geldende beheersverordening;
bestaande bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van bebouwing die gebouwd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan, of de geldende beheersverordening, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of van de geldende beheersverordening;
De regels van dit hoofdstuk over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening zijn, voor zover elders in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, van overeenkomstige toepassing op:
omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken, voor zover het betreft artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht:
onder 9, behoudens het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de gebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, uitsluitend voor zover het betreft de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen buiten het bestaand stedelijk gebied.
In afwijking van het eerste lid zijn de regels over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, niet van toepassing:
op een door Gedeputeerde Staten op basis van artikel 3.1 van het Besluit omgevingsrecht verleende omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening ten behoeve van een project van provinciaal belang.
De regels van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op een bestemmingsplan dat bestemmingen en regels bevat die afwijken van deze verordening ten behoeve van:
Bij de toepassing van de regels van dit hoofdstuk wordt als volgt gemeten:
de bouwhoogte van een reclame- of een antennemast: vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
de ashoogte van een windturbine: vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
Artikel 2.5 Ontheffingen en verklaringen van geen bedenkingen
Alleen de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente kunnen een ontheffing aanvragen van de regels in titel 2.2 tot en met 2.13 of een verklaring van geen bedenkingen voor het verlenen van een omgevingsvergunning die in strijd is met de rechtstreeks werkende regels in titel 2.2 tot en met 2.13.
Artikel 2.6 Termijn voor aanpassing van geldende bestemmingsplannen
In afwijking van artikel 4.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening moet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied, bedoeld in artikel 2.7, onder a, of op het buitengebied van de niet binnen het aardbevingsgebied gelegen gemeenten, uiterlijk op 15 juli 2019 in overeenstemming met artikel 2.9.1 worden gebracht.
Artikel 2.8 Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht in:
Artikel 2.9.1 Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
Het in het tweede lid bedoelde vergunningstelsel bevat in ieder geval een toetsingscriterium op grond waarvan een omgevingsvergunning niet kan worden verleend zonder dat is onderzocht of zinvol hergebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien mogelijk is al dan niet na het treffen van voorzieningen aan het gebouw.
Artikel 2.9.2 Rechtstreeks werkende regel aardbevingsgebied
1. Tot het tijdstip dat het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.9.1 of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om een gebouw dat gelegen is binnen het aardbevingsgebied geheel of gedeeltelijk te slopen.
In afwijking van het eerste lid kan voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een karakteristiek gebouw - met toepassing van artikel 2.12, aanhef en eerste lid, onder c, gelezen in samenhang met artikel 2.27 van de Wabo en artikel 6.6. van het Bor - een omgevingsvergunning worden verleend als deugdelijk wordt onderbouwd dat vergunningverlening in overeenstemming is met de in voorbereiding zijnde bestemmingsplanregels als bedoeld in artikel 2.9.1.
Artikel 2.10.1 Beperking hoogte reclamemasten
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan voorzien in de mogelijkheid tot het oprichten van een reclamemast, als deze laatste niet hoger is dan zes meter.
Artikel 2.10.2 Rechtstreeks werkende regel
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.10.1, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om een reclamemast hoger dan zes meter op te richten in het buitengebied.
Artikel 2.11 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
erfinrichtingsplan: een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met het betrokken bedrijf de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en opslag- of andere voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;
Artikel 2.12 Begrenzing buitengebied
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van de op kaart 1 aangeduide grens van het buitengebied:
Afdeling 2.3 Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Artikel 2.13.1 Nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen; of
Artikel 2.13.2 Gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied
In afwijking van artikel 2.13.1 kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:
Artikel 2.13.3 Bouw- en verbouwmogelijkheden vrijgekomen gebouwen in het buitengebied
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in:
de mogelijkheid om een of meer nieuwe, bijbehorende gebouwen op te richten met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen , als tenminste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
Artikel 2.13.4 Ruimte-voor-Ruimte-regeling
In afwijking van artikel 2.13.3 kan een bestemmingsplan voorzien in:
de mogelijkheid om een nieuwe woning te bouwen op een perceel waarop reeds een woning aanwezig is, mits:
de nieuwe woning de woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in het tweede lid.;
de mogelijkheid om een woning te bouwen ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing of de mogelijkheid om twee woningen op te richten ter compensatie van de afbraak van 2000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing, mits:
de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, tenzij gemotiveerd wordt dat het bouwen van (een) woning(en) op deze locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is in welk geval op een andere locatie (een) woning(en) mag/mogen worden gebouwd;
de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2:, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in de aanhef;
Artikel 2.13.5 Uitbreiding van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied, die niet zijn gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing
In afwijking van artikel 2.13.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid tot:
uitbreiding van het bouwperceel tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dan met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel niet groter wordt dan 0,5 hectare of een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel groter wordt dan 0,5 hectare; en,
Artikel 2.13.6 Borging uitvoering erfinrichtingsplan
Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.13.5, tweede lid, stelt regels die ervoor zorgen dat:
Artikel 2.13.7 Nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten in het buitengebied
In afwijking van artikel 2.13.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de bouw van maximaal twee nieuwe woningen, voor zover het een aan deze woning of woningen met bijbehorende bouwwerken ruimte biedende open plek binnen een bestaand bebouwingslint betreft, op voorwaarde dat:
Artikel 2.13.8 Oppervlakte van woningen in het buitengebied
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat regels over de oppervlakte van woningen en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen. Deze regels zorgen er in elk geval voor dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, niet groter is dan 300 m², of dat deze grondoppervlakte de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m², niet mag overstijgen.
Artikel 2.14 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
regionale woonvisie: een door de gemeenteraad in samenwerking met de raden van de gemeenten in de betrokken regio vastgestelde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een daarmee vergelijkbaar document waarin het beleid voor de groei en/of krimp van de woningvoorraad in de regio is vastgelegd en het aantal nieuw te bouwen en te slopen woningen per gemeente is bepaald;
Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid.
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan - onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening - voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met:
een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente; of
Artikel 2.15.2 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om artikel 2.15.1 te wijzigen met dien verstande dat het derde lid komt te vervallen.
Artikel 2.16 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
regionale bedrijventerreinenvisie: een door de gemeenteraad in samenwerking met de raden van de in de betrokken regio gelegen gemeenten vastgestelde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een daarmee vergelijkbaar document waarin de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van bedrijventerreinen is vastgelegd en waarin het beleid is opgenomen dat gevoerd moet worden voor een op de actuele behoefte afgestemd aanbod van locaties voor bedrijventerreinen, met inbegrip van herstructurering en het terugdringen van planologische overcapaciteit;
Artikel 2.17.1 Bedrijventerrein
Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening ,kan een bestemmingsplan alleen voorzien in een nieuw bedrijventerrein en in uitbreiding van een bedrijventerrein voor zover de nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met een regionale bedrijventerreinenvisie of met de nadere regels als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 2.17.2 Uitbreiding bestaand bedrijventerrein
Een bestemmingsplan kan in afwijking van artikel 2.17.1 voorzien in uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein ten behoeve van uitbreiding van een op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, als in de toelichting is aangetoond dat op het bedrijventerrein direct aansluitend aan het bedrijf redelijkerwijs geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering, revitalisering of intensivering.
Artikel 2.17.3 Nieuw bedrijventerrein
Een bestemmingsplan kan in afwijking van artikel 2.17.1 voorzien in een nieuw bedrijventerrein op de plaats van de aanduiding ‘nieuw bedrijventerrein toegestaan’ op kaart 2.
Artikel 2.18 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
factory outlet center: een concentratie van fabriekswinkels, al dan niet in combinatie met bijvoorbeeld ondersteunende horeca, waar verkoop plaatsvindt in de sectoren mode, schoenen/lederwaren en sportartikelen, welke artikelen hetzij buiten het reguliere seizoen worden aangeboden, hetzij onvolmaakt zijn afgewerkt hetzij overschotten en/of experimentele collecties betreffen. Voor alle gevallen geldt dat de artikelen geen deel uitmaken van de lopende collecties - met uitzondering van uitverkoop - van de reguliere detailhandel. De artikelen worden aangeboden tegen gereduceerde prijzen ten opzichte van de prijzen die gewoonlijk door de reguliere detailhandel worden gehanteerd.
Artikel 2.18.1 Factory outlet center
Uitsluitend een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied in of aansluitend op het bestaand stedelijk gebied van de stad Groningen kan voorzien in de vestiging van een factory outlet center.
Artikel 2.19 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
hoogwaterbestendig: het bestand zijn tegen de gevolgen van het onder water zetten van het gebied, zodat bij feitelijk gebruik van de waterberging mogelijke schade aan gebouwen en andere onroerende zaken beperkt blijft. Onder hoogwaterbestendig bouwen valt ook het treffen van andere dan bouwkundige voorzieningen aan gebouwen en andere onroerende zaken om waterschade te voorkomen of te beperken tot een aanvaardbare omvang;
nadere (groepsrisico) verantwoording: verantwoording groepsrisico waarin in ieder geval wordt ingegaan op de volgende aspecten:
de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied al aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen, inclusief projectbesluiten, redelijkerwijs te verwachten zijn; en
de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of besluit zijn overwogen en de in dat plan of besluit opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet, mogelijkheden tot het treffen van ruimtelijk relevante bouwkundige voorzieningen en voorzieningen voor de inrichting van de openbare ruimte; en
objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen: objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen, sociale werkplaatsen, cellencomplexen of daarmee gelijk te stellen inrichtingen;
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 3 aangeduide waterkeringszone aan weerszijden van de primaire waterkering voorziet in bestemmingen en regels voor bescherming van de functie van de bestaande of toekomstige primaire waterkering.
Artikel 2.20.2 Profiel vrije ruimte
De bestemmingen en regels van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven waterkeringszone aan weerszijden van de primaire waterkering bevatten in elk geval een verbod op de oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken anders dan ten dienste van de bestaande of toekomstige primaire waterkering binnen het op kaart 3 aangegeven profiel van vrije ruimte, waarbij het profiel van vrije ruimte in het bestaand stedelijk gebied vijf meter en in het buitengebied 75 meter bedraagt.
In afwijking van het eerste lid kunnen indien sprake is van een maatschappelijk belang het college van burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, j°, artikel 2.23, eerste lid, van de Wet algemene omgevingsrecht, afwijken van een bestemmingsplan of beheersverordening voor het oprichten van nieuwe gebouwen en bouwwerken anders dan ten dienste van de bestaande of toekomstige primaire waterkering binnen het op kaart 3 aangegeven profiel van vrije ruimte, mits in de vorm van voorwaarden is geborgd dat:
Artikel 2.20.3 Beschermingszone
De bestemmingen en regels van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven waterkeringszone aan weerszijden van de primaire waterkering voorzien in elk geval in een verbod op de oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken als deze gebouwen of bouwwerken de stabiliteit van de waterkering nadelig kunnen beïnvloeden binnen de op kaart 3 aangeduide beschermingszone van 25 meter aan weerszijden van de waterkering binnen de waterkeringszone.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven bebouwingszone van 70 meter van de aangeduide waterkeringszone voorziet niet in bestemmingen en regels die de functie van de bestaande of toekomstige waterkering in de bebouwingszone nadelig kunnen beïnvloeden.
Artikel 2.21.1 Bergingsgebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangeduide bergingsgebieden, voorziet in bestemmingen en regels om de geschiktheid van deze gebieden voor de functie van berging te waarborgen. Deze regels houden in ieder geval een verbod in om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig te bouwen en een verbod om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig infrastructuur aan te leggen.
Artikel 2.21.2 Noodbergingsgebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangeduide noodbergingsgebieden voorziet in bestemmingen en regels om de geschiktheid van deze gebieden voor de functie van noodberging te waarborgen. Deze regels bevatten in ieder geval een verbod om anders dan hoogwaterbestendig te bouwen en een verbod om anders dan hoogwaterbestendig infrastructuur aan te leggen.
Artikel 2.21.3 Zoekgebied noodberging
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 3 aangeduid 'zoekgebied noodberging', voorziet in bestemmingen en regels om de geschiktheid van deze gebieden voor de functie van noodberging te waarborgen. Deze regels bevatten in ieder geval een verbod om anders dan hoogwaterbestendig te bouwen en een verbod om anders dan hoogwaterbestendig infrastructuur aan te leggen.
Artikel 2.22.1 Radioactief afval, gevaarlijk afval, kerncentrales en kolencentrales
Een bestemmingsplan voorziet niet in:
Artikel 2.22.2 Rechtstreeks werkende regels
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.22.1, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om:
Artikel 2.23.1 Provinciaal basisnet Groningen
Wegen als bedoeld in artikel 23, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, zijn op kaart 3 aangegeven.
Artikel 2.23.2 Zone langs provinciale wegen in verband met plaatsgebonden risico (PR max) provinciale wegen
Artikel 2.23.3 Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.
Artikel 2.23.4 Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen
Een bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport'.
Artikel 2.23.5 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten kunnen kaart 3 wijzigen wanneer veranderingen in de infrastructuur, in landelijke wetgeving of in het beheer van de wegen daartoe aanleiding geven.
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied biedt inzicht in hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden.
Artikel 2.24.2 Lichtuitstraling ligboxenstal
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in een nieuwe ligboxenstal waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de ligboxenstal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren.
Artikel 2.25 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bestaande stalvloeroppervlakte: gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden, zoals op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gerealiseerd kan worden op grond van een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van stalvloeroppervlakte die gerealiseerd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en die in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening, inclusief de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of die beheersverordening;
biologische regelgeving: regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG) 834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifieke voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van toepassing;
gekoppeld agrarisch bouwperceel: het aanduiden van een agrarisch bouwperceel op de verbeelding van een bestemmingsplan op een plaats waar niet reeds een agrarisch bouwperceel aanwezig is waarbij door middel van een koppeling met een ander agrarisch bouwperceel volgens de regels van een bestemmingsplan binnen deze agrarische bouwpercelen uitsluitend zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan;
intensieve veehouderij: Agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving;.
nieuw agrarisch bouwperceel: het aanduiden van een agrarisch bouwperceel op de verbeelding van een bestemmingsplan ten behoeve van bedrijfsvestiging op gronden waarop krachtens een op dat moment geldend bestemmingsplan nog geen zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
Artikel 2.26.2 Nieuwe agrarische bouwpercelen
In afwijking van het derde lid e kan een agrarisch bouwperceel een omvang hebben van maximaal 4 hectare, als Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3.1, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht voor de nieuwvestiging een omgevingsvergunning hebben verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 2.26.3 Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare
Een bestemmingsplan voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 1 en 2 hectare, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
Artikel 2.26.3A Gekoppeld agrarisch bouwperceel
In afwijking van artikel 2.26.1, eerste lid, en artikel 2.26.3, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een agrarisch bedrijf door middel van een gekoppeld agrarisch bouwperceel, mits:
objectief wordt aangetoond dat een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel direct aangrenzend aan het bestaand agrarisch bouwperceel niet mogelijk is of een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel noodzakelijk is in verband met het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving;
Artikel 2.26.4 Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 4 hectare
In afwijking van artikel 2.26.3, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in een agrarisch bouwperceel met een omvang tussen de 2 en de 4 hectare, als:
Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3.1, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning hebben verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor uitbreiding van een agrarisch bedrijf die een bouwperceel met een omvang groter dan 2 hectare vergt, of
aangetoond wordt dat vóór 20 maart 2013 als gevolg van toepassing van de maatwerkmethode met de provincie overeenstemming is bereikt over het erfinrichtingsplan, mits een periode van minder dan twee jaar is verstreken tussen de datum waarop met de provincie overeenstemming over de bedrijfsontwikkeling is bereikt en de datum van de aanvraag om planwijziging of een omgevingsvergunning.
Artikel 2.26.4A Vervallen artikel 2.26.4 eerste lid, onder b
De onder artikel 2.26.4 eerste lid, onder b, opgenomen overgangsrechtelijke bepaling vervalt met ingang van 30 december 2018.
Artikel 2.26.5 Afwijkende regeling gemeente Vlagtwedde
Artikel 2.26.2 en artikel 2.26.3 zijn niet van toepassing op een bestemmingsplan van de gemeente Vlagtwedde dat voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel of uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten behoeve van respectievelijk de vestiging en uitbreiding van een melkrundveehouderijbedrijf, waarvoor vóór 20 maart 2013 een omgevingsvergunning is aangevraagd en de maatwerkmethode met betrokkenheid van de provincie is toegepast.
Een bestemmingsplan bedoeld in het eerste lid bevat regels op grond waarvan:
ter compensatie van een nieuw agrarisch bouwperceel, de agrarische bestemming van de percelen aan de J. Buiskoolweg 13, 17 en 19 komt te vervallen en het gebruik en de inrichting van deze percelen overeenkomstig het bij de betrokken aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde document ‘Uitwerking erven’ wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting.
Artikel 2.26.6 Borging uitvoering erfinrichtingsplan
Aan burgemeester en wethouders kan de bevoegdheid worden toegekend om het erfinrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting te wijzigen onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is en als deze wijziging getuigt van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 2.26.7 Voorzieningen voor de agrarische bedrijfsvoering buiten het agrarisch bouwperceel
Artikel 2.26.8 Rechtstreeks werkende regel
Gedeputeerde Staten kunnen verklaren geen bedenkingen te hebben tegen het bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid, als wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is, en:
Artikel 2.27.1 Nieuwe glastuinbouwbedrijven niet toegestaan
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven.
Artikel 2.27.2 Uitbreiding bestaande glastuinbouwbedrijven
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorzien in uitbreiding met een percentage van maximaal 50% van de bestaande totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing zoals aanwezig op 17 juni 2009, als hiervoor de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
Artikel 2.29.1 Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij niet toegestaan
Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwvestiging van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij noch in uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij.
Artikel 2.29.2 Uitbreiding van intensieve veehouderij in het belang van het milieu of het dierenwelzijn
In afwijking van artikel 2.29.1 kan in een bestemmingsplan aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om een omgevingsvergunning te verlenen voor uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij, als in de planregels in de vorm van voorwaarden is geborgd dat deze uitbreiding:
mits het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.
Artikel 2.29.3 Afwijkende regeling tot 1 januari 2019
In afwijking van artikel 2.29.1 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bedrijf waar ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 reeds intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en dat gelegen is binnen het op kaart 10 aangegeven gebied ‘uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 5.000 m2' voorzien in een toename van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 5.000 m² dan wel maximaal de bestaande stalvloeroppervlakte voor zover groter dan 5.000 m².
In afwijking van artikel 2.29.1 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bedrijf waar ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening reeds intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en dat gelegen is binnen het op kaart 10 aangegeven gebied ‘uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 7.500 m2, voorzien in een toename van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 7.500 m² dan wel maximaal de bestaande stalvloeroppervlakte voor zover groter dan 7.500 m².
Artikel 2.29.5 Rechtstreeks werkende regels tot 1 januari 2019
Het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen en gebruik maken van een omgevingsvergunning voor het oprichten van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen of het aanwenden van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen die leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan ingevolge het eerste lid is toegestaan,indien deze omgevingsvergunning
mits het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.
Artikel 2.29.6 Rechtstreeks werkende regels vanaf 1 januari 2019
Het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen en gebruik maken van een omgevingsvergunning voor het oprichten van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen of het aanwenden van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen die leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan de bestaande stalvloeroppervlakte, indien deze omgevingsvergunning
mits het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.
Artikel 2.29.7 Inwerkingtreding artikel 2.29.6
Artikel 2.29.6 treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.
Artikel 2.29.6, eerste lid, is niet van toepassing op uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij, als de hiervoor vereiste omgevingsvergunning aantoonbaar is aangevraagd vóór 1 januari 2019 en deze vergunning verleend kan worden met in acht neming van de rechtstreeks werkende regel zoals die gold voor 1 januari 2019.
Artikel 2.30 Gestapeld houden van vee
Een bestemmingsplan stelt regels die erin voorzien dat binnen gebouwen voor een agrarisch bedrijf ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.
Artikel 2.32 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 2.33 Permanente bewoning van recreatieverblijven
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de mogelijkheid van permanente bewoning van recreatiewoningen, recreatiechalets en stacaravans.
Artikel 2.34.1 Nieuwe recreatiebungalowparken en uitbreiding bestaande recreatiebungalowparken
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuw recreatiebungalowpark of uitbreiding van een bestaand recreatiebungalowpark met een percentage groter dan 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en als aan de omvang, situering en inrichting van het park een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt en waarbij in de plantoelichting is verantwoord dat in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
Artikel 2.35.1 Nieuwe zelfstandige kampeerterreinen en uitbreiding bestaande zelfstandige kampeerterreinen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuw zelfstandig kampeerterrein of uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage groter dan 20% van de bestaande oppervlakte van het kampeerterrein, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en als aan de omvang, situering en inrichting van het kampeerterrein een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt en waarbij in de plantoelichting is verantwoord dat in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens :
Artikel 2.37.1 Gereserveerd tracé spoorverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om spoorwegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven 'gereserveerd tracé spoorverbinding’.
Artikel 2.37.2 Zoekgebied spoorverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid spoorwegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven zoekgebied spoorverbinding.
Artikel 2.38.1 Gereserveerd tracé wegverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven gereserveerd tracé wegverbinding.
Artikel 2.38.2 Zoekgebied wegverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven zoekgebied wegverbinding.
Artikel 2.40 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
gemeentelijke gebiedsvisie zonne-energie: een door de gemeenteraad al dan niet in samenwerking met de raden van andere gemeenten vastgestelde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een daarmee vergelijkbaar ruimtelijk beleidsdocument waarin ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het grondgebied van de gemeente(n) het gemeentelijk beleid ten aanzien van zonne-energie is vastgelegd waarbij in ieder geval aan de hand van een gebiedsanalyse de locaties of gebieden worden aangewezen die in beginsel geschikt kunnen worden geacht voor de realisering van kleine en/of grote zonneparken en inzicht wordt geboden in de mogelijkheid voor omwonenden om te participeren in de ontwikkeling en opbrengst van een zonnepark;
Artikel 2.41.2 Proefprojecten windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter
Burgemeester en wethouders van een gemeente die ingevolge het eerste lid is aangewezen als pilot gemeente, kunnen in afwijking van artikel 2.41.1, tweede lid, bij omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, j° artikel 2.23, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor een periode van maximaal 30 jaar afwijken van het bestemmingsplan of beheersverordening voor de oprichting van:
maximaal 3 windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter binnen een zone van 25 meter rond een agrarisch bouwperceel, mits in de vorm van voorwaarden is geborgd dat:
een omgevingsvergunning als bedoeld in de aanhef niet wordt verleend voor zover de zone rond het bouwperceel gelegen is binnen de op kaart 6 aangegeven 'NNN-beheergebieden', 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied' en 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos-en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'; of:
maximaal één park- of lijnopstelling van windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter ten behoeve van een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits in de vorm van voorwaarden is geborgd dat:
een omgevingsvergunning als bedoeld in de aanhef niet wordt verleend voor zover de betreffende gronden gelegen zijn binnen de op kaart 6 aangegeven 'NNN-beheergebieden', 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied' en 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos-en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.
Artikel 2.41.3 Vervanging van bestaande windturbines
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot het vervangen van:
Artikel 2.41.4 Concentratiegebieden grootschalige windenergie
Een bestemmingsplan kan voorzien in de oprichting van windturbinesmet bijbehorende voorzieningen binnen de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie', op voorwaarde dat:
Artikel 2.41.4A Tijdelijkheid windenergie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 5 aangegeven gebied 'tijdelijkheid windenergie' en dat wordt vastgesteld vóór 15 juli 2021 voorziet niet in het bouwen en in werking hebben van een tijdelijke windturbine voor een termijn korter dan 25 jaar en langer dan 30 jaar.
Artikel 2.41.5 Rechtstreeks werkende regel
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.41.1, 2.41.3, 2.41.4 en 2.41.9, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om:
buiten de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' bestaande solitaire windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter te vervangen door windturbines op een andere locatie, tenzij de vervangende windturbine deel zal uitmaken van een park-of lijnopstelling binnen het concentratiegebied grootschalige windenergie;
Artikel 2.41.6 Testveld onderzoeksturbines
Een bestemmingsplan kan voorzien in de oprichting van maximaal vijf onderzoeksturbines met als doel wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van offshore windenergie binnen het op kaart 5 aangegeven ‘testveld onderzoeksturbines’, op voorwaarde dat:
Artikel 2.41.7 Rechtstreeks werkende regels
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.41.6, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om:
Artikel 2.41.8 Testveld prototype offshore testturbines
Een bestemmingsplan kan voorzien in de oprichting van maximaal vier prototype offshore testturbines, of maximaal drie prototype offshore testturbines en één prototype onshore testturbine, met als doel certificering van offshore en onshore windturbines en wetenschappelijk onderzoek, binnen het op kaart 5 aangegeven 'testveld prototype offshore testturbines'.
Artikel 2.41.9 Zoekgebied vervanging windturbines
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 5 aangegeven 'zoekgebied vervanging windturbines' kan voorzien in de oprichting van maximaal twee tijdelijke windturbines met bijbehorende voorzieningen ter vervanging van twee windturbines die worden gesloopt voor de aanleg van een helikopterhaven in de Eemshaven, als:
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in het plaatsen van zonneparken voor een periode van maximaal 30 jaar:
aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied indien het zonnepark ruimtelijk ondergeschikt is aan het aangrenzende bestaand stedelijk gebied, en de omvang van het zonnepark kleiner is dan 10.000 m² en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke, of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied indien het zonnepark ruimtelijk ondergeschikt is aan het aangrenzende bestaand stedelijk gebied, en de omvang van het zonnepark groter is dan 10.000 m² en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
aangrenzend aan een bouwvlak in het buitengebied, mits het zonnepark zich ruimtelijk manifesteert als een hecht geheel met het bouwvlak en daar qua maatvoering ondergeschikt aan is, en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
Het tweede lid is niet van toepassing voor zover het bestemmingsplan betrekking heeft op het op kaart 6 aangegeven 'NNN-beheergebieden', 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied' en 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.
Artikel 2.42.3 Rechtstreeks werkende regels
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.42.1, is het verboden om installaties voor de opwekking van zonne-energie te plaatsen op een bedrijventerreinen, anders dan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van het op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf.
Het verbod bedoeld in het eerste lid a is niet van toepassing op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin in de vorm van een voorwaarde is geborgd dat de installaties voor de opwekking van zonne-energie niet voor een langere periode dan maximaal 30 jaar op het bedrijventerrein geplaatst zullen blijven.
Artikel 2.44 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 2.45.1 Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van het NNN-natuurgebieden, of van het ‘NNN-Natuur aanpassingsgebied’ aangegeven op kaart 6, voorziet niet in wijziging van de bestemming of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging per saldo leidt tot een significante aantasting van het areaal van de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland – natuurgebieden behoren, of tot een significante aantasting van de in bijlage 2 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een herziening van de bestemming en regels die volgens het eerste lid gecompenseerd moet worden bevat een verantwoording over de aard en omvang van de effect beperkende- en compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
Artikel 2.45.2 Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van het NNN-natuurgebieden, of van het ‘NNN-Beheer aanpassingsgebied’ aangegeven op kaart 6, voorziet niet in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging per saldo leidt tot een significante aantasting van het areaal van de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland – beheergebieden behoren, of tot een significante aantasting van de in bijlage 2 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een herziening van de bestemming en regels die overeenkomstig het eerste lid gecompenseerd moet worden bevat een verantwoording omtrent de aard en omvang van de effect beperkende- of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en over de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
Artikel 2.45.3 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten 'Natuurnetwerk Nederland – natuurgebieden’ en ‘Natuurnetwerk Nederland – beheergebieden’
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzing van het op kaart 6 aangegeven ‘NNN– natuurgebieden’ en van het ‘NNN– beheergebieden’, te wijzigen:
Artikel 2.45.4 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten NNN-natuur aanpassingsgebied
Gedeputeerde Staten zijn - als de hydrologische situatie of de realiseerbaarheid daartoe aanleiding geeft - bevoegd de begrenzing van het op kaart 6 aangegeven NNN-natuur aanpassingsgebied te wijzigen en deze aanduiding geheel of gedeeltelijk te laten vervallen of geheel of gedeeltelijk te veranderen in 'NNN-beheer aanpassingsgebied'
Artikel 2.45.5 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten NNN-beheer aanpassingsgebied
Gedeputeerde Staten zijn - als de hydrologische situatie of de realiseerbaarheid dan wel de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer daartoe aanleiding geeft - bevoegd de begrenzing van het op kaart 6 aangegeven ‘NNN-Beheer aanpassingsgebied’ te wijzigen en de aanduiding geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Artikel 2.45.6 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten bijlage 2 Natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van bijlage 2 Natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor zover het betreft de daarin opgenomen waarden, als ontwikkelingen in de abiotische en biotische kenmerken daartoe aanleiding geven.
Artikel 2.46 Zoekgebied robuuste verbindingszone
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het op kaart 6 aangegeven zoekgebied robuuste verbindingszone voorziet niet in wijziging van de bestemming of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging een significante beperking met zich meebrengt van de mogelijkheid om een hoogwaardige robuuste verbindingszone te creëren en in stand te houden, tenzij Gedeputeerde Staten voor het van toepassing zijnde deel van het zoekgebied robuuste verbindingszone de begrenzing van de robuuste verbindingszone hebben vastgesteld.
Artikel 2.47 Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de op kaart 6 aangegeven 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', voorziet niet in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als door die wijziging significant afbreuk wordt gedaan aan het areaal van de gronden die tot het bos- of natuurgebied behoren of aan de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied, tenzij:
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een wijziging van de bestemming of van de regels die als gevolg van het eerste lid gecompenseerd moet worden bevat een verantwoording over de aard en omvang van de effect beperkende- of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
Artikel 2.47A Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten Bos en Natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzing van de op kaart 6 aangegeven 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland’, te wijzigen:
Artikel 2.48.1 Leefgebied weidevogels
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied weidevogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor weidevogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor weidevogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.
Artikel 2.48.2 Leefgebied akkervogels
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied akkervogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor akkervogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.
Artikel 2.49.1 Verkaveling Middag-Humsterland
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven Nationaal Landschap Middag-Humsterland voorziet in regels gericht op behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen.
Artikel 2.49.2 Karakteristieke sloten Middag-Humsterland
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke sloten Middag-Humsterland, voorziet in een verbod op het verleggen en dempen van deze sloten en op het wijzigen van het profiel van die watergangen.
Artikel 2.49.3 Karakteristieke sloten Middag-Humsterland met wijzigingsbevoegdheid
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke sloten Middag-Humsterland met wijzigingsbevoegdheid, voorziet in regels voor het verleggen en dempen van deze sloten.
Artikel 2.49.4 Karakteristieke wegen Middag-Humsterland
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke wegen Middag-Humsterland, voorziet in een verbod op het wijzigen van het beloop van de wegen.
Artikel 2.50.1 Nationaal landschap Drentsche Aa
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven Nationaal landschap Drentsche Aa voorziet in een regeling gericht op bescherming van de inrichting van de landgoederen in het gebied.
Artikel 2.50.2 Nationaal snelwegpanorama Drentsche Aa
Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op gronden die behoren tot het Nationaal snelwegpanorama Drentsche Aa langs de A28, zoals aangegeven op kaart 7, voorziet dat plan in bestemmingen of regels die het vrije uitzicht vanaf de weg op het nationaal landschap Drentsche Aa waarborgen.
Artikel 2.51 Grootschalig open landschap
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 als grootschalig open landschap aangegeven gebied, bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid. Deze regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden.
Artikel 2.54 Kanalen en wijken
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven kanalen en wijken bevat regels gericht op bescherming van de herkenbaarheid van de kanalen- en wijkenstructuur.
Artikel 2.55.1 Houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels, als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.
Artikel 2.55.2 Pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier bevat regels gericht op bescherming van deze ruïnes. Ook bevat het in elk geval een verbod op het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes.
Artikel 2.56.1 Besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde, stelt regels gericht op bescherming van de houtwallen, houtsingels en meidoornhagen. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien daarvan, anders dan ten behoeve van normaal onderhoud.
Artikel 2.56.2 Pingoruïnes Gorecht
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7, aangegeven pingoruïnes Gorecht, stelt regels ter bescherming van deze ruïnes. Ook bevat het in elk geval een verbod op het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes.
Artikel 2.57.1 Glaciale ruggen
In een bestemmingsplan kan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om – in afwijking van het tweede lid - een omgevingsvergunning te verlenen voor het afgraven, egaliseren en afschuiven van glaciale ruggen, indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.
Artikel 2.58.1 Karakteristieke waterlopen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke waterlopen bevat regels gericht op bescherming van het beloop en het profiel van deze waterlopen.
Artikel 2.59.1 Diepe plassen en meren
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven 'diepe plassen en meren' bevat een verbod op het dempen en op het geheel en gedeeltelijk verondiepen van de plassen en meren, als dat niet gebeurt ten behoeve van het afwerken van diepe plassen en meren en van aanpassingen aan oevers.
Artikel 2.59.2 Rechtstreeks werkende regel
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.59.1, ofwel bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om de op kaart 7 aangegeven diepe waterplassen en meren te dempen of geheel of gedeeltelijk te verondiepen. Werkzaamheden die samenhangen met het afwerken van diepe waterplassen en aanpassingen aan de oevers zijn uitgezonderd van dit verbod.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven groene linten bevat regels gericht op bescherming van de wegbeplanting en de daarmee samenhangende slingertuinen. Deze regels bevatten in ieder geval:
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven Waddenzee, voorziet niet in exploratie- of exploitatieboringen naar aardgas.
Artikel 2.60.1 Aanleg van bos en nieuwe houtteelt
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de aanleg van bos en nieuwe houtteelt, tenzij de aanleg van het bos een integraal onderdeel vormt van een meer omvattende functieverandering en plaatsvindt in aansluiting op bebouwd gebied of aangrenzende bebouwingslinten.
Artikel 2.60.2 Bosontwikkelingszones
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 7 aangegeven bosontwikkelingszone, kan voorzien in nieuwe houtteelt en in de aanleg van bos.
Artikel 2.60.3 Landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven 'landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling 'bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare opstrekkende verkaveling.
Artikel 2.60.4 Landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling, bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling.
Artikel 3.5 Toezicht op provinciegrensoverschrijdende regionale waterkeringen
Gedeputeerde Staten van de betrokken provincies kunnen besluiten dat het toezicht op een regionale waterkering die in meer dan één provincie ligt, wordt uitgeoefend door Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de waterkering grotendeels is gelegen.
Artikel 3.7 Watertekort en regionale verdringingsreeks
Artikel 3.8 Advies bij voorbereiding waterakkoord
Bij de voorbereiding van het waterakkoord, bedoeld in artikel 3.7 van de Waterwet, raadpleegt het waterschap het college van burgemeester en wethouders van de gemeente(n) en Gedeputeerde Staten van de provincie(s) die geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het beheersgebied waarop het waterakkoord van toepassing is.
Het regionaal waterplan kan bepalen dat Gedeputeerde Staten het regionaal waterplan of onderdelen daarvan uitwerken volgens de in datzelfde plangegeven regels.
Artikel 3.11 Inhoud beheerplannen
Onverminderd artikel 4.6 van de Waterwet bevat het beheerplan ten minste:
Gedeputeerde Staten kunnen paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op:
Artikel 3.17 Uitzondering leggerplicht
Gedeputeerde Staten kunnen voor waterstaatswerken vrijstelling verlenen van de leggerplicht, als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet, als het gaat om vorm, afmeting en constructie, als deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen.
Artikel 3.18 Aanwijzing verplichte peilbesluiten
Het waterschap stelt in ieder geval het peil vast voor de onder het beheer van het waterschap staande:
Artikel 3.20 Openbare voorbereiding
Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 3.21 Grondwaterregister(s)
Gedeputeerde Staten zorgen voor inschrijving van inrichtingen in het Landelijk Grondwater Register met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.14 van de Waterwet worden verstrekt. Bovendien worden daarin de vergunningen vermeld, op grond waarvan de onttrekking of de infiltratie plaatsvindt.
Artikel 3.25 Toepasselijke regels
De voorschriften van deze titel zijn niet van toepassing op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer noch op normale werkzaamheden van visserijtechnische, bosbouwkundige of beheerstechnische aard.
Artikel 3.26 Aanwijzing en begrenzing
Milieubeschermingsgebieden en de gebieden, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, van de Wet ammoniak en veehouderij, zijn de gebieden zoals aangeven op kaart 3.
Iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een milieubeschermingsgebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als beschermingsgebied is aangewezen, kan worden geschaad is, behalve wanneer dat volgens deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan, verplicht dergelijk handelen achterwege te laten of als dat laatste redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die schade te voorkomen, of wanneer die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
Artikel 3.33 Verboden opslag stoffen in inrichtingen
In een inrichting die behoort tot een categorie als bedoeld in Bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht is het verboden om zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare stoffen, ontvlambare stoffen, of brandbare stoffen al dan niet in een ondergrondse tank op te slaan, als die opslag naar redelijke verwachting nadelige gevolgen heeft of zal hebben voor de kwaliteit van de bodem.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied buiten inrichtingen zuiveringsslib te gebruiken.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een werk aan te leggen of te houden dat gebruikt kan worden voor het vervoeren, het bergen, het opslaan, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem.
Artikel 3.37 Begraafplaatsen en strooivelden
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een begraafplaats of een strooiveld in de zin van de Wet op de lijkbezorging of een dierbegraafplaats aan te leggen, te houden of te gebruiken.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een boorput aan te leggen, in exploitatie te nemen of te houden.
Artikel 3.39 Verbod grondwaterbeschermingsgebieden
Het is verboden om in grondwaterbeschermingsgebieden buiten inrichtingen:
Hoofdstuk 3.a. Wet natuurbescherming
Titel 3a.3 Vrijstellingen soortenbescherming
Artikel 3a.3 Aanwijzing soorten schadebestrijding
Als soorten als bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van de wet worden aangewezen de soorten genoemd in bijlage 7.
Artikel 3a.4 Vrijstelling schadebestrijding
In afwijking van artikel 3.5, tweede lid, van de wet is het aan grondgebruikers toegestaan om de in bijlage 7 aangewezen soort opzettelijk te verstoren op de door hen gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende ernstige schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.
Artikel 3a.5 Aanwijzing soorten onderhoud, beheer en werkzaamheden
Als soorten als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, van de wet worden aangewezen de soorten genoemd in bijlage 8.
Artikel 3a.7 Vrijstelling voor bescherming weidevogels
De verboden, bedoeld in artikel 3.1, tweede, derde en vierde lid, en artikel 3.5, tweede, derde en vierde lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van weidevogels, behorende tot vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en 3.5, eerste lid, van de wet, ten behoeve van activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van weidevogels, hun eieren en hun niet-vliegvlugge jongen tegen landbouwwerkzaamheden en vee.
Artikel 3a.8 Aanwijzing soort overlast
Als soort als bedoeld in artikel 3.16, derde lid, van de wet wordt aangewezen de soort genoemd in bijlage 9.
Artikel 3a.9 Vrijstelling bestrijding overlast
In afwijking van artikel 3.10, eerste lid, onder a en b, van de wet is het aan gemeenten in de provincie Groningen toegestaan om dieren van de in bijlage 9 aangewezen soort opzettelijk te vangen, of de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen, ter bestrijding van overlast veroorzaakt door deze dieren.
Gedeputeerde Staten kunnen bij regeling voor een daarbij aangegeven periode of voor daarbij aangewezen bebouwde kommen de vrijstelling bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen indien afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van dieren van de in het eerste lid bedoelde soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Artikel 3a.10 Faunabeheereenheid
In een faunabeheereenheid werken jachthouders en maatschappelijke organisaties samen ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van het faunabeheerplan of, indien meer faunabeheerplannen van kracht zijn, deze faunabeheerplannen.
Artikel 3a.11 Werkgebied faunabeheereenheidHet werkgebied van een faunabeheereenheid strekt zich niet uit tot het grondgebied van andere Provincies.
Artikel 3a.12 Erkenningsvoorwaarden faunabeheereenheid
Bij of krachtens de statuten van de faunabeheereenheid worden de rechten en plichten opgenomen die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen.
Artikel 3a.13 Vertegenwoordigende partijen
Naast de zetels genoemd in het eerste lid zijn er in het bestuur van de faunabeheereenheid in elk geval twee zetels beschikbaar voor maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort.
Artikel 3a.15 Tellingen en registratie
De faunabeheereenheid neemt, in het kader van het faunabeheerplan of de faunabeheerplannen, deel aan trendtellingen van diersoorten, en tevens de afschotregistratie en de registratie van dood gevonden dieren van deze soorten, voor het gehele gebied waarover zich de zorg van de faunabeheereenheid uitstrekt.
Afdeling 3a.2 Faunabeheerplannen
Artikel 3a.16 Doelstelling faunabeheerplan
Een faunabeheerplan is gericht op het duurzaam beheer van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht.
Artikel 3a.17 Reikwijdte faunabeheerplan
Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.
Artikel 3a.19 Eisen aan faunabeheerplan
Een faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:
een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van de in onderdeel c bedoelde soorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4°, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3°, artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met h, en artikel 3.17, eerste lid, van de wet die zouden worden geschaad indien niet tot beheer zou worden overgegaan;
per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel e, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel d bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voorzover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
voorzover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;
Afdeling 3a.3 Wildbeheereenheden
Artikel 3a.22 Afbakening werkgebied wildbeheereenheid
Het gebied waarover zich de zorg van een wildbeheereenheid uitstrekt strekt zich niet uit tot het gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.
Bij of krachtens de statuten van de wildbeheereenheid worden de plichten opgenomen die de bij de wildbeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de wildbeheereenheid verleende bevoegdheden of de aan de wildbeheereenheid door grondgebruikers of door de faunbeheereenheid afgegeven toestemmingen in de zin van artikel 3.15, zevende lid en artikel 3.17, derde lid van de wet.
Wildbeheereenheden die niet kunnen voldoen aan artikel 3a.21, eerste lid, genoemde eis gaan met betrekking tot de uitvoering van de wettelijke taken van de wildbeheereenheid een samenwerkingsovereenkomst aan met een naburige wildbeheereenheid, zodanig dat ze gezamenlijk voldoen aan deze eis.
Artikel 3a.25 Lidmaatschap vereniging wildbeheereenheid
Jachthouders met een jachtakte sluiten zich aan bij de wildbeheereenheid in het werkgebied waarbinnen zij een jachtveld hebben.
Artikel 3a.26 Opzegging lidmaatschap
De statuten van de wildbeheereenheid bevatten een regeling waarmee het lidmaatschap van een lid van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer dit lid bij handelingen ten behoeve van de uitvoering van een faunabeheerplan niet handelt overeenkomstig dit faunabeheerplan, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord het bestuur van de faunabeheereenheid.
Artikel 3a.29 Eisen aan de melding van een velling
Gedeputeerde Staten stellen regels met betrekking tot de eisen waaraan meldingen als bedoeld in artikel 4.2, eerste en tweede lid, van de wet moeten voldoen.
Artikel 3a.31 Wijze van melden
Een melding als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet wordt niet anders gedaan dan via een door Gedeputeerde Staten daartoe vastgesteld formulier of vastgestelde elektronische wijze.
Titel 3a.6 Tegemoetkoming in schade
Artikel 3a.35 De aanvraag om tegemoetkoming
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag om een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de wet in de door in het wild levende, beschermde vogels of dieren aangerichte schade aan de landbouw in behandeling nemen met inachtneming van de hierna volgende bepalingen:
Hoofdstuk 4 Vaarwegen en wegen
Een ieder is gehouden om zijn eigendommen in een zodanige staat te houden dat de vrije doorvaart van de vaarweg niet belemmerd wordt.
Artikel 4.7 Provinciale beheerder
Gedeputeerde Staten zijn belast met het beheer van de provinciale vaarwegen.
Gedeputeerde Staten stellen de vaarwegprofielen vast overeenkomstig artikel 5.1, derde lid, van de Waterwet van de vaarwegen in beheer bij de provincie Groningen. Zij nemen daarbij de Richtlijnen Vaarwegen 2011 als uitgangspunt, tenzij dit vanwege de plaatselijke situatie niet mogelijk is.
Artikel 4.10 Bedieningstijden van bruggen en sluizen
Gedeputeerde Staten stellen de bedieningstijden vast van de beweegbare bruggen en sluizen, voor zover deze in beheer en onderhoud zijn bij de provincie.
Artikel 4.11 Aanwijzing andere ligplaats (Verhaalplicht)
Onverminderd artikel 7.11 van het Binnenvaarpolitiereglement moeten schepen, samenstellen van schepen en drijvende voorwerpen op aanwijzing van de vaarwegbeheerder een andere ligplaats innemen, wanneer onderhoud van een vaarweg of bijbehorend werk dat nodig maakt, of als de veilige of vlotte afwikkeling van de scheepvaart in het geding is.
Deze titel is van toepassing op wegen die in beheer en onderhoud zijn bij de provincie Groningen. Daarnaast gelden de bepalingen van deze titel op situaties buiten wegen, waarbij het doelmatig en veilig gebruik, of het onderhoud van die wegen in het geding is.
Artikel 4.15 Aanleg nieuwe wegen
Voor de aanleg van nieuwe wegen waaraan de bestemming van openbare weg zal worden gegeven en die zullen zijn gelegen buiten de door Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 27 van de Wegenwet vastgestelde grenzen van bebouwde kommen en van de daartoe behorende werken is, een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist, tenzij het Rijk of de provincie de wegen aanlegt.
Tot het in goede staat houden van de wegen behoort in ieder geval:
het zoveel mogelijk wegruimen van sneeuw, wanneer het verkeer over de weg in belangrijke mate wordt gehinderd door ophoping hiervan en het zo mogelijk nemen van maatregelen om het gevaar te ondervangen, dat voor het verkeer kan ontstaan door ernstige gladheid van het wegdek als gevolg van ijsvorming;
zorgen voor goede afwatering van de weg door het geschikt houden van de sloten, greppels, goten, duikers en riolen die daarvoor dienen, met dien verstande dat de onderhoudsplicht voor sloten alleen geldt voor die helft van de sloot, die zich aan de wegzijde bevindt, tenzij, over dit onderhoud een afwijkende regeling bestaat;
Artikel 4.18 Beplanting naast wegen
De rechthebbende op de beplanting naast de wegen is verplicht overhangende takken van naast de weg staande bomen en andere houtgewassen af te snijden en de in de wegen doorschietende wortels van die bomen en houtgewassen te verwijderen, als daardoor gevaar voor het verkeer of schade aan het wegdek kan ontstaan.
Artikel 4.19 Aanschrijving herstellen gebreken
Als blijkt dat een weg of een gedeelte daarvan niet overeenkomstig de Wegenwet en deze verordening in goede staat verkeert, schrijven Gedeputeerde Staten de beheerder aan om te zorgen dat de gebreken worden hersteld binnen een bij die aanschrijving te bepalen termijn.
Artikel 5.3 Voorschriften bij ontheffing
Aan een ontheffing van de in artikel 5.2 vervatte verboden kunnen in ieder geval voorschriften worden verbonden die tot doel hebben:
In deze afdeling wordt verstaan onder toestel: door Gedeputeerde Staten als zodanig aangewezen apparaat, zie bijlage 6, dat bestemd of mede bestemd is voor het voortbrengen van geluid en een apparaat dat bij gebruik anders dan met menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, met uitzondering van een luchtvaartuig.
Gedeputeerde Staten bepalen hoeveel exemplaren ingediend moeten worden van het rapport van het nader onderzoek, bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming, wanneer deze documenten niet elektronisch worden ingediend.
Artikel 6.1 Vrijstelling van vergunningplicht
Op grond van de Ontgrondingenwet is een vergunning niet vereist:
voor het maken, wijzigen, onderhouden of verwijderen van funderingen en bouwwerken, het aanleggen onderhouden of verwijderen van buisleidingen en kabels met toebehoren, het plaatsen, onderhouden of verwijderen van palen en andere in de grond aan te brengen of aangebrachte voorwerpen en het delven, openen en ruimen van graven;
het uitvoeren van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, mits het besluit in werking is getreden en niet is geschorst en het betreft het aanleggen, wijzigen of opruimen van een weg, spoorweg, plein, parkeerterrein of luchthaven;
Als voor een ontgronding een omgevingsvergunning is vereist voor het aanleggen van een werk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een omgevingsvergunning is verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van voornoemde wet, is een vergunning op grond van de Ontgrondingenwet niet vereist, in het geval dat:
De in het eerste en tweede lid genoemde vrijstellingen zijn niet van toepassing op ontgrondingen, die strekken tot of tot gevolg hebben het geheel of gedeeltelijk afgraven van dijken of voormalige dijken, het verflauwen van het talud van dijken of voormalige dijken, het verlagen van de kruin van dijken of voormalige dijken of het maken of wijzigen van doorgangen in of overritten over dijken of voormalige dijken.
Artikel 6.6 Wijzing of intrekking vergunning
Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens overgelegd:
de datum en het nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende vergunning of, indien deze gegevens bij de aanvrager niet bekend zijn, een aanduiding van de gemeente waarin de ontgronding plaatsvindt, de naam van de vergunninghouder, de kadastrale aanduiding van het perceel en het karakter van de ontgronding;
Dit hoofdstuk is van toepassing op de voorbereiding van besluiten over toekenning van een tegemoetkoming in schade als bedoeld in afdeling 6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 8 Toezicht en Handhaving
Het is verboden in strijd te handelen met een op grond van deze verordening verleende ontheffing of vergunning of de daaraan verbonden voorschriften of verplichtingen.
Voor zover daarin niet is voorzien door of krachtens een wet gestelde bepaling, wordt overtreding van een bij of krachtens deze verordening gegeven voorschrift, of een voorschrift verbonden aan een vergunning of ontheffing gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak .
Overtreding van de artikelen 2.9.2, eerste lid, 2.10.2, 2.22.2, 2.26.8, eerste lid, 2.29.5, eerste lid, 2.29.6, eerste lid, 2.41.5, 2.41.7, 2.42.3, eerste lid, 2.59.2, 2.61.2, 3.30, eerste, tweede en derde lid, 3.31, eerste en tweede lid, 3.32, eerste en tweede lid, 3.33, 3.34, eerste lid, 3.41, 3.42, eerste lid, 3.43, eerste lid, 3.44, eerste lid, 3.45, 4.12, eerste en tweede lid, 4.20, 5.2, eerste lid, en 5.6 is een strafbaar feit.
De ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van strafbaar gestelde feiten zijn wat betreft het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht over activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, onverminderd hetgeen in artikel 5.13 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vermeld, bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 9.2 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde staten zijn bevoegd deze verordening te wijzigen voor zover, het betreft:
Vergunningen en ontheffingen, hoe ook genaamd, verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 9.4 blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken, voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de regelingen bedoeld in artikel 9.4, blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken, voor zover de bepalingen op grond waarvan deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening.
Wanneer voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag is ingediend om een vergunning of ontheffing op grond van een verordening als bedoeld in artikel 9.4 en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 9.4.
De intrekking van de regelingen, bedoeld in artikel 9.4, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op grond van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.