Hoofdstuk 2 Ruimtelijke ordening
Artikel 2.1 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende regels wordt verstaan onder:
- a.
bestaand gebruik: gebruik van grond en bebouwing dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening bestond, met uitzondering van gebruik dat op dat tijdstip in strijd was met het geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of van de geldende beheersverordening;
- b.
bestaande bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van bebouwing die gebouwd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan, of de geldende beheersverordening, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of van de geldende beheersverordening;
- c.
kleine windturbine: een installatie of bouwwerk voor het opwekken van energie uit wind:
- -
met een horizontale as en een rotor die een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m²;
- -
met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
- -
met een verticale as van maximaal 10 meter.
Artikel 2.2 Toepasselijkheid
- 1
De regels van dit hoofdstuk over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening zijn, voor zover elders in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, van overeenkomstige toepassing op:
- a.
beheersverordeningen als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;
- b.
omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken;
- c.
wijzigings- of uitwerkingsplannen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet ruimtelijke ordening;
- d.
projectuitvoeringsbesluiten als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet;
- e.
omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken, voor zover het betreft artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht:
- •
- •
onder 9, behoudens het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de gebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, uitsluitend voor zover het betreft de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen buiten het bestaand stedelijk gebied.
- 2
In afwijking van het eerste lid zijn de regels over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, niet van toepassing:
- a.
voor zover het bestemmingsplan betrekking heeft op een militair terrein en de regels over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen leiden tot beperkingen voor de functionele bruikbaarheid van het militair terrein;
- b.
op een door Gedeputeerde Staten op basis van artikel 3.1 van het Besluit omgevingsrecht verleende omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening ten behoeve van een project van provinciaal belang.
Artikel 2.3 Bestaande rechten
De regels van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op een bestemmingsplan dat bestemmingen en regels bevat die afwijken van deze verordening ten behoeve van:
- a.
het vastleggen van bestaande bebouwing en bestaand gebruik;
- b.
ontwikkelingen waarvoor Gedeputeerde Staten ontheffing of een verklaring van geen bedenkingen hebben verleend op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze verordening of waarmee Gedeputeerde Staten anderszins schriftelijk hebben ingestemd.
Artikel 2.4 Wijze van meten
- 1
Bij de toepassing van de regels van dit hoofdstuk wordt als volgt gemeten:
- a.
de bouwhoogte van een reclame- of een antennemast: vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
- b.
de ashoogte van een windturbine: vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
- c.
de wieklengte van een windturbine: de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.
- 2
In afwijking van het eerste lid, onder b, is de daar beschreven wijze van meten niet van toepassing op een kleine windturbine op daken van gebouwen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Artikel 2.5 Ontheffingen en verklaringen van geen bedenkingen
- 1
Alleen de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente kunnen een ontheffing aanvragen van de regels in titel 2.2 tot en met 2.13 of een verklaring van geen bedenkingen voor het verlenen van een omgevingsvergunning die in strijd is met de rechtstreeks werkende regels in titel 2.2 tot en met 2.13.
- 2
Ontheffing van de regels in titel 2.2 tot en met 2.13 kan uitsluitend worden verleend voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.
- 3
Aan de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kunnen voorschriften worden verbonden als de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
- 4
In afwijking van artikel 1.3, derde lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een verzoek om ontheffing of op een verzoek tot het verlenen van een verklaring van geen bedenkingen.
Artikel 2.6 Termijn voor aanpassing van geldende bestemmingsplannen
- 1
Voor zover er voor een gebied geen bestemmingsplan van kracht is, wordt voor dat gebied uiterlijk op 30 december 2018 een bestemmingsplan vastgesteld dat in overeenstemming is met de in dit hoofdstuk gestelde regels.
- 2
In afwijking van artikel 4.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening moet een bestemmingsplan voor zover dat voorziet in een niet op de verbeelding aangewezen agrarisch bouwperceel uiterlijk op 30 december 2017, in overeenstemming worden gebracht met artikel 2.26.1.
Titel 2.2 Zorg voor ruimtelijke kwaliteit
Artikel 2.7 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
aardbevingsgebied: het grondgebied van de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, De Marne, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Slochteren, Ten Boer en Winsum.
- b.
bestaand stedelijk gebied: gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduide buitengebied;
- c.
beeldbepalende gebouwen: gebouwen die op grond van hun ruimtelijk relevante kenmerken bijdragen aan de visuele belevingswaarde van het landschap
- d.
buitengebied: gebieden aangegeven op kaart 1;
- e.
karakteristieke gebouwen: gebouwen die kunnen worden beschouwd als een onderdeel van het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische waarde, architectonische- en/of kunsthistorische waarde, situationele- en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;
- f.
gewoon onderhoud en herstel: activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen.
Artikel 2.8 Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht in:
- a.
de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
- b.
de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
- c.
de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
- d.
de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
- e.
de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden.
Afdeling 2.1 Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
Artikel 2.9.1 Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied bevat - voor zover binnen het plangebied karakteristieke gebouwen en beeldbepalende gebouwen gelegen zijn - regels die erop gericht zijn te voorkomen dat de karakteristiek en kenmerken van deze gebouwen door verbouw kunnen worden aangetast.
- 2
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied van de niet binnen het aardbevingsgebied gelegen gemeenten bevat - voor zover binnen het plangebied karakteristieke gebouwen en beeldbepalende gebouwen gelegen zijn - regels die erop gericht zijn te voorkomen dat de karakteristiek en kenmerken van deze gebouwen door verbouw kunnen worden aangetast.
- 3
Voor zover het bestemmingsplan bedoeld in het eerste en tweede lid betrekking heeft op karakteristieke gebouwen bevat dit een verbod om deze gebouwen zonder omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk te slopen, waarbij aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt toegekend om - na advies te hebben ingewonnen bij de Monumentencommissie of bij een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur - een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het geheel of deels slopen als:
- a.
sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
- b.
aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of
- c.
de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
- d.
het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
- 4
In afwijking van het derde lid kan het vereiste van een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van karakteristieke gebouwen achterwege blijven voor:
- a.
gewoon onderhoud en herstel;
- b.
de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
- c.
beschermde monumenten als bedoeld in de Erfgoedwet of in een gemeentelijke verordening;
- d.
inpandige delen van een gebouw;
- e.
het uitvoeren van destructief onderzoek.
Artikel 2.9.2 Rechtstreeks werkende regel aardbevingsgebied
Tot het tijdstip dat het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.9.1, eerste lid, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om een gebouw dat gelegen is binnen het aardbevingsgebied geheel of gedeeltelijk te slopen, tenzij het betreft:
- a.
het geheel of gedeeltelijk slopen van een gebouw dat:
- -
op grond van een in opdracht van de gemeente door een onafhankelijke deskundige verricht onderzoek naar de cultuurhistorische waarden in een gebied, of - vooruitlopend op de afronding van een dergelijk onderzoek - ;
- -
op grond van een door de gemeente bij de Monumentencommissie ingewonnen advies, niet karakteristiek is.
- b.
het gedeeltelijk slopen van een karakteristiek gebouw indien uit een door de gemeente bij de Monumentencommissie ingewonnen advies blijkt dat daardoor de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
- c.
gewoon onderhoud en herstel;
- d.
de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
- e.
beschermde monumenten als bedoeld in de Erfgoedwet of in een gemeentelijke verordening;
- f.
inpandige delen van een gebouw;
- g.
het uitvoeren van destructief onderzoek.
Afdeling 2.2 Reclamemasten
Artikel 2.10.1 Beperking hoogte reclamemasten
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan voorzien in de mogelijkheid tot het oprichten van een reclamemast, als deze laatste niet hoger is dan zes meter.
Artikel 2.10.2 Rechtstreeks werkende regel
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.10.1, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om een reclamemast hoger dan zes meter op te richten in het buitengebied.
Titel 2.3 Bundeling van verstedelijking
Artikel 2.11 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
bebouwingslint: een lijnvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, langs een weg of vaart in het buitengebied met kleine afstanden tussen de bouwkavels;
- b.
bestaand stedelijk gebied: gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduide buitengebied;
- c.
bestaand niet-agrarisch bedrijf: een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig bedrijf dat niet is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, inclusief houtteelt, of het houden van dieren;
- d.
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een bestemmingsplan of van een beheersverordening zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
- e.
bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
- f.
buitengebied: gebied aangegeven op kaart 1;
- g.
bijbehorende bouwwerken: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
- h.
detailhandel: bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan als een niet zelfstandig onderdeel van ondergeschikte aard van de hoofdfunctie;
- i.
erfinrichtingsplan: een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met het betrokken bedrijf de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en opslag- of andere voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;
- j.
gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
- k.
hoofdgebouw: een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
- l.
karakteristieke gebouwen: gebouwen die kunnen worden beschouwd als onderdeel van het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische, architectonische- en/of kunsthistorische waarde, situationele- en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;
- m.
kleinschalig kamperen: kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor maximaal 25 tenten, vouwwagens, campers, toercaravans of huifkarren;
- n.
maatwerkmethode: methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel om op bedrijfsniveau overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van het bouwperceel;
- o
stedelijke ontwikkeling: nieuw ruimtebeslag ten behoeve van :
- -
niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;
- -
voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding , dienstverlening, horeca;
- -
instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur, of bestuur;
- -
andere niet aan het buitengebied gebonden functies.
- p.
voorwaardelijke verplichting: regel in het bestemmingsplan die bepaalt dat het gebruik van gronden en bouwwerken slechts is toegestaan als maatregelen en/of voorzieningen zijn getroffen en in stand worden gehouden;
- q.
vrijgekomen gebouwen: gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd.
Artikel 2.12 Begrenzing buitengebied
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van de op kaart 1 aangeduide grens van het buitengebied:
- a.
voor een stedelijke ontwikkeling die vanwege de specifieke aard en omvang (thematisering) ervan niet aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied kan worden ingepast;
- b.
om de grens aan te passen aan een in een bestemmingsplan vastgelegde stedelijke ontwikkeling.
Afdeling 2.3 Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Artikel 2.13.1 Nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing:
- a.
op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen; of
- b.
als de ontwikkeling betreft:
- -
wetenschappelijk onderzoek door middel van het clustergewijs plaatsen van antennes en/of sensoren tot een hoogte van maximaal 3 meter;
- -
het winnen en opslaan van water, grondwater of delfstoffen;
- -
voorzieningen voor sport al dan niet in combinatie met bijbehorende voorzieningen op het gebied van cultuur, educatie, kinderopvang, verenigingsleven voor zover gesitueerd op, of aangrenzend aan een reeds bestaand sportcomplex;
- -
voorzieningen voor openbaar nut;
- -
gebouwen en bouwwerken voor terreinonderhoud en ondergeschikte ondersteunende functies op, of aangrenzend aan een openbaar toegankelijk park of begraafplaats;
- -
het plaatsen van meetvoorzieningen, waaronder de oprichting van maximaal zes meetmasten voor certificering van offshore en onshore testturbines en wetenschappelijk onderzoek, in het gebied dat op kaart 5 is aangeduid als 'testveld prototype offshore testturbines' en 'testveld onderzoekturbines';
- -
het gebruik van gronden voor de opvang van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen;
- -
het plaatsen van voorzieningen voor onderzoek naar de opwekking van energie door middel van zweefvliegtuigen, binnen een gebied dat Gedeputeerde Staten hebben aangewezen als ‘Onderzoeksgebied opwekking energie door middel van zweefvliegtuigen’;
- -
- -
paardenbakken voor hobbymatig gebruik.
Artikel 2.13.2 Gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied
In afwijking van artikel 2.13.1 kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:
- a.
de functie wonen slechts is toegestaan:
- -
- -
in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw, mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;
- b.
bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieu hygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
- c.
de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt;
- d.
de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel wordt beperkt.
Artikel 2.13.3 Bouw- en verbouwmogelijkheden vrijgekomen gebouwen in het buitengebied
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op vrijgekomen gebouwen in het buitengebied die na 14 december 1994 aan de oorspronkelijke functie zijn onttrokken voorziet niet in:
- a.
het vergroten van gebouwen;
- b.
het oprichten van nieuwe gebouwen, anders dan vervangende nieuwbouw.
- 2
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in:
- a.
de mogelijkheid tot het vergroten van vrijgekomen gebouwen, als ten minste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als:
- -
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, , met niet meer dan 20% kan toenemen; en
- -
aan de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen geen afbreuk wordt gedaan.
- b.
de mogelijkheid tot het vergroten van vrijgekomen gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, als ten minste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als:
- -
voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
- -
de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
- -
de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
- -
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
- -
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
- -
het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
- c.
de mogelijkheid om een of meer nieuwe, bijbehorende bouwwerken op te richten, als tenminste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als:
- -
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, , met niet meer dan 20% kan toenemen; en
- -
de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijgebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld.
- d.
de mogelijkheid om een of meer nieuwe, bijbehorende bouwwerken op te richten met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen , als tenminste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
- -
de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
- -
de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
- -
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
- -
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
- -
het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
Artikel 2.13.4 Ruimte-voor-Ruimte-regeling
In afwijking van artikel 2.13.3 kan een bestemmingsplan voorzien in:
- a.
de mogelijkheid om een nieuwe woning te bouwen op een perceel waarop reeds een woning aanwezig is, als tenminste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als:
- 1.
de nieuwe woning de woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
- 2.
de bestaande woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;
- 3.
de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende bebouwingsbeeld;
- 4.
de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2;
- 5.
over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
- b.
de mogelijkheid om een woning te bouwen ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing of de mogelijkheid om twee woningen op te richten ter compensatie van de afbraak van 2000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing, als tenminste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als:
- 1.
het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;
- 2.
de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt;
- 3.
de ruimtelijke kwaliteit in visueel-landschappelijk opzicht door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert;
- 4.
de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld;
- 5.
de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2;
- 6.
over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
Artikel 2.13.5 Uitbreiding van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied, die niet zijn gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing
- 1
In afwijking van artikel 2.13.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid tot:
- a.
uitbreiding van bebouwing van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing; en
- b.
uitbreiding van het bouwperceel tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel; , waarbij rekening wordt gehouden met:
- -
de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
- -
de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
- -
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- -
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
- -
het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
- 2
In afwijking van artikel 2.13.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid tot:
- a.
uitbreiding van bebouwing van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing; en
- b.
uitbreiding van het bouwperceel tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
-
als in de plantoelichting verantwoord wordt dan:
- 1
redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar het bedrijf of de maatschappelijke voorziening is gevestigd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien; en
- 2
aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dan met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel niet groter wordt dan 0,5 hectare of een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel groter wordt dan 0,5 hectare; en,
- 3
rekening is gehouden met:
- -
de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
- -
de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
- -
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- -
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
- -
het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
Artikel 2.13.6 Borging uitvoering erfinrichtingsplan
Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.13.5, tweede lid, stelt regels die ervoor zorgen dat:
- a.
de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd; en
- b.
de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt publiekrechtelijk geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan dan wel als voorwaarde bij een omgevingsvergunning.
Artikel 2.13.7 Nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten in het buitengebied
In afwijking van artikel 2.13.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de bouw van maximaal twee nieuwe woningen, voor zover het een aan deze woning of woningen met bijbehorende bouwwerken ruimte biedende open plek binnen een bestaand bebouwingslint betreft, op voorwaarde dat:
- a.
daarbij regels worden gesteld die ervoor zorgen dat de woonbebouwing past in het landschap en het bebouwingsbeeld; en
- b.
over de aanvaardbaarheid advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en
- c.
de bouw van de nieuwe woning(en) past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1.
Artikel 2.13.8 Oppervlakte van woningen in het buitengebied
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat regels over de oppervlakte van woningen en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen. Deze regels zorgen er in elk geval voor dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, niet groter is dan 300 m², of dat deze grondoppervlakte de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m², niet mag overstijgen.
Titel 2.4 Zorg voor een op de regionale behoefte afgestemde woningvoorraad
Artikel 2.14 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
nieuwbouwruimte: het aantal woningen dat binnen een bepaalde periode aan de woningvoorraad in een gemeente kan worden toegevoegd;
- b.
nieuwe woning: het realiseren van een woning in een bestaand gebouw of het bouwen van een woning anders dan het vervangen van een bestaande woning;
- c.
regionale woonvisie: een door de gemeenteraad in samenwerking met de raden van de gemeenten in de betrokken regio vastgestelde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een daarmee vergelijkbaar document waarin het beleid voor de groei en/of krimp van de woningvoorraad in de regio is vastgelegd en het aantal nieuw te bouwen en te slopen woningen per gemeente is bepaald;
- d.
woning: complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2.15.1 Woningbouw
- 1
Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid.
- 2
Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale woonvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels over de nieuwbouwruimte vaststellen.
- 3
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan - onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening - voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met:
- a.
een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente; of
- b.
de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw.
Artikel 2.15.2 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om artikel 2.15.1 te wijzigen met dien verstande dat het derde lid komt te vervallen.
Titel 2.5 Vestigingslocaties voor bedrijvigheid
Artikel 2.16 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
bedrijf: inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
- b.
bedrijventerrein: cluster aaneengesloten percelen met een totale oppervlakte van ten minste één hectare in hoofdzaak ten behoeve van bedrijven en dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen;
- c.
bestaand bedrijventerrein: een ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening in een geldend bestemmingsplan als bedrijventerrein bestemd terrein, dan wel bij het ontbreken van een geldend bestemmingsplan, het in het laatst geldende ruimtelijke plan als bedrijventerrein aangewezen terrein;
- d.
regionale bedrijventerreinenvisie: een door de gemeenteraad in samenwerking met de raden van de in de betrokken regio gelegen gemeenten vastgestelde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een daarmee vergelijkbaar document waarin de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van bedrijventerreinen is vastgelegd en waarin het beleid is opgenomen dat gevoerd moet worden voor een op de actuele behoefte afgestemd aanbod van locaties voor bedrijventerreinen, met inbegrip van herstructurering en het terugdringen van planologische overcapaciteit;
Afdeling 2.5 Bedrijventerreinen
Artikel 2.17.1 Bedrijventerrein
- 1
Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening ,kan een bestemmingsplan alleen voorzien in een nieuw bedrijventerrein en in uitbreiding van een bedrijventerrein voor zover de nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met een regionale bedrijventerreinenvisie of met de nadere regels als bedoeld in het tweede lid.
- 2
Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale bedrijventerreinenvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels stellen die voorzien in uitbreiding of nieuwvestiging van een bedrijventerrein.
Artikel 2.17.2 Uitbreiding bestaand bedrijventerrein
Een bestemmingsplan kan in afwijking van artikel 2.17.1 voorzien in uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein ten behoeve van uitbreiding van een op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, als in de toelichting is aangetoond dat op het bedrijventerrein direct aansluitend aan het bedrijf redelijkerwijs geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering, revitalisering of intensivering.
Artikel 2.17.3 Nieuw bedrijventerrein
Een bestemmingsplan kan in afwijking van artikel 2.17.1 voorzien in een nieuw bedrijventerrein op de plaats van de aanduiding ‘nieuw bedrijventerrein toegestaan’ op kaart 2.
Titel 2.6 Vestigingslocaties voor detailhandel
Artikel 2.18 Factory outlet center
Uitsluitend een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied in of aansluitend op het bestaand stedelijk gebied van de stad Groningen kan voorzien in de vestiging van een factory outlet center.
Titel 2.7 Veiligheid en bescherming van het milieu
Artikel 2.19 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
beperkte (groepsrisico) verantwoording: verantwoording groepsrisico waarin in ieder geval wordt ingegaan op:
- -
de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de desbetreffende transportroute, ook in het licht van de aangebrachte of aan te brengen ruimtelijk relevante bouwkundige voorzieningen; en,
- -
voor zover dat besluit betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen als zich op die transportroute een ramp of zwaar ongeval voltrekt;.
- b.
beperkt kwetsbaar object: object als bedoeld in artikel 1, eerste lid , onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- c.
buitengebied: gebied aangeduid op kaart 1;
- d.
gevaarlijk afval: afval dat als zodanig staat vermeld in de Europese Afvalstoffenlijst;
- e.
groepsrisico: de kans per jaar dat een groep personen die zich in de omgeving van een transportroute bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route;
- f.
hoogwaterbestendig: het bestand zijn tegen de gevolgen van het onder water zetten van het gebied, zodat bij feitelijk gebruik van de waterberging mogelijke schade aan gebouwen en andere onroerende zaken beperkt blijft. Onder hoogwaterbestendig bouwen valt ook het treffen van andere dan bouwkundige voorzieningen aan gebouwen en andere onroerende zaken om waterschade te voorkomen of te beperken tot een aanvaardbare omvang;
- g.
kwetsbaar object: object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- h.
nadere (groepsrisico) verantwoording: verantwoording groepsrisico waarin in ieder geval wordt ingegaan op de volgende aspecten:
- 1.
de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied al aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen, inclusief projectbesluiten, redelijkerwijs te verwachten zijn; en
- 2.
de als gevolg van het plan of besluit redelijkerwijs te verwachten verandering van de bevolkingsdichtheid in het gebied waarop dat plan of besluit betrekking heeft;
- 3.
het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;
- 4.
de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of besluit zijn overwogen en de in dat plan of besluit opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet, mogelijkheden tot het treffen van ruimtelijk relevante bouwkundige voorzieningen en voorzieningen voor de inrichting van de openbare ruimte; en
- 5.
de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan;.
- i.
objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen: objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen, sociale werkplaatsen, cellencomplexen of daarmee gelijk te stellen inrichtingen;
- j.
plaatsgebonden risico: de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route;
- k.
PR max: het maximale plaatsgebonden risico met ruimtelijke gevolgen op basis van de in bijlage 1 opgenomen referentiewaarden;
- l.
richtwaarde: richtwaarde als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- m.
bergingsgebied: berging wateroverlast, noodberging wateroverlast en zoekgebied noodberging aangeduid op kaart 3.
Afdeling 2.6 Waterkeringszone
Artikel 2.20.1 Algemeen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 3 aangeduide waterkeringszone aan weerszijden van de primaire waterkering voorziet in bestemmingen en regels voor bescherming van de functie van de bestaande of toekomstige primaire waterkering.
Artikel 2.20.2 Profiel vrije ruimte
De bestemmingen en regels van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven waterkeringszone aan weerszijden van de primaire waterkering bevatten in elk geval een verbod op de oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken anders dan ten dienste van de bestaande of toekomstige primaire waterkering binnen het op kaart 3 aangegeven profiel van vrije ruimte, waarbij het profiel van vrije ruimte in het bestaand stedelijk gebied vijf meter en in het buitengebied 75 meter bedraagt.
Artikel 2.20.3 Beschermingszone
De bestemmingen en regels van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven waterkeringszone aan weerszijden van de primaire waterkering voorzien in elk geval in een verbod op de oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken als deze gebouwen of bouwwerken de stabiliteit van de waterkering nadelig kunnen beïnvloeden binnen de op kaart 3 aangeduide beschermingszone van 25 meter aan weerszijden van de waterkering binnen de waterkeringszone.
Artikel 2.20.4 Bebouwingszone
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven bebouwingszone van 70 meter van de aangeduide waterkeringszone voorziet niet in bestemmingen en regels die de functie van de bestaande of toekomstige waterkering in de bebouwingszone nadelig kunnen beïnvloeden.
Afdeling 2.7 Bergingsgebieden, noodbergingsgebieden en zoekgebieden noodberging
Artikel 2.21.1 Bergingsgebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangeduide bergingsgebieden, voorziet in bestemmingen en regels om de geschiktheid van deze gebieden voor de functie van berging te waarborgen. Deze regels houden in ieder geval een verbod in om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig te bouwen en een verbod om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig infrastructuur aan te leggen.
Artikel 2.21.2 Noodbergingsgebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangeduide noodbergingsgebieden voorziet in bestemmingen en regels om de geschiktheid van deze gebieden voor de functie van noodberging te waarborgen. Deze regels bevatten in ieder geval een verbod om anders dan hoogwaterbestendig te bouwen en een verbod om anders dan hoogwaterbestendig infrastructuur aan te leggen.
Artikel 2.21.3 Zoekgebied noodberging
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 3 aangeduid 'zoekgebied noodberging', voorziet in bestemmingen en regels om de geschiktheid van deze gebieden voor de functie van noodberging te waarborgen. Deze regels bevatten in ieder geval een verbod om anders dan hoogwaterbestendig te bouwen en een verbod om anders dan hoogwaterbestendig infrastructuur aan te leggen.
Afdeling 2.8 Radioactief afval, gevaarlijk afval en kerncentrales
Artikel 2.22.1 Radioactief afval, gevaarlijk afval en kerncentrales
Een bestemmingsplan voorziet niet in:
- a.
gebruik van de bodem met inbegrip van de ondergrond of de diepe ondergrond ten behoeve van het opslaan of bergen van radioactief afval of het storten van gevaarlijk afval;
- b.
de mogelijkheid middel- en hoogradioactief afval bovengronds op te slaan; en,
- c.
de bouw van een kerncentrale.
Artikel 2.22.2 Rechtstreeks werkende regels
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.22.1, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om:
- a.
in de bodem met inbegrip van de diepe ondergrond radioactief afval of gevaarlijk afval op te slaan of te bergen;
- b.
op de bodem middel- en hoogradioactief afval op te slaan of te bergen;
- c.
een kerncentrale te bouwen.
Afdeling 2.9 Provinciaal basisnet Groningen
Artikel 2.23.1 Provinciaal basisnet Groningen
Wegen als bedoeld in artikel 23, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, zijn op kaart 3 aangegeven.
Artikel 2.23.2 Zone langs provinciale wegen in verband met plaatsgebonden risico (PR max) provinciale wegen
- 1
Een bestemmingsplan voorziet niet in de oprichting van bebouwing of het gebruik van bestaande bebouwing of gronden voor kwetsbare objecten binnen de op kaart 3 aangegeven veiligheidszone 1 provinciale wegen.
- 2
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in beperkt kwetsbare objecten binnen een in het eerste lid bedoelde zone, bevat een verantwoording waarom niet aan de richtwaarde, wordt voldaan.
Artikel 2.23.3 Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen
- 1
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.
- 2
In afwijking van het eerste lid kan in de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording, als:
- a.
het plangebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur; of
- b.
in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van:
- -
maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax; of
- -
maximaal 3000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorruimte per hectare buiten de PRmax; of
- -
maximaal 3000 m2 bruto vloeroppervlakte winkelruimte per hectarebuiten de PRmax; of
- -
maximaal 100 personen per hectare buiten de PRmax in de vorm van objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personen dichtheid van maximaal 100 per hectare.
- 3
Wanneer op grond van het tweede lid, geen nadere verantwoording van het groepsrisico in de toelichting op het bestemmingsplan wordt opgenomen, wordt in de toelichting op het bestemmingsplan de reden daarvan aangegeven.
- 4
Eventuele berekeningen voor een nadere verantwoording van het groepsrisico moeten worden gemaakt op basis van de in tabel 1 en tabel 2 van bijlage 1 opgenomen referentiewaarden.
Artikel 2.23.4 Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen
Een bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport'.
Artikel 2.23.5 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten kunnen kaart 3 wijzigen wanneer veranderingen in de infrastructuur, in landelijke wetgeving of in het beheer van de wegen daartoe aanleiding geven.
Afdeling 2.10 Stilte en duisternis
Artikel 2.24.1 Algemeen
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied biedt inzicht in hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden.
Artikel 2.24.2 Lichtuitstraling ligboxenstal
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in een nieuwe stal waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren.
Titel 2.8 Agrarische ontwikkelingsmogelijkheden
Artikel 2.25 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
agrarisch bedrijf: bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt, of het houden van dieren;
- b.
agrarisch bouwperceel: een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een bestemmingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
- c.
bebouwing: één of meer gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- d.
bedrijfsbebouwing: één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de uitoefening van een bedrijf;
- e.
bestaande stalvloeroppervlakte: gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden, zoals op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gerealiseerd kan worden op grond van een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van stalvloeroppervlakte die gerealiseerd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en die in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening, inclusief de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of die beheersverordening;
- f.
biologische regelgeving: regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG) 834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifieke voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van toepassing;
- g.
buitengebied: gebied aangeduid op kaart 1, Buitengebied;
- h.
detailhandel: bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan als een niet zelfstandig onderdeel van ondergeschikte aard van de hoofdfunctie;
- i.
erfinrichtingsplan: plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het agrarisch bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;
- j.
glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf waarbij de teelt van gewassen in een kas plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden;
- k.
intensieve veehouderij: Agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving;.
- l.
maatwerkmethode: methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel op bedrijfsniveau overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van het bouwperceel;
- m.
Natuurnetwerk Nederland: samenhangend netwerk van robuuste natuurgebieden, ecologische verbindingszones en agrarische gebieden met natuurwaarden, waarbinnen ecosystemen met daarbij behorende soorten duurzaam kunnen voortbestaan;
- n.
nevenactiviteiten: aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
- o.
nieuw agrarisch bouwperceel: het aanduiden van een agrarisch bouwperceel op de verbeelding van een bestemmingsplan ten behoeve van bedrijfsvestiging op gronden waarop krachtens een op dat moment geldend bestemmingsplan nog geen zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
- p.
volwaardig agrarisch bedrijf: duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden.
- q.
voorwaardelijke verplichting: regel in het bestemmingsplan die bepaalt dat het gebruik van gronden en bouwwerken slechts is toegestaan onder de voorwaarde dat maatregelen dan wel voorzieningen zijn getroffen en in stand worden gehouden.
Afdeling 2.11 Agrarisch bouwperceel
Artikel 2.26.1 Concentratie van bebouwing binnen bouwperceel
- 1
Een bestemmingsplan stelt regels op grond waarvan agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor de mestopslag, bedrijfsbebouwing en opslag van veevoer worden geconcentreerd binnen een agrarisch bouwperceel dat op de verbeelding van het bestemmingsplan is aangewezen.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
bestaande solitair gesitueerde bedrijfsbebouwing en bestaande solitair gesitueerde voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer;
- b.
erf- en terreinafscheidingen of schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m².
Artikel 2.26.2 Nieuwe agrarische bouwpercelen
- 1
Een bestemmingsplan kan alleen voorzien in een nieuw agrarisch bouwperceel als:
- a.
er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dat verplaatst wordt:
- -
uit het Natuurnetwerk Nederland in de provincie; of
- -
omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygiënische normen of omdat de bedrijfsvoering op de oorspronkelijke vestigingslocatie aantoonbaar ernstige overlast veroorzaakt, die niet op een andere manier kan worden tegengegaan; of
- -
omdat een actuele stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen, dan wel het Besluit externe veiligheid buisleidingen aan continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat; of
- -
op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven; en
- b.
in de plantoelichting is gemotiveerd dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel gelegen in de nabijheid van de bij het bedrijf in gebruik zijnde gronden; en
- c.
de maatwerk methode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
- 2
Aan de omvang, situering, en vormgeving van het nieuwe agrarische bouwperceel bedoeld in het eerste lid moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
- a.
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- b.
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c.
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- d.
het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering ontsierende opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de verlaten bouwpercelen worden gesloopt
- e.
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en,
- f.
de nachtelijke lichtuitstraling.
- 3
Het nieuwe agrarisch bouwperceel bedoeld in het eerste lid kan niet groter zijn dan 2 hectare.
- 4
In afwijking van het derde lid e kan een agrarisch bouwperceel een omvang hebben van maximaal 4 hectare, als Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3.1, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht voor de nieuwvestiging een omgevingsvergunning hebben verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 2.26.3 Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare
- 1
Een bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan 2 hectare.
- 2
Een bestemmingsplan voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 1 en 2 hectare, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
- 3
Aan de omvang, situering, en vormgeving van het agrarische bouwperceel, bedoeld in het tweede lid, moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
- a.
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- b.
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c.
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- d.
het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
- e.
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
- f.
het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
Artikel 2.26.4 Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 4 hectare
- 1
In afwijking van artikel 2.26.3, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in een agrarisch bouwperceel met een omvang tussen de 2 en de 4 hectare, als:
- a.
Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3.1, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning hebben verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor uitbreiding van een agrarisch bedrijf die een bouwperceel met een omvang groter dan 2 hectare vergt, of
- b.
aangetoond wordt dat vóór 20 maart 2013 als gevolg van toepassing van de maatwerkmethode met de provincie overeenstemming is bereikt over het erfinrichtingsplan, mits een periode van minder dan twee jaar is verstreken tussen de datum waarop met de provincie overeenstemming over de bedrijfsontwikkeling is bereikt en de datum van de aanvraag om planwijziging of een omgevingsvergunning.
- 2
Aan de omvang, situering, en vormgeving van het agrarische bouwperceel, bedoeld in het eerste lid, moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
- a.
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- b.
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c.
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- d.
het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
- e.
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
- f.
het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
Artikel 2.26.4A Vervallen artikel 2.26.4, onder b
De onder artikel 2.26.4, onder b, opgenomen overgangsrechtelijke bepaling vervalt met ingang van 30 december 2018.
Artikel 2.26.5 Afwijkende regeling gemeente Vlagtwedde
- 1
Artikel 2.26.2 en artikel 2.26.3 zijn niet van toepassing op een bestemmingsplan van de gemeente Vlagtwedde dat voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel of uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten behoeve van respectievelijk de vestiging en uitbreiding van een melkrundveehouderijbedrijf, waarvoor vóór 20 maart 2013 een omgevingsvergunning is aangevraagd en de maatwerkmethode met betrokkenheid van de provincie is toegepast.
- 2
Een bestemmingsplan bedoeld in het eerste lid bevat regels op grond waarvan:
- a.
de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen gebouwen zijnde, slechts overeenkomstig het bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag om een omgevingsvergunning gevoegde erfinrichtingsplan worden gebouwd; en
- b.
de realisering en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan; en
- c.
ter compensatie van een nieuw agrarisch bouwperceel, de agrarische bestemming van de percelen aan de J. Buiskoolweg 13, 17 en 19 komt te vervallen en het gebruik en de inrichting van deze percelen overeenkomstig het bij de betrokken aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde document ‘Uitwerking erven’ wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting.
Artikel 2.26.6 Borging uitvoering erfinrichtingsplan
- 1
Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.26.2 en artikel 2.26.3, stelt regels die bewerkstelligen dat:
- a.
de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd; en
- b.
de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan of als voorwaarde bij een omgevingsvergunning.
- 2
Aan burgemeester en wethouders kan de bevoegdheid worden toegekend om het erfinrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting te wijzigen onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is en als deze wijziging getuigt van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 2.26.7 Voorzieningen voor de agrarische bedrijfsvoering buiten het agrarisch bouwperceel
- 1
In afwijking van artikel 2.26.1, eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de oprichting van:
- a.
voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel, op voorwaarde dat in de planregeling in de vorm van voorwaarden is geborgd dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als:
- -
objectief wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is; en
- -
de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer zoveel mogelijk aansluiten op bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden; en
- -
andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad; en
- -
over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijkeof een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en
- -
de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer aansluitend op het agrarisch bouwperceel, wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting of voorwaarde bij de omgevingsvergunning;
- b.
voorzieningen voor mestopslag buiten het bouwperceel op een afstand verder dan 25 meter van de grens van het bouwperceel, op voorwaarde dat in de planregeling in de vorm van voorwaarden is geborgd dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als:
- -
de locatie voor de mestopslag ligt in een gebied dat daarvoor uit oogpunt van behoud van landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten aanvaardbaar wordt geacht; en
- -
wordt aangetoond dat de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is; of
- -
de voorzieningen noodzakelijk zijn om aantoonbare structurele verkeersoverlast door transportbewegingen in kernen te voorkomen of te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken; en
- -
andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad; en
- -
over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de mestopslag advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en;
- -
de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van opslagvoorzieningen voor mest op de veldkavel wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting of voorwaarde bij de omgevingsvergunning.
- 2
Gedeputeerde Staten stellen op voorstel van de gemeente de geometrische plaatsbepaling van de gebieden bedoeld in het eerste lid, onder b, vast.
- 3
Besluiten over de geometrische plaatsbepaling die zijn vastgesteld op grond van de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2009 blijven van kracht.
Artikel 2.26.8 Rechtstreeks werkende regel
- 1
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.26.7, is het verboden om de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel op te richten of aan te leggen.
- 2
Gedeputeerde Staten kunnen verklaren geen bedenkingen te hebben tegen het bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid, als wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is, en:
- -
de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden; en
- -
andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad.
Afdeling 2.12 Glastuinbouw
Artikel 2.27.1 Nieuwe glastuinbouwbedrijven niet toegestaan
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven.
Artikel 2.27.2 Uitbreiding bestaande glastuinbouwbedrijven
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan voorzien in uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing zoals aanwezig op 17 juni 2009.
- 2
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorzien in uitbreiding met een percentage van maximaal 50% van de bestaande totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing zoals aanwezig op 17 juni 2009, als hiervoor de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
Artikel 2.28 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
- 1
Een bestemmingsplan bevat regels over nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.
- 2
Deze regels behelzen in elk geval:
- a.
de beperking van de toelaatbaarheid van de nieuwe activiteit anders dan het plaatsen van tenten, vouwwagens, campers, toercaravans of huifkarren tot het agrarisch bouwperceel;
- b.
het behoud van de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;
- c.
de ondergeschiktheid van de gebouwen en bouwwerken voor de nieuwe nevenactiviteit ten opzichte van de gebouwen en bouwwerken voor de hoofdactiviteit, uitgedrukt in een maximale vloeroppervlakte;
- d.
het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
- e.
de toelaatbaarheid van de uitoefening van detailhandel.
Afdeling 2.13 Intensieve veehouderij
Artikel 2.29.1 Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij niet toegestaan
Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwvestiging van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij noch in uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij.
Artikel 2.29.2 Uitbreiding van intensieve veehouderij in het belang van het milieu of het dierenwelzijn
In afwijking van artikel 2.29.1 kan in een bestemmingsplan aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om een omgevingsvergunning te verlenen voor uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij, als in de planregels in de vorm van voorwaarden is geborgd dat deze uitbreiding:
- a.
noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu, of
- b.
bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben; en
- c.
het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.
Artikel 2.29.3 Afwijkende regeling tot 1 januari 2019
- 1
In afwijking van artikel 2.29.1 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bedrijf waar ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 reeds intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en dat gelegen is binnen het op kaart 10 aangegeven gebied ‘uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 5.000 m2' voorzien in een toename van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 5.000 m² dan wel maximaal de bestaande stalvloeroppervlakte voor zover groter dan 5.000 m².
- 2
In afwijking van artikel 2.29.1 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bedrijf waar ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening reeds intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en dat gelegen is binnen het op kaart 10 aangegeven gebied ‘uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 7.500 m2, voorzien in een toename van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 7.500 m² dan wel maximaal de bestaande stalvloeroppervlakte voor zover groter dan 7.500 m².
- 3
Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.29.2 en artikel 2.29.3 stelt regels die erin voorzien dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.
Artikel 2.29.4
Artikel 2.29.3 vervalt met ingang van 1 januari 2019.
Artikel 2.29.5 Rechtstreeks werkende regels tot 1 januari 2019
- 1
Tot 1 januari 2019 is het verboden om een hoofd- of neventak intensieve veehouderij te starten. Ook is het verboden om de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij uit te breiden als dit leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan:
- a.
de bestaande stalvloeroppervlakte indien het bedrijf is gelegen binnen het op kaart 10 aangegeven gebied ‘geen uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij’;
- b.
5.000 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 5.000 m², indien het bedrijf is gelegen binnen het op kaart 10 aangegeven gebied ‘uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 5.000 m²’;
- c.
7.500 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 7.500 m², indien het bedrijf is gelegen binnen het op kaart 10 aangegeven gebied ‘uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 7.500 m2’.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen en gebruik maken van een omgevingsvergunning voor het oprichten van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen of het aanwenden van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen die leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan ingevolge het eerste lid is toegestaan, indien deze omgevingsvergunning
- -
noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu,
- -
ertoe strekt om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten; en,
- -
het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.
Artikel 2.29.6 Rechtstreeks werkende regels vanaf 1 januari 2019
- 1
Vanaf 1 januari 2019 is het verboden om een hoofd- of neventak intensieve veehouderij te starten. Ook is het verboden om de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij uit te breiden.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen en gebruik maken van een omgevingsvergunning voor het oprichten van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen of het aanwenden van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen die leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan de bestaande stalvloeroppervlakte, indien deze omgevingsvergunning
- a.
noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu;
- b.
ertoe strekt om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten; en,
- c.
het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.
Artikel 2.29.7 Inwerkingtreding artikel 2.29.6
Artikel 2.29.6 treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.
Artikel 2.29.8 Overgangsrecht
Artikel 2.29.6, eerste lid, is niet van toepassing op uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij, als de hiervoor vereiste omgevingsvergunning aantoonbaar is aangevraagd vóór 1 januari 2019 en deze vergunning verleend kan worden met in acht neming van de rechtstreeks werkende regel zoals die gold voor 1 januari 2019.
Artikel 2.30 Gestapeld houden van vee
Een bestemmingsplan stelt regels die erin voorzien dat binnen gebouwen voor een agrarisch bedrijf ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.
Artikel 2.31 Tweede agrarische bedrijfswoningen
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de mogelijkheid tot het oprichten van meer dan één bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf.
- 2
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in het oprichten van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, als in de planregels in de vorm van voorwaarden is geborgd dat de tweede bedrijfswoning nodig is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
Titel 2.9 Recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden
Artikel 2.32 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
buitengebied: gebied aangeduid op kaart 1;
- b.
erfinrichtingsplan: plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;
- c.
kampeermiddel: tent, vouwwagen, camper, toercaravan of huifkar;
- d.
maatwerkmethode: methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel om op bedrijfsniveau overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van het bouwperceel;
- e.
permanente bewoning: gebruik als feitelijk hoofdverblijf;
- f.
recreatiewoning: woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
- g
voorwaardelijke verplichting: regel in het bestemmingsplan waarin is bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken slechts is toegestaan onder de voorwaarde dat maatregelen of voorzieningen zijn getroffen en in stand worden gehouden;
- h.
zelfstandig kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 2.33 Permanente bewoning van recreatieverblijven
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de mogelijkheid van permanente bewoning van recreatiewoningen, recreatiechalets en stacaravans.
Afdeling 2.14 Recreatiebungalowparken
Artikel 2.34.1 Nieuwe recreatiebungalowparken en uitbreiding bestaande recreatiebungalowparken
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan voorzien in uitbreiding van een bestaand recreatiebungalowpark met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark .
- 2
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuw recreatiebungalowpark of uitbreiding van een bestaand recreatiebungalowpark met een percentage groter dan 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en als aan de omvang, situering en inrichting van het park een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt en waarbij in de plantoelichting is verantwoord dat in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
- a.
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- b.
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c.
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- d.
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
- e.
de nachtelijke lichtuitstraling.
Artikel 2.34.2 Borging uitvoering erfinrichtingsplan
- 1
Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.34.1, tweede lid, stelt regels die ervoor zorgen dat:
- a.
eventuele bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd;
- b.
de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan of. als voorwaarde bij een omgevingsvergunning.
- 2
Aan het college van burgemeester en wethouders kan de bevoegdheid worden toegekend om het erfinrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting te wijzigen onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is.
Artikel 2.34.3 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiebungalowparken
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een in het buitengebied gelegen bestaand recreatiebungalowpark, of dat voorziet in uitbreiding of nieuwvestiging van een recreatiebungalowpark, stelt regels om de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiebungalow te waarborgen.
- 2
In afwijking van het eerste lid kunnen regels ter waarborging van de bedrijfsmatige exploitatie achterwege blijven voor zover het bestemmingsplan betrekking heeft op bestaande recreatiebungalows waarop niet reeds een verplichting tot bedrijfsmatige exploitatie van toepassing is.
Afdeling 2.15 Zelfstandige kampeerterreinen
Artikel 2.35.1 Nieuwe zelfstandige kampeerterreinen en uitbreiding bestaande zelfstandige kampeerterreinen
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan voorzien in uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het kampeerterrein.
- 2
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuw zelfstandig kampeerterrein of uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage groter dan 20% van de bestaande oppervlakte van het kampeerterrein, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en als aan de omvang, situering en inrichting van het kampeerterrein een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt en waarbij in de plantoelichting is verantwoord dat in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens :
- a.
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- b.
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c.
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- d.
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
- e.
de nachtelijke lichtuitstraling.
Artikel 2.35.2 Borging uitvoering erfinrichtingsplan
- 1
Het bestemmingsplan bedoeld in artikel 2.35.1, tweede lid, stelt regels die ervoor zorgen dat:
- a.
eventuele bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd; en,
- b.
de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan of als voorwaarde bij een omgevingsvergunning.
- 2
Aan burgemeester en wethouders kan de bevoegdheid worden toegekend om het erfinrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting te wijzigen onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is.
Titel 2.10 Infrastructuur
Afdeling 2.16 Gereserveerd tracé leidingen
Artikel 2.36.1 Ondergrondse hoogspanningsleiding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden, wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om leidingen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven gereserveerd tracé ondergrondse hoogspanningsleiding.
Afdeling 2.17 Gereserveerd tracé spoorverbinding en zoekgebied spoorverbinding
Artikel 2.37.1 Gereserveerd tracé spoorverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om spoorwegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven 'gereserveerd tracé spoorverbinding’.
Artikel 2.37.2 Zoekgebied spoorverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid spoorwegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven zoekgebied spoorverbinding.
Afdeling 2.18 Gereserveerd tracé wegverbinding en zoekgebied wegverbinding
Artikel 2.38.1 Gereserveerd tracé wegverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven gereserveerd tracé wegverbinding.
Artikel 2.38.2 Zoekgebied wegverbinding
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven zoekgebied wegverbinding.
Afdeling 2.19 Helikopterhaven
Artikel 2.39.1 Nieuwe helikopterhaven niet toegestaan
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van vestiging van een nieuwe helikopterhaven.
Artikel 2.39.2 Zoekgebied helikopterhaven Eemshaven
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 4 aangegeven zoekgebied helikopterhaven Eemshaven kan voorzien in de vestiging van een helikopterhaven.
- 2
Als de helikopterhaven niet in het daarvoor aangewezen zoekgebied in de Eemshaven zal worden gevestigd, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd de aanduiding 'zoekgebied helikopterhaven Eemshaven’ van kaart 4 te verwijderen.
Artikel 2.39.3 Zoekgebied helikopterhaven Uithuizerpolder
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 4 aangegeven zoekgebied helikopterhaven Uithuizerpolder kan voorzien in de vestiging van een helikopterhaven.
- 2
Als de helikopterhaven niet in het daarvoor aangewezen zoekgebied in de Uithuizerpolder zal worden gevestigd, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd de aanduiding 'zoekgebied helikopterhaven Uithuizerpolder' van kaart 4 te verwijderen.
Titel 2.11 Duurzame energie
Artikel 2.40 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
agrarisch bouwperceel: op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een bestemmingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
- b.
biomassavergisting: bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, inclusief plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, en de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
- c.
buitengebied: gebied aangeduid op kaart 1;
- d.
mestvergistingsinstallatie: installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een volgens datzelfde artikellid omschreven bewerkingsprocedé;
- e.
onderzoeksturbine: commercieel verkrijgbare gecertificeerde windturbine die primair bestemd is voor offshore toepassing, waarmee langjarig onderzoek wordt gedaan naar zog-effecten en die bedoeld is voor andere onderzoeksdoeleinden;
- f.
prototype onshore testturbine: nog niet gecertificeerde onshore windturbine waarvan het primaire doel niet het opwekken van elektriciteit is, maar het verkrijgen van certificering voor de turbine;
- g.
prototype offshore testturbine: nog niet gecertificeerde offshore windturbine waarvan het primaire doel niet het opwekken van elektriciteit is, maar het verkrijgen van certificering voor de turbine;
- h.
solitaire windturbine: windturbine met een ashoogte groter dan 15 meter gelegen buiten de op kaart 5 aangeduide 'concentratiegebieden grootschalige windenergie', ‘testveld onderzoeksturbines’, ‘testveld prototype offshore testturbines’ en ‘zoekgebied vervanging windturbines’;
- i.
windturbine: door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit.
- j.
zonnepark: een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m2.
Afdeling 2.20 Windturbines
Artikel 2.41.1 Nieuwe windturbines
- 1
Een bestemmingsplan voorziet niet in de plaatsing van nieuwe windturbines met een ashoogte van 15 meter of meer.
- 2
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de plaatsing van nieuwe windturbines met een ashoogte van 15 meter of minder buiten de op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen bouwpercelen.
Artikel 2.41.2 Proefprojecten windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter
- 1
Gedeputeerde Staten kunnen een gemeente aanwijzen als pilot-gemeente voor de plaatsing van windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter.
- 2
Burgemeester en wethouders van een gemeente die ingevolge het eerste lid is aangewezen als pilot gemeente, kunnen in afwijking van artikel 2.41.1, tweede lid, bij omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, j° artikel 2.23, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor een periode van maximaal 30 jaar afwijken van het bestemmingsplan of beheersverordening voor de oprichting van:
- a.
maximaal 3 windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter binnen een zone van 25 meter rond een agrarisch bouwperceel, mits in de vorm van voorwaarden is geborgd dat:
- -
de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en,
- -
een omgevingsvergunning als bedoeld in de aanhef niet wordt verleend voor zover de zone rond het bouwperceel gelegen is binnen het 'NNN-beheergebieden', 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied' en 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos-en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'; of:
- b.
maximaal één park- of lijnopstelling van windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter ten behoeve van een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits in de vorm van voorwaarden is geborgd dat:
- -
de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een door bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en,
- -
een omgevingsvergunning als bedoeld in de aanhef niet wordt verleend voor zover de betreffende gronden gelegen zijn binnen het 'NNN-beheergebieden', 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied' en 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos-en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.
- 3
De ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid, onder b, biedt inzicht in de mogelijkheid voor omwonenden om te participeren in de ontwikkeling en opbrengst van het windturbinepark of de lijnopstelling van windturbines.
Artikel 2.41.3 Vervanging van bestaande windturbines
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot het vervangen van:
- a.
een bestaande solitaire windturbine met uitzondering van vervanging van een solitaire windturbine op de bestaande locatie, waarbij de ashoogte niet groter is dan de bestaande ashoogte en de wieklengte niet meer bedraagt dan twee derde van de ashoogte;
- b.
een bestaande turbine in een lijnopstelling met uitzondering van vervanging op de bestaande locatie waarbij de ashoogte niet meer bedraagt dan 40 meter en de wieklengte niet groter is dan twee derde van de ashoogte.
Artikel 2.41.4 Concentratiegebieden grootschalige windenergie
Een bestemmingsplan kan voorzien in de oprichting van windturbines binnen de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie', op voorwaarde dat:
- a.
de windturbines deel gaan uitmaken van een park- of lijnopstelling; en,
- b.
ze geen grotere wieklengte hebben dan twee derde van de ashoogte.
Artikel 2.41.5 Rechtstreeks werkende regel
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.41.1, 2.41.3, 2.41.4 en 2.41.9, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om:
- a.
buiten de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' en het 'Zoekgebied vervanging windturbines' een nieuwe windturbine met een ashoogte van meer dan 15 meter te plaatsen;
- b.
buiten de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' en het 'Zoekgebied vervanging windturbines' bestaande windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter te vervangen door windturbines met een grotere ashoogte dan die van de bestaande turbine;
- c.
buiten de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' en het 'Zoekgebied vervanging windturbines' bestaande windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter te vervangen door windturbines met een grotere wieklengte dan twee derde van de ashoogte;
- d.
buiten de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' bestaande solitaire windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter te vervangen door windturbines op een andere locatie, tenzij de vervangende windturbine deel zal uitmaken van een park-of lijnopstelling binnen het concentratiegebied grootschalige windenergie;
- e.
buiten de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' bestaande windturbines die deel uitmaken van een park- of lijnopstelling te vervangen door een windturbine met een grotere ashoogte dan 40 meter of met een wieklengte groter dan twee derde van de ashoogte;
- f.
binnen de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' en het'zoekgebied vervanging windturbines' een windturbine op te richten met een wieklengte van meer dan twee derde van de ashoogte;
- g.
binnen de op kaart 5 aangegeven 'concentratiegebieden grootschalige windenergie' windturbines op te richten die geen deel uitmaken van een lijn- of parkopstelling.
Artikel 2.41.6 Testveld onderzoeksturbines
Een bestemmingsplan kan voorzien in de oprichting van maximaal vijf onderzoeksturbines met als doel wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van offshore windenergie binnen het op kaart 5 aangegeven ‘testveld onderzoeksturbines’, op voorwaarde dat:
- a.
de turbines deel gaan uitmaken van een park- of lijnopstelling; en,
- b.
geen grotere wieklengte hebben dan twee derde van de ashoogte.
Artikel 2.41.7 Rechtstreeks werkende regels
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.41.6, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om:
- a.
binnen het op kaart 5 aangegeven 'testveld onderzoeksturbines' een onderzoeksturbine op te richten met een wieklengte van meer dan twee derde van de ashoogte;
- b.
binnen het op kaart 5 aangegeven 'testveld onderzoeksturbines' een onderzoeksturbine op te richten die geen deel uitmaakt van een lijn- of parkopstelling.
Artikel 2.41.8 Testveld prototype offshore testturbines
Een bestemmingsplan kan voorzien in de oprichting van maximaal vier prototype offshore testturbines, of maximaal drie prototype offshore testturbines en één prototype onshore testturbine, met als doel certificering van offshore en onshore windturbines en wetenschappelijk onderzoek, binnen het op kaart 5 aangegeven 'testveld prototype offshore testturbines'.
Artikel 2.41.9 Zoekgebied vervanging windturbines
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 5 aangegeven 'Zoekgebied vervanging windturbines' kan voorzien in de oprichting van maximaal twee windturbines ter vervanging van twee windturbines die worden gesloopt voor de aanleg van een helikopterhaven binnen het daarvoor aangewezen zoekgebied in de Eemshaven, als:
- a.
de vervangende windturbines geen grotere wieklengte hebben dan twee derde van de ashoogte;
- b.
binnen de gebieden die zijn aangeduid als 'Zoekgebied vervanging windturbines' in totaal maximaal twee windturbines worden opgericht.
- 2
Gedeputeerde Staten zijn indien de helikopterhaven niet in het daarvoor aangewezen zoekgebied in de Eemshaven zal worden gerealiseerd, bevoegd kaart 5 te wijzigen in die zin dat het 'zoekgebied vervanging windturbines' van de kaart wordt verwijderd.
Afdeling 2.21 Zonneparken en vergistingsinstallaties
Artikel 2.42.1 Zonneparken
- 1
Een bestemmingsplan voorziet niet in de plaatsing van zonneparken.
- 2
In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, j°. artikel 2.23, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van een bestemmingsplan of beheersverordening voor het plaatsen van zonneparken voor een periode van maximaal 30 jaar:
- a.
binnen het stedelijk gebied;
- b.
aansluitend aan het stedelijk gebied, als de omvang van het zonnepark kleiner is dan 10.000 m² en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke, of een bij de gemeente werkzame deskundige van het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
- c.
aansluitend aan het stedelijk gebied, als de omvang van het zonnepark groter is dan 10.000 m² en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
- d.
aansluitend aan een bouwvlak in het buitengebied, mits ondergeschikt aan de aan het perceel toegekende hoofdfunctie, en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
- e.
op door Gedeputeerde Staten, op basis van een gemeentelijke, integrale gebiedsvisie aangewezen locaties.
- 3
Aan de omvang, situering, en inrichting van het zonnepark als bedoeld in het tweede lid, dient een inrichtingsplan ten grondslag te liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
- a.
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- b.
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c.
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de voorzieningen voor de opwekking van zonne-energie.
- 4
De ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid, biedt inzicht in de mogelijkheid voor omwonenden om te participeren in de ontwikkeling en opbrengst van het zonnepark.
- 5
De in het tweede lid opgenomen afwijkingsmogelijkheid is niet van toepassing voor zover het bestemmingsplan betrekking heeft op het op kaart 6 aangegeven 'NNN-beheergebieden', 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied' en 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.
Artikel 2.42.2 Borging uitvoering inrichtingsplan
- 1
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.42. 1, tweede lid, stelt regels die ervoor zorgen dat:
- a.
bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het inrichtingsplan worden gebouwd of aangelegd; en
- b.
de aanleg en instandhouding van de in voorkomend geval in het inrichtingsplan opgenomen beplanting wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting.
- 2
Aan burgemeester en wethouders kan de bevoegdheid worden toegekend om het inrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting te wijzigen onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is.
Artikel 2.42.3 Rechtstreeks werkende regels
- 1
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.42.1, is het verboden om installaties voor de opwekking van zonne-energie te plaatsen op een bedrijventerreinen, anders dan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van het op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf.
- 2
Het verbod bedoeld in het eerste lid a is niet van toepassing op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin in de vorm van een voorwaarde is geborgd dat de installaties voor de opwekking van zonne-energie niet voor een langere periode dan maximaal 30 jaar op het bedrijventerrein geplaatst zullen blijven.
Artikel 2.43 Biomassavergistingsinstallaties en mestvergistingsinstallaties
- 1
Een bestemmingsplan bevat geen regels op grond waarvan een installatie voor biomassa- of mestvergisting kan worden opgericht anders dan:
- a.
- b.
binnen een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebied.
- 2
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bouwperceel voorzien in de bouw van een mestvergistingsinstallatie, op voorwaarde dat daarbij sprake is van een bedrijfseigen activiteit.
- 3
Uit de toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een biomassa- of een mestvergistingsinstallatie moet blijken dat omwonenden van deze installatie geen overlast door geur, geluid of verkeersbewegingen zullen ondervinden.
Titel 2.12 Bescherming van natuur en bos
Artikel 2.44 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
Natuurnetwerk Nederland: samenhangend netwerk van robuuste natuurgebieden, ecologische verbindingszones en agrarische gebieden met natuurwaarden, waarbinnen ecosystemen met daarbij behorende soorten duurzaam kunnen voortbestaan;
- b.
natuurlijke waarden: biotische en abiotische waarden van een gebied;
- c.
normaal agrarisch gebruik: gebruik dat gelet op de bestemming noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering en agrarisch gebruik van de gronden;
- d.
robuuste verbindingszone: natuurlijk ingerichte ecologische zone van voldoende omvang tussen grotere natuurkernen, die tot doel heeft dat soorten zich kunnen verplaatsen van het ene naar het andere natuurgebied.
Afdeling 2.22 Natuurnetwerk Nederland
Artikel 2.45.1 Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van het NNN-natuurgebieden, of van het ‘NNN-Natuur aanpassingsgebied’ aangegeven op kaart 6, voorziet niet in wijziging van de bestemming of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging per saldo leidt tot een significante aantasting van het areaal van de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland – natuurgebieden behoren, of tot een significante aantasting van de in bijlage 2 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:
- a.
de wijziging een groot openbaar belang dient en;
- -
er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en
- -
de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of
- b.
de ingreep kleinschalig van aard is en;
- -
schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen; en
- -
resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en
- -
er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.
- 2
Onder de in het eerste lid bedoelde wezenlijke kenmerken en waarden van de gronden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden worden ook begrepen de potentiële kenmerken en waarden.
- 3
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een herziening van de bestemming en regels die volgens het eerste lid gecompenseerd moet worden bevat een verantwoording over de aard en omvang van de effect beperkende- en compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
- 4
Artikel 2.45.1, eerste lid, is niet van toepassing:
- a.
op gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel;
- b.
op activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, als landbouw de hoofdfunctie is.
Artikel 2.45.2 Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van het NNN-natuurgebieden, of van het ‘NNN-Beheer aanpassingsgebied’ aangegeven op kaart 6, voorziet niet in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging per saldo leidt tot een significante aantasting van het areaal van de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland – beheergebieden behoren, of tot een significante aantasting van de in bijlage 2 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:
- a.
de wijziging een groot openbaar belang dient;
- -
er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien;
- -
de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd.
- b.
de ingreep kleinschalig van aard is;
- -
schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- -
resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en,
- -
er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.
- 2
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een herziening van de bestemming en regels die overeenkomstig het eerste lid gecompenseerd moet worden bevat een verantwoording omtrent de aard en omvang van de effect beperkende- of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en over de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
- 3
Artikel 2.45.2, eerste lid is niet van toepassing:
- -
op gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel;
- -
op activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, indien landbouw de hoofdfunctie is.
Artikel 2.45.3 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten 'Natuurnetwerk Nederland – natuurgebieden’ en ‘Natuurnetwerk Nederland – beheergebieden’
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzing van het op kaart 6 aangegeven ‘NNN– natuurgebieden’ en van het ‘NNN– beheergebieden’, te wijzigen:
- a.
ten behoeve van een verbetering van de samenhang van het Natuurnetwerk Nederland of een betere planologische inpassing van het Natuurnetwerk Nederland, mits :
- -
de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland worden behouden; en
- -
de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft.
- b.
ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover
- -
de aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden beperkt is; en
- -
de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland; en
- -
de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland tenminste gelijk blijft.
- c.
als gevolg van een besluit tot vaststelling van de begrenzing van de robuuste verbindingszone.
Artikel 2.45.4 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten NNN-natuur aanpassingsgebied
Gedeputeerde Staten zijn - als de hydrologische situatie of de realiseerbaarheid daartoe aanleiding geeft - bevoegd de begrenzing van het op kaart 6 aangegeven NNN-natuur aanpassingsgebied te wijzigen en deze aanduiding geheel of gedeeltelijk te laten vervallen of geheel of gedeeltelijk te veranderen in 'NNN-beheer aanpassingsgebied'
Artikel 2.45.5 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten NNN-beheer aanpassingsgebied
Gedeputeerde Staten zijn - als de hydrologische situatie of de realiseerbaarheid dan wel de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer daartoe aanleiding geeft - bevoegd de begrenzing van het op kaart 6 aangegeven ‘NNN-Beheer aanpassingsgebied’ te wijzigen en de aanduiding geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Artikel 2.45.6 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten bijlage 2 Natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van bijlage 2 Natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor zover het betreft de daarin opgenomen waarden, als ontwikkelingen in de abiotische en biotische kenmerken daartoe aanleiding geven.
Artikel 2.46 Zoekgebied robuuste verbindingszone
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het op kaart 6 aangegeven zoekgebied robuuste verbindingszone voorziet niet in wijziging van de bestemming of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging een significante beperking met zich meebrengt van de mogelijkheid om een hoogwaardige robuuste verbindingszone te creëren en in stand te houden, tenzij Gedeputeerde Staten voor het van toepassing zijnde deel van het zoekgebied robuuste verbindingszone de begrenzing van de robuuste verbindingszone hebben vastgesteld.
Artikel 2.47 Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de op kaart 6 aangegeven 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', voorziet niet in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als door die wijziging significant afbreuk wordt gedaan aan het areaal van de gronden die tot het bos- of natuurgebied behoren of aan de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied, tenzij:
- a.
er sprake is van een groot openbaar belang; en
- -
er geen andere mogelijkheden zijn; en
- -
de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd; of
- b.
de ingreep kleinschalig van aard is; en
- -
schade zoveel mogelijk wordt voorkomen; en
- -
resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en
- -
er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.
- 2
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een wijziging van de bestemming of van de regels die als gevolg van het eerste lid gecompenseerd moet worden bevat een verantwoording over de aard en omvang van de effect beperkende- of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
Afdeling 2.23 Leefgebied weide- en akkervogels
Artikel 2.48.1 Leefgebied weidevogels
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied weidevogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor weidevogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor weidevogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik.
Artikel 2.48.2 Leefgebied akkervogels
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied akkervogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor akkervogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik.
Titel 2.13 Bescherming landschap en kernkarakteristieken
Afdeling 2.24 Nationaal landschap Middag-Humsterland
Artikel 2.49.1 Verkaveling Middag-Humsterland
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven Nationaal Landschap Middag-Humsterland voorziet in regels gericht op behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen.
Artikel 2.49.2 Karakteristieke sloten Middag-Humsterland
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke sloten Middag-Humsterland, voorziet in een verbod op het verleggen en dempen van deze sloten en op het wijzigen van het profiel van die watergangen.
Artikel 2.49.3 Karakteristieke sloten Middag-Humsterland met wijzigingsbevoegdheid
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke sloten Middag-Humsterland met wijzigingsbevoegdheid, voorziet in regels voor het verleggen en dempen van deze sloten.
Artikel 2.49.4 Karakteristieke wegen Middag-Humsterland
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke wegen Middag-Humsterland, voorziet in een verbod op het wijzigen van het beloop van de wegen.
Afdeling 2.25 Nationaal landschap Drentsche Aa
Artikel 2.50.1 Nationaal landschap Drentsche Aa
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven Nationaal landschap Drentsche Aa voorziet in een regeling gericht op bescherming van de inrichting van de landgoederen in het gebied.
Artikel 2.50.2 Nationaal snelwegpanorama Drentsche Aa
Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op gronden die behoren tot het Nationaal snelwegpanorama Drentsche Aa langs de A28, zoals aangegeven op kaart 7, voorziet dat plan in bestemmingen of regels die het vrije uitzicht vanaf de weg op het nationaal landschap Drentsche Aa waarborgen.
Artikel 2.51 Grootschalig open landschap
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 als grootschalig open landschap aangegeven gebied, bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid. Deze regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden.
Afdeling 2.26 Essen en esgehuchten
Artikel 2.52.1 Essen
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven essen, stelt regels gericht op bescherming van het reliëf, voor zover de Monumentenwet 1988 of de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet.
- 2
In afwijking van het eerste lid kunnen de regels voorzien in aanvulling van de essen als die aanvulling dient om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te versterken.
- 3
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven essen stelt regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid.
- 4
De in het derde lid bedoelde regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van bos en boomgaarden.
Artikel 2.52.2 Esgehuchten
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de directe omgeving van de op kaart 7 aangegeven esgehuchten stelt regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid.
- 2
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van bos en boomgaarden.
Afdeling 2.27 Wierden en zones rond wierden
Artikel 2.53.1 Wierden
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven wierden, stelt regels gericht op bescherming van het reliëf, voor zover de Monumentenwet 1988 of de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet.
- 2
In afwijking van het eerste lid, kunnen de regels voorzien in aanvulling van een wierde als die aanvulling dient om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te versterken.
Artikel 2.53.2 Zones rond wierden
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de zones rond wierden en wierdedorpen aangegeven op kaart 7 bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid.
- 2
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van bos en boomgaarden.
Artikel 2.54 Kanalen en wijken
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven kanalen en wijken bevat regels gericht op bescherming van de herkenbaarheid van de kanalen- en wijkenstructuur.
Afdeling 2.28 Houtsingelgebied, pingoruïnes, herkenbare verkaveling Zuidelijk Westerkwartier
Artikel 2.55.1 Houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels, als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.
Artikel 2.55.2 Pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier bevat regels gericht op bescherming van deze ruïnes. Ook bevat het in elk geval een verbod op het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes.
Afdeling 2.29 Besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde en pingoruïnes Gorecht
Artikel 2.56.1 Besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde, stelt regels gericht op bescherming van de houtwallen, houtsingels en meidoornhagen. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien daarvan, anders dan ten behoeve van normaal onderhoud.
Artikel 2.56.2 Pingoruïnes Gorecht
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7, aangegeven pingoruïnes Gorecht, stelt regels ter bescherming van deze ruïnes. Ook bevat het in elk geval een verbod op het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes.
Afdeling 2.30 Glaciale ruggen, reliëfinversie en dekzandruggen en oude dijken
Artikel 2.57.1 Glaciale ruggen
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7, aangegeven glaciale ruggen stelt regels gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan.
- 2
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval:
- a.
een verbod op het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de glaciale ruggen;
- b.
regels voor houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.
- 3
In een bestemmingsplan kan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om – in afwijking van het tweede lid - een omgevingsvergunning te verlenen voor het afgraven, egaliseren en afschuiven van glaciale ruggen, indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.
Artikel 2.57.2 Reliëfinversie
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7, aangegeven ‘reliëfinversie’ stelt regels gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan.
- 2
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval:
- a.
een verbod op het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de inversieruggen;
- b.
regels voor houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.
Artikel 2.57.3 Dekzandruggen
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7, aangegeven ‘dekzandruggen’ stelt regels gericht op de bescherming van het reliëf, al dan niet in combinatie met stuifzandreliëf, en de herkenbaarheid daarvan.
- 2
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval:
- a.
een verbod op diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dekzandruggen;
- b.
regels voor houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.
Artikel 2.57.4 Oude dijken
- 1
Een bestemmingsplan voorziet niet in bouwmogelijkheden die leiden tot wijziging van het profiel van de op kaart 7 aangegeven 'oude dijken' of delen of restanten daarvan.
- 2
Een bestemmingsplan stelt in elk geval de volgende regels voor de gebruiksmogelijkheden van de op kaart 7 aangegeven oude dijken:
- a.
een verbod op het diepploegen, egaliseren en afschuiven van dijkgronden;
- b.
een verbod op het gebruik anders dan als grasland.
- 3
Een bestemmingsplan voorziet in regels gericht op bescherming van de landschapselementen die met de oude dijken samenhangen, waaronder coupures, schotbalkloodsjes en kolken.
- 4
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing wanneer de aanpassing van het profiel van de oude dijk of van een deel of een restant daarvan nodig is:
- a.
om onevenredig grote hinder voor de landbouw te voorkomen; of
- b.
om de landschappelijke of cultuurhistorische waarden te versterken.
- 5
Een bestemmingsplan voorziet niet in bouw- of gebruiksmogelijkheden die aanwending van de op kaart 7 aangegeven oude dijken als waterkering beperken.
Afdeling 2.31 Karakteristieke waterlopen en daarmee samenhangende laagten
Artikel 2.58.1 Karakteristieke waterlopen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke waterlopen bevat regels gericht op bescherming van het beloop en het profiel van deze waterlopen.
Artikel 2.58 .2 Karakteristieke laagten
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke laagten bevat regels gericht op bescherming van de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen.
- 2
De regels, bedoeld in het eerste lid, bevatten in elk geval een regeling voor het diepploegen, ophogen, egaliseren en afschuiven van de laagten.
Afdeling 2.32 Diepe plassen en meren, groene linten en Waddenzee
Artikel 2.59.1 Diepe plassen en meren
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven 'diepe plassen en meren' bevat een verbod op het dempen en op het geheel en gedeeltelijk verondiepen van de plassen en meren, als dat niet gebeurt ten behoeve van het afwerken van diepe plassen en meren en van aanpassingen aan oevers.
Artikel 2.59.2 Rechtstreeks werkende regel
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.59.1, ofwel bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om de op kaart 7 aangegeven diepe waterplassen en meren te dempen of geheel of gedeeltelijk te verondiepen. Werkzaamheden die samenhangen met het afwerken van diepe waterplassen en aanpassingen aan de oevers zijn uitgezonderd van dit verbod.
Artikel 2.59.3 Groene linten
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven groene linten bevat regels gericht op bescherming van de wegbeplanting en de daarmee samenhangende slingertuinen. Deze regels bevatten in ieder geval:
- a.
regels gericht op bescherming van de bestaande wegbeplanting en de inrichting van de daarmee samenhangende slingertuinen;
- b.
regels gericht op voorkoming van onnodige kap en het verplichten van herplant.
Artikel 2.59.4 Waddenzee
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven Waddenzee, voorziet niet in exploratie- of exploitatieboringen naar aardgas.
Afdeling 2.33 Bosaanleg/houtteelt, opstrekkende verkaveling en onregelmatige blokverkaveling
Artikel 2.60.1 Aanleg van bos en nieuwe houtteelt
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de aanleg van bos en nieuwe houtteelt, tenzij de aanleg van het bos een integraal onderdeel vormt van een meer omvattende functieverandering en plaatsvindt in aansluiting op bebouwd gebied of aangrenzende bebouwingslinten.
Artikel 2.60.2 Bosontwikkelingszones
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 7 aangegeven bosontwikkelingszone, kan voorzien in nieuwe houtteelt en in de aanleg van bos.
Artikel 2.60.3 Landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven 'landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling 'bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare opstrekkende verkaveling.
Artikel 2.60.4 Landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling, bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling.
Afdeling 2.34 Slotenpatroon Appingedam-Delfzijl
Artikel 2.61.1 Slotenpatroon Appingedam-Delfzijl
- 1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7aangegeven karakteristieke sloten Appingedam-Delfzijl bevatregels gericht op bescherming van het beloop en het profiel van de sloten.
- 2
De regels bedoeld in het eerste lid bevatten in elk geval een verbod op het verleggen en dempen van de op kaart 7 aangegeven karakteristieke sloten Appingedam-Delfzijl.
Artikel 2.61.2 Rechtstreeks werkende regel
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.61.1, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om de in kaart 7 aangegeven karakteristieke sloten Appingedam-Delfzijl te verleggen of te dempen.
Artikel 2.62 Algemene wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten kaart 7 landschap
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd kaart 7 landschap te wijzigen teneinde deze kaart in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
Hoofdstuk 3 Water
Artikel 3.1 Begripsbepalingen
- 1
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
beheerplan: plan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet;
- b.
waterbergingsgebied: berging wateroverlast, noodberging wateroverlast en zoekgebied noodberging;
- c.
minister: minister van Infrastructuur en Milieu;
- d.
infiltratie: brengen van water in een grondwaterlichaam om het grondwater aan te vullen;
- e.
onttrekking: onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam;
- f.
projectplan: plan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet;
- g.
regionale waterkering: door Gedeputeerde Staten als zodanig aangewezen waterkering;
- h.
regionaal waterplan: plan als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet;
- i.
waterstaatkundige eenheid: een stelsel van gemeenliggende oppervlaktewateren.
- j.
grondwateronttrekker: houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op het instellen en invorderen van de grondwaterheffing van de provincie Groningen;
- k.
milieubeschermingsgebied: door Provinciale Staten als zodanig aangewezen gebied;
- l.
werk: werk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
- 2
In dit hoofdstuk wordt onder waterschap verstaan het bevoegde orgaan van het betrokken waterschap.
Titel 3.2 Waterveiligheid
Artikel 3.2 Regionale waterkeringen
- 1
De regionale waterkeringen zijn de keringen, als aangegeven op kaart 8.
- 2
Gedeputeerde Staten stellen voor de in het eerste lid genoemde regionale waterkeringen de maatgevende hoogwaterstanden (MHW’s) vast.
- 3
Gedeputeerde Staten kunnen langs regionale waterkeringen beschermingszones vaststellen.
- 4
Op het aanwijzingsbesluit van het derde lid is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 3.3 Veiligheidsnormen voor hoogte en stabiliteit van regionale waterkeringen
- 1
De veiligheidsnormen voor hoogte en stabiliteit van regionale waterkeringen, die gelden voor de boezems van de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s, zijn aangegeven op de kaarten van bijlage 3.
- 2
De veiligheidsnorm voor regionale waterkeringen in de Friese boezem is 1:100.
- 3
Provinciale Staten kunnen de veiligheidsnormen voor stabiliteit vóór 1 januari 2023 wijzigen.
- 4
Gedeputeerde Staten stellen regels vast voor de door de waterschappen te verrichten beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkeringen.
Artikel 3.4 Aanpassing aan veiligheidsnormen
- 1
De regionale waterkeringen moeten uiterlijk op 1 januari 2020 voldoen aan de veiligheidsnormen voor de hoogte.
- 2
In afwijking van het eerste lid moeten de regionale waterkeringen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, uiterlijk op 1 januari 2015 voldoen aan de voorgeschreven veiligheidsnormen.
- 3
De regionale waterkeringen moeten uiterlijk op 1 januari 2029 voldoen aan de veiligheidsnormen voor stabiliteit.
- 4
In afwijking van het derde lid moet een regionale waterkering die voor de in het eerste tot en met derde lid vermelde tijdstippen wordt aangepast of hersteld als gevolg van een aardbeving door aardgaswinning, uiterlijk op 1 januari 2020 voldoen aan de veiligheidsnormen voor stabiliteit.
Artikel 3.5 Toezicht op provinciegrensoverschrijdende regionale waterkeringen
Gedeputeerde Staten van de betrokken provincies kunnen besluiten dat het toezicht op een regionale waterkering die in meer dan één provincie ligt, wordt uitgeoefend door Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de waterkering grotendeels is gelegen.
Titel 3.3 Waterkwantiteit
Artikel 3.6 Normen waterkwantiteit
- 1
De normen waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moet zijn ingericht staan per gebied aangeduid op kaart 9. Provinciale Staten stellen ook regels vast voor de beoordeling door het waterschap van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.
- 2
Gedeputeerde Staten stellen na overleg met het waterschap het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren moet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde normen.
Artikel 3.7 Watertekort en regionale verdringingsreeks
- 1
In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt bij het beheer bij de in artikel 2.1, eerste lid, onder 3°, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
- a.
doorspoeling van stedelijk en landelijk gebied om botulisme en blauwalgen te voorkomen, als er sprake is van risico voor de volksgezondheid;
- b.
onttrekking van proceswater aan het oppervlaktewater voor de industrie en gietwater;
- c.
doorspoeling van het Eemskanaal voor zover dat nodig is voor het zoet houden van de voedingsweg naar Oost-Groningen;
- d.
beregening van akker- en tuinbouwgewassen anders dan voorzien in het tweede lid, onder a.
- 2
In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt bij het beheer bij de in artikel 2.1, eerste lid, onder 4°, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
- a.
beregening van akker- en tuinbouwgewassen, sportvelden en greens;
- b.
doorspoeling voor aanvoer van beregening van akker- en tuinbouwgewassen, sportvelden en greens;
- c.
peilhandhaving in het gebied ten zuiden van het Winschoterdiep en de Westerwoldse Aa, onverminderd artikel 2.1, eerste lid onder 1, van het Waterbesluit;
- d.
peilhandhaving in de overige gebieden, onverminderd artikel 2.1, eerste lid onder 1, van het Waterbesluit;
- e.
watervoorziening voor peilhandhaving en doorspoeling in niet-kwetsbare natuurgebieden;
- f.
onttrekking uit het oppervlaktewater voor beregening van gras en maïs;
- g.
doorspoeling uit het oppervlaktewater voor aanvoer van beregening van gras en maïs;
- h.
waterstandsverhoging ten behoeve van extra-infiltratie tot maximaal 0.20 m in het gebied ten zuiden van het Winschoterdiep en Westerwoldse Aa;
- i.
waterstandsverhoging voor extra infiltratie in de overige gebieden;
- j.
eventuele lokstromen voor de visintrek;
- k.
- l.
zuinig aandoen met schutbedrijf, eventueel door konvooivaart.
Afdeling 3.3.1 Waterakkoord, regionale plannen en beheerplannen
Artikel 3.8 Advies bij voorbereiding waterakkoord
Bij de voorbereiding van het waterakkoord, bedoeld in artikel 3.7 van de Waterwet, raadpleegt het waterschap het college van burgemeester en wethouders van de gemeente(n) en Gedeputeerde Staten van de provincie(s) die geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het beheersgebied waarop het waterakkoord van toepassing is.
Afdeling 3.3.2 Regionaal waterplan
Artikel 3.9 Inhoud regionaal waterplan
- 1
Onverminderd artikel 4.4 van de Waterwet bevat het regionaal waterplan, één of meer kaarten met bijbehorende verklaring die de hoofdlijnen van het waterbeleid in beeld brengen.
- 2
Het regionaal waterplan duidt de aspecten aan van het provinciale ruimtelijke beleid, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Waterwet.
- 3
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
Artikel 3.10 Uitwerking
Het regionaal waterplan kan bepalen dat Gedeputeerde Staten het regionaal waterplan of onderdelen daarvan uitwerken volgens de in datzelfde plangegeven regels.
Afdeling 3.3.3 Beheerplannen
Artikel 3.11 Inhoud beheerplannen
Onverminderd artikel 4.6 van de Waterwet bevat het beheerplan ten minste:
- a.
het beleid voor het beheer van de watersystemen, gericht op de aan deze watersystemen toegekende functies en doelstellingen;
- b.
een beschrijving van de maatregelen om de gestelde doelen te bereiken met prioriteitstelling en fasering;
- c.
een raming van de kosten voor de maatregelen die tijdens de planperiode genomen moeten worden, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de omslagen of heffingen die in de planperiode moeten worden opgelegd.
Artikel 3.12 Voorbereiding
- 1
Bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een beheerplan is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
- 2
Het waterschap overlegt vóór de vaststelling van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het beheerplan met de aangrenzende waterschappen, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die in het plangebied liggen, en met de Gedeputeerde Staten van de betrokken provincies.
- 3
Het waterschap raadpleegt over het ontwerpbesluit tot vaststelling van het beheerplan de beheerders van de grensoverschrijdende of grensvormende watersystemen.
- 4
Het waterschap stuurt een vastgesteld beheerplan toe aan de instanties, bedoeld in het tweede en derde lid, en aan de minister.
Artikel 3.13 Uitwerking
- 1
Het beheerplan kan voorzien in de bevoegdheid om het beheerplan of onderdelen daarvan uit te werken volgens de in het plan gegeven regels.
- 2
Artikel 3.12 is van overeenkomstige toepassing bij de voorbereiding van een op grond van het eerste lid vast te stellen besluit.
Afdeling 3.3.4 Aanleg en beheer van waterstaatswerken
Artikel 3.14 Projectprocedure
Gedeputeerde Staten kunnen paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op:
- a.
projectplannen van waterschappen voor de aanleg of wijziging van waterkeringen met uitzondering van primaire waterkeringen in de zin van de Waterwet; en
- b.
op andere waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en gecoördineerd uitgevoerd worden.
Artikel 3.15 Toezending projectplan voor primaire waterkeringen
- 1
Het waterschap stuurt een projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet, dat van toepassing is op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijktraject dat is gelegen in de provincie Groningen en in één of meer andere provincies, ook aan die andere provincie(s).
- 2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een projectplan als bedoeld in artikel 5.7 van de Waterwet dat is gericht op het grondgebied van twee of meer provincies.
Artikel 3.16 Legger
- 1
Onverminderd artikel 5.1, tweede lid, van de Waterwet bevat de legger in ieder geval:
- a.
het lengteprofiel en de dwarsprofielen van de primaire- en regionale waterkeringen, regionale oppervlaktewaterlichamen onder beheer bij het waterschap en waterbergingsgebieden, voor zover het de berging wateroverlast betreft, en de noodberging wateroverlast;
- b.
een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire- en regionale waterkering, regionale oppervlaktewaterlichamen en waterbergingsgebieden, voor zover het de berging wateroverlast betreft, en de noodberging wateroverlast.
- 2
Op de overzichtskaart, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, tweede volzin, van de Waterwet, zijn de waterkeringszones aangegeven.
- 3
De legger vervalt van rechtswege wanneer niet binnen tien jaar na vaststelling is besloten tot herziening of hernieuwde vaststelling. Na herziening of hernieuwde vaststelling is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing.
- 4
Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet, gedurende een aangegeven termijn, niet van toepassing is op daarbij aan te wijzen waterkeringen of onderdelen daarvan.
Artikel 3.17 Uitzondering leggerplicht
Gedeputeerde Staten kunnen voor waterstaatswerken vrijstelling verlenen van de leggerplicht, als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet, als het gaat om vorm, afmeting en constructie, als deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen.
Afdeling 3.3.5 Peilbesluiten
Artikel 3.18 Aanwijzing verplichte peilbesluiten
Het waterschap stelt in ieder geval het peil vast voor de onder het beheer van het waterschap staande:
- a.
- b.
waterstaatkundige eenheden die geheel of gedeeltelijk de bestemming natuur hebben of waarin gronden liggen die grenzen aan een natuurgebied;
- c.
andere door Gedeputeerde Staten aan te wijzen waterstaatkundige eenheden.
Artikel 3.19 Inhoud peilbesluit
- 1
Een peilbesluit gaat vergezeld van een kaart met de begrenzing van het gebied waarop het besluit van toepassing is.
- 2
Het peilbesluit gaat ook vergezeld van een toelichting waarin in ieder geval opgenomen:
- a.
de afwegingen en uitkomsten van de onderzoeken waarop het besluit is gebaseerd;
- b.
een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie;
- c.
een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen.
Artikel 3.20 Openbare voorbereiding
Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Afdeling 3.3.6 Grondwater
Artikel 3.21 Grondwaterregister(s)
- 1
Gedeputeerde Staten zorgen voor inschrijving van inrichtingen in het Landelijk Grondwater Register met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.14 van de Waterwet worden verstrekt. Bovendien worden daarin de vergunningen vermeld, op grond waarvan de onttrekking of de infiltratie plaatsvindt.
- 2
Het waterschap houdt een register bij van onttrekkingen en infiltraties, waarin in ieder geval de verleende vergunningen en meldingen en de feitelijk onttrokken of geïnfiltreerde hoeveelheden per jaar per vergunninghouder worden opgenomen.
- 3
Het waterschap verschaft de op grond van het tweede lid geregistreerde gegevens aan Gedeputeerde Staten, die ervoor zorgen dat deze gegevens in het Landelijk Water Register komen te staan.
Artikel 3.22 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister
- 1
Gedeputeerde Staten kunnen een inrichting die niet op grond van artikel 3.21, derde lid, is gemeld, ambtshalve in het Landelijk Water Register laten inschrijven.
- 2
Bij toepassing van het eerste lid wordt de datum waarop de onttrekking is begonnen als datum van inschrijving aangehouden.
Afdeling 3.3.7 Verslaglegging
Artikel 3.23 Verslag waterschappen
- 1
Het waterschap brengt jaarlijks verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de stand en de voortgang van zijn taken.
- 2
Gedeputeerde Staten stellen nadere regels voor de voorbereiding, de inhoud en de inzendtermijn van het in het eerste lid bedoelde verslag.
Titel 3.4 Schoon en voldoende water
Afdeling 3.4.1 Milieubeschermingsgebieden en voor verzuring gevoelige, zeer kwetsbare gebieden
Artikel 3.24 Begripsbepaling
- 1
In deze titel wordt verstaan onder:
- a.
boorput: met daartoe geschikte werktuigen aangebrachte put, inclusief een in de grond gecontroleerd en mechanisch aangebrachte sondering;
- b.
drinkwaterbedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;
- c.
grond- of funderingswerk: werk in de bodem, inclusief het plaatsen of verwijderen van palen, damwanden of folies;
- d.
schadelijke stof: iedere stof of combinatie daarvan in welke vorm dan ook die, wanneer die op of in de bodem wordt gebracht, de bodem verontreinigt of kan verontreinigen.
- 2
Onder oprichten, aanbrengen, in exploitatie nemen, houden en gebruiken wordt in deze titel ook wijzigen of uitbreiden begrepen.
Artikel 3.25 Toepasselijke regels
De voorschriften van deze titel zijn niet van toepassing op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer noch op normale werkzaamheden van visserijtechnische, bosbouwkundige of beheerstechnische aard.
Artikel 3.26 Aanwijzing en begrenzing
Milieubeschermingsgebieden en de gebieden, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, van de Wet ammoniak en veehouderij, zijn de gebieden zoals aangeven op kaart 3.
Artikel 3.27 Verplichtingen
- 1
Iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een milieubeschermingsgebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als beschermingsgebied is aangewezen, kan worden geschaad is, behalve wanneer dat volgens deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan, verplicht dergelijk handelen achterwege te laten of als dat laatste redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die schade te voorkomen, of wanneer die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing:
- a.
op handelingen verricht in inrichtingen waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod geldt;
- b.
op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer;
- c.
voor zover artikel 9.2.1.2. of artikel 10.1 van de Wet milieubeheer of artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is.
- 3
Ontheffing van het eerste lid is niet mogelijk.
Artikel 3.28 Milieubeschermingsgebieden
- 1
Milieubeschermingsgebieden onderscheiden zich in stiltegebieden, gebieden met verbod op fysische bodemaantasting, grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden.
- 2
Het besluit tot aanwijzing van een milieubeschermingsgebied zoals vastgelegd op kaart 3, vermeldt of de aanwijzing een stiltegebied, een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwingebied of een combinatie hiervan betreft.
Artikel 3.29 Nadere regels en vrijstellingen
- 1
Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen voor de uitvoering van de voorschriften van deze titel.
- 2
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat de verbodsbepalingen van deze titel niet van toepassing zijn op door hen te bepalen handelingen en gedragingen.
Artikel 3.29A Aanduiding grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied
- 1
Gedeputeerde Staten of de grondwateronttrekker zorgen ervoor dat het grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied voor het publiek zichtbaar wordt aangeduid door middel van borden, waarvan het model wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
- 2
Als de grondwateronttrekker de borden plaatst, kunnen Gedeputeerde Staten aanwijzingen geven voor de locaties waar dat moet gebeuren.
Afdeling 3.4.2 Gebieden met verbod op fysische bodemaantasting
Artikel 3.30 Verbodsbepalingen
- 1
Het is verboden om in een gebied met verbod op fysische bodemaantasting een bodemenergiesysteem aan te brengen, in exploitatie te nemen of te houden, of anderszins een inrichting op te richten voor zover die inrichting wordt gebruikt voor het onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater.
- 2
Het is verboden om in een boringvrije zone een boorpunt aan te leggen, in exploitatie te nemen of te houden.
- 3
Het is verboden om de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten.
- 4
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op werkzaamheden ter uitvoering van een besluit op grond van de Waterwet, de Wet bodembescherming of de Ontgrondingenwet.
Afdeling 3.4.3 Grondwaterbeschermingsgebieden
Artikel 3.31 Verbod inrichtingen
- 1
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten die behoort tot een categorie, als bedoeld in Bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht.
- 2
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten als die inrichting behoort tot één van de door Gedeputeerde Staten aan te wijzen categorieën van inrichtingen.
- 3
Het tweede lid is niet van toepassing op een inrichting waarop artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is.
Artikel 3.32 Verbod ondergrondse tanks en bodemenergiesysteem
- 1
Het is verboden om in een grondwaterbeschermingsgebied een ondergrondse tank voor de opslag van vloeibare aardolieproducten op te richten, in exploitatie te nemen, te houden of te gebruiken.
- 2
Het is verboden om in een grondwaterbeschermingsgebied een bodemenergiesysteem aan te brengen, in exploitatie te nemen of te houden, als anderszins een inrichting op te richten voor zover die inrichting wordt gebruikt voor het onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater.
Artikel 3.33 Verboden opslag stoffen in inrichtingen
In een inrichting die behoort tot een categorie als bedoeld in Bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht is het verboden om zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare stoffen, ontvlambare stoffen, of brandbare stoffen al dan niet in een ondergrondse tank op te slaan, als die opslag naar redelijke verwachting nadelige gevolgen heeft of zal hebben voor de kwaliteit van de bodem.
Artikel 3.34 Verbod schadelijke stoffen
- 1
Het is verboden om buiten inrichtingen schadelijke stoffen te houden, te gebruiken, te vervoeren of in de bodem te brengen.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij een woning of een ander gebouw, op voorwaarde dat;
- a.
er sprake is van een kleine hoeveelheid van die schadelijke stoffen;
- b.
de schadelijke stoffen nodig zijn voor het normale gebruik van de woning of het andere gebouw; en
- c.
de schadelijke stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking.
- 3
Het eerste lid is niet van toepassing op schadelijke stoffen die aanwezig of nodig zijn voor het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen.
- 4
Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer en het gebruik van middelen ter bestrijding van gladde wegen.
- 5
Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking en deugdelijk geladen.
- 6
Het eerste lid is niet van toepassing op kunstmest voor normaal landbouwkundig gebruik.
- 7
Het eerste lid is niet van toepassing op graafwerkzaamheden en het in de bodem brengen van grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet en het in de bodem brengen van niet plaatselijk verbrede hulpbuizen die grondverdringend worden ingebracht en niet worden getrokken.
- 8
Het eerste lid is niet van toepassing op de verwerking van grond of baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen op niet verdachte locaties en waarvan de achtergrondwaarde AW-2000 niet overschrijdt.
- 9
Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoeren van schadelijke stoffen die deugdelijk zijn verpakt in vloeistofdichte tanks of andere verpakking en deugdelijk zijn geladen.
- 10
De verpakking en belading als bedoeld in het tweede lid onder c, en in het vijfde lid, is deugdelijk, wanneer weersomstandigheden geen invloed hebben op de schadelijke stoffen en er geen risico bestaat op verspreiding of verstuiving.
Artikel 3.35 Zuiveringsslib
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied buiten inrichtingen zuiveringsslib te gebruiken.
Artikel 3.36 Constructies
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een werk aan te leggen of te houden dat gebruikt kan worden voor het vervoeren, het bergen, het opslaan, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem.
Artikel 3.37 Begraafplaatsen en strooivelden
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een begraafplaats of een strooiveld in de zin van de Wet op de lijkbezorging of een dierbegraafplaats aan te leggen, te houden of te gebruiken.
Artikel 3.38 Boorputten
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een boorput aan te leggen, in exploitatie te nemen of te houden.
Artikel 3.39 Verbod grondwaterbeschermingsgebieden
Het is verboden om in grondwaterbeschermingsgebieden buiten inrichtingen:
- a.
de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te laten uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
- b.
wegen, parkeergelegenheden, al dan niet tijdelijk, en terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
- c.
kampeergelegenheden, recreatiecentra, of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
- d.
kadavers in of op de bodem te brengen of te hebben;
- e.
een lozing in de bodem uit te voeren, waaronder diepinfiltratie van regen of oppervlaktewater;
- f.
grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt.
Artikel 3.40 Inrichtingen
- 1
Wanneer Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning verlenen voor een inrichting in een grondwaterbeschermingsgebied, bevat deze vergunning in ieder geval voorschriften en verplichtingen gericht op het wegnemen of minimaliseren van het bodemrisico.
- 2
Gedeputeerde Staten kunnen inrichtingen waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, aanwijzen, waarin het verboden is om zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare stoffen, ontvlambare stoffen, of brandbare stoffen al dan niet in een ondergrondse tank op te slaan.
Afdeling 3.4.4 Waterwingebieden
Artikel 3.41 Verbod inrichtingen en bodemenergiesystemen
Het is verboden in een waterwingebied:
- a.
een inrichting op te richten die behoort tot een categorie als bedoeld in Bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht; of
- b.
een bodemenergiesysteem aan te brengen, in exploitatie te nemen of te houden, of anderszins een inrichting op te richten voor zover die inrichting wordt gebruikt voor het onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater.
Artikel 3.42 Verbod schadelijke stoffen
- 1
Het is verboden in een waterwingebied schadelijke stoffen te houden, te vervoeren, te gebruiken of in de bodem te brengen.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij een woning of een ander gebouw, op voorwaarde dat:
- a.
er sprake is van een kleine hoeveelheid van die schadelijke stoffen;
- b.
de schadelijke stoffen nodig zijn voor het normale gebruik van de woning of het andere gebouw; en
- c.
de schadelijke stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking.
- 3
Het eerste lid is niet van toepassing op schadelijke stoffen die aanwezig of nodig zijn voor het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen.
- 4
Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer en het gebruik van middelen ter bestrijding van gladde wegen.
- 5
Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoeren van schadelijke stoffen die deugdelijk zijn verpakt in vloeistofdichte tanks of andere verpakking en deugdelijk zijn geladen.
- 6
De verpakking en belading, bedoeld in het tweede lid onder c, en in het vijfde lid, is deugdelijk, wanneer weersomstandigheden geen invloed hebben op de schadelijke stoffen en er geen risico bestaat op verstuiving van de schadelijke stoffen.
Artikel 3.43 Verbod boorputten en roeren grond
- 1
Het is verboden om:
- a.
een boorput aan te leggen, in exploitatie te nemen of te houden;
- b.
de grond dieper dan 3 meter onder het maaiveld te roeren of op een andere manier een werk op of in de bodem uit te voeren of te laten uitvoeren, waardoor de beschermende functie van een bodemlaag voor onderliggende lagen vermindert.
- 2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
het verrichten van werkzaamheden gericht op grondwateronttrekkingen voor de productie van drinkwater;
- b.
de aanleg, de exploitatie of het houden van een boorput waarvoor op grond van de Waterwet een vergunning is verleend of die nodig is voor de uitvoering van de Wet bodembescherming.
Artikel 3.44 Verbod diepinfiltratie
- 1
Het is verboden via diepinfiltratie regen- of oppervlaktewater in de bodem te brengen of op een andere manier een lozing in de bodem uit te voeren.
- 2
Het eerste lid in niet van toepassing op een lozing die is begonnen voordat het gebied waarin de lozing wordt verricht, aangewezen is als waterwingebied.
Artikel 3.45 Overige verbodsbepalingen
Het is verboden om:
- a.
dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost te gebruiken;
- b.
een werk tot stand te brengen of te houden dat gebruikt kan worden voor het vervoer, de opslag, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen;
- c.
een begraafplaats of een strooiveld op grond van de Wet op de lijkbezorging aan te leggen, te houden of te gebruiken;
- d.
een weg, een parkeergelegenheid of een ander terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer, aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
- e.
een kampeergelegenheid, recreatiecentrum of kampement aan te leggen, te houden, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
- f.
een kadaver op of in de bodem te brengen of te houden;
- g.
grond of baggerspecie toe te passen, waarvan de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt.