Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 20 april 2009 nr. 2009INT238096 houdende regels inzake de subsidieverstrekking ten behoeve van natuur- en landschapsbeheer (Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht) |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Provinciewet, art. 145
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-11-2016 | 01-01-2014 | wijziging | 31-10-2016 | 819BB41F | |
19-05-2016 | 14-11-2016 | art. 5, bijl. 3, 7, index | 10-05-2016 Provinciaal blad, 2016, 2803 | 81846536 |
Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 20 april 2009 nr. 2009INT238096 houdende regels inzake de subsidieverstrekking ten behoeve van natuur- en landschapsbeheer (Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht)
Provinciale Staten van Utrecht;
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 10 maart 2009, nr. 2009INT238096 inzake het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.
Gelet op artikel 145 van de Provinciewet;
Besluiten vast te stellen de volgende verordening: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);
landbouwgrond: binnen de provincie gelegen stuk grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd, niet zijnde gronden als bedoeld in onderdeel v, andere gronden met als hoofdfunctie natuur of gronden als bedoeld in artikel 5a van de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister van Economische Zaken;
landschapsbeheertype: in de eerste kolom van de onderdelen A.1 en B.1 van bijlage 6 opgenomen soort landschap zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in de eerste kolom van de onderdelen A.2 en B.2 van bijlage 6 opgenomen soort landschap zoals nader omschreven in die onderdelen;
natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur, die ingevolge artikel 2.1, tweede lid, onderdeel a, is begrensd, alsmede gronden waarvoor een subsidie functieverandering is verstrekt als bedoeld in de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht;
Verordening (EG) nr. 1974/2006: Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Europese Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368);
Verordening (EG) nr. 1975/2006: Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Europese Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PbEU L 368).
Verordening (EG) nr. 1122/2009: Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Europese Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector
Artikel 1.4 Rangschikking: volgorde van ontvangst
Gedeputeerde Staten rangschikken aanvragen tot subsidieverlening die in eenzelfde openstellingsperiode zijn ingediend per subsidieplafond in volgorde van ontvangst, waarbij aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden.
Als een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de datum die wordt bepaald door de datum waarop de onvolledige aanvraag is ingediend te vermeerderen met de periode, gelegen tussen de dag dat de begunstigde op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag en de dag waarop Gedeputeerde Staten de ontbrekende gegevens en bescheiden hebben ontvangen.
Artikel 1.7 Bewaren subsidiedocumenten
Een ontvanger van een subsidie bewaart alle documenten inzake een door hem op grond van deze verordening verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste vijf jaar nadat de betreffende subsidie geheel is vastgesteld.
Artikel 1.9 Uitsluitingen begunstigden
Een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan begunstigden die het natuurterrein, anders dan als gevolg van een inrichtingsplan als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied, hebben verkregen van een gemeente, een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, het Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf van het ministerie van Financiën, een waterschap of een waterleidingsmaatschappij.
In afwijking van het eerste en tweede lid, en behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid, kan een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening worden verstrekt aan gemeenten, samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, of begunstigden als bedoeld in het tweede lid, voor zover dit in overeenstemming is met de kaart, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, en de toepasselijke bepalingen van de onderhavige verordening.
Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:
Artikel 1.11 Communautaire richtsnoeren voor staatssteun
paragraaf 4.1, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van één of meer agrarische beheerpakketten als bedoeld in bijlage 3, onderdeel B.2; en c. hoofdstuk 6 worden slechts verstrekt voor zover die verstrekking geschiedt in overeenstemming met de beschikking van de Europese Commissie van 31 januari 2011 met kenmerk C(2011)581.
Artikel 1.12 Toepassing slotenmarge
Een begunstigde die een aanvraag indient voor een subsidie agrarisch natuurbeheer, niet zijnde een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer, en de in aanmerking komende oppervlakte wenst uit te breiden met sloten als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 geeft dit aan:
Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde staten in elk geval een elektronische kaart met een topografische ondergrond vast, waarop is aangeduid:
voor welke landschapsbeheertypen, landschapselementen of beheerpakketten landschap op welke lokatie een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt, met dien verstande dat ten aanzien van beheerpakketten landschap ook gebieden aangeduid kunnen worden waarbinnen een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1., eerste lid, onderdeel b, kan worden verstrekt;
In het natuurbeheerplan kan in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer of collectief landschapsbeheer tevens worden bepaald:
dat voor het uitvoeren van één of meerdere agrarische beheerpakketten of beheerpakketten landschap binnen een in het natuurbeheerplan begrensd gebied alleen subsidie kan worden verstrekt als binnen dat gebied voor ten minste een bepaald aantal hectares subsidie voor die agrarische beheerpakketten wordt verstrekt;
In gebieden die door Gedeputeerde Staten op basis van het vierde lid zijn begrensd kunnen geen aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van de overeenkomstig dat lid aangewezen agrarische beheerpakketten of beheerpakketten landschap voor zover deze niet zijn opgenomen in de aanvraag, bedoeld in artikel 9.1.
Afdeling 3.1 Algemene bepalingen inzake subsidie natuurbeheer
Een subsidie natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten kalenderjaren of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, en behoudens het bepaalde in artikel 3.2.3, vierde lid, kan aan Staatsbosbeheer een subsidie natuurbeheer worden verstrekt voor een natuurterrein waarvan zij nog geen eigenaar of erfpachter is indien dit natuurterrein op het moment van aanvragen in rijksbezit is en Staatsbosbeheer dit natuurterrein voor 15 augustus 2009 reeds feitelijk in beheer had.
Artikel 3.1.4 Aanvraag subsidie
Als een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer tevens een aanvraag tot subsidieverlening ten behoeve van de uitvoering van het recreatiepakket omvat, en de begrenzing van het natuurterrein waarop dat pakket wordt uitgevoerd afwijkt van de begrenzing van het natuurterrein waarvoor ingevolge het eerste lid subsidie wordt aangevraagd, zijn op de in het eerste lid bedoelde kaart tevens deze afwijkende grenzen aangegeven.
Artikel 3.1.5 Voorwaarden voor deelname
Artikel 3.1.6 Subsidieverplichtingen
Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:
gehele of gedeeltelijke sluiting van het natuurterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, niet zijnde een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, stelt Gedeputeerde Staten binnen tien werkdagen na een sluiting op grond van het derde lid daarvan op de hoogte. Deze verplichting geldt niet voor zover het een natuurterrein betreft dat in het natuurbeheerplan is aangewezen overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel a.
Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:
keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan:
de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 3.1.3, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 3.3, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf
Artikel 3.1.8 Hoogte tarief per kalenderjaar
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies natuurbeheer vast:
de tarieven voor de toeslagen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, uitgedrukt in een bedrag per hectare, waarbij Gedeputeerde Staten al naar gelang het op het betreffende natuurterrein in stand gehouden natuurbeheertype verschillende tarieven kunnen vaststellen voor de toeslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
De subsidie natuurbeheer wordt voor het betreffende kalenderjaar niet verhoogd met de toeslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, indien voor dat kalenderjaar voor het betreffende natuurterrein een vaarvergoeding als bedoeld in artikel 38f van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister wordt verstrekt
Artikel 3.1.9 Beschikking tot subsidieverlening
Een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer vermeldt in elk geval:
Afdeling 3.2 Bijzondere bepalingen inzake subsidie natuurbeheer voor gecertificeerde begunstigden
Artikel 3.2.1 Grondslag subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer voor een gecertificeerde begunstigde verhogen met een vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van het op een natuurterrein aanwezige natuurbeheertype.
Artikel 3.2.2 Aanvraag subsidie
Artikel 3.2.3 Subsidieverplichtingen
de subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype, deze monitoring wordt verricht overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde monitoringsprogramma.
in afwijking van artikel 3.1.6, eerste lid, onderdelen g en h kan een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten melden ten aanzien van welke natuurterreinen en landschapselementen niet voldaan wordt aan één of meerdere subsidieverplichtingen.
indien sprake is van een begunstigde als bedoeld in artikel 3.1.3, vierde lid, kan de subsidie worden verleend onder de voorwaarde dat binnen een termijn van drie maanden na de datum van bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening de bij de subsidieverlening behorende uitvoeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 4:36 van de algemene wet bestuursrecht en die onderdeel uitmaakt van deze beschikking, wordt gesloten.
Als de in artikel 3.2.1 bedoelde vergoeding voor monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype wordt verstrekt, wordt de jaarvergoeding als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, vermeerderd met het product van het tarief zoals dat voor het betreffende beheerjaar op grond van artikel 3.1.8, eerste lid, onderdeel c is vastgesteld, en het aantal hectares waarop in het kader van de subsidie natuurbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Artikel 3.2.5 Subsidievaststelling
indien het uiteindelijke beheer van de oppervlaktes per natuurbeheertype afwijkt van de opgave die bij de subsidieaanvraag is gedaan, bevat het verzoek om vaststelling in ieder geval de wijzigingen die in die oppervlaktes per natuurbeheertype hebben plaatsgevonden en de datum waarop die wijzigingen plaatsvonden.
Hoofdstuk 4 Agrarisch natuurbeheer
Afdeling 4.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidie agrarisch natuurbeheer
Paragraaf 4.1.1 Subsidie agrarisch natuurbeheer
Artikel 4.1.1.1 Grondslag subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.
Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten beheerjaren of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.
Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder beheerjaar die landbouwgrond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
Artikel 4.1.1.4 Aanvraag subsidie
Een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de grenzen van de beheereenheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd én een nummering van die beheereenheden zijn aangegeven.
Artikel 4.1.1.5 Voorwaarden voor deelname
Artikel 4.1.1.6 Subsidieverplichtingen
Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer dient uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006:
Artikel 4.1.1.7 Hoogte subsidie
Na afloop van elk van de eerste vijf beheerjaren:
keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het beheerjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 4.1.1.3 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.
Artikel 4.1.1.9 Beschikking tot subsidieverlening
Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:
Afdeling 4.1.2 Bijzondere bepalingen inzake collectief agrarisch natuurbeheer
Artikel 4.1.2.1 Subsidieaanvraag collectief agrarisch natuurbeheer
Een begunstigde die een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer indient, geeft in die aanvraag per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, waar hij wenst deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, aan:
Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid hoeft niet te worden ingediend indien de begunstigde in hetzelfde collectief gebied reeds deelneemt aan collectief landschapsbeheer en:
de totale oppervlakte waarmee de begunstigde in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer én collectief landschapsbeheer wenst deel te nemen groter is dan de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 5.1.4.4, onderdeel a, maar de begunstigde overeenkomstig artikel 7.5, eerste en zevende lid, een aanvraag indient tot verhoging van die maximale oppervlakte.
In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 5.1.4.4, met ingang van het beheerjaar waarin de begunstigde voor het eerst in het betreffende collectief gebied deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer en voor de resterende duur van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode, aangemerkt als de goedkeuring om in dat gebied tevens deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, en als zodanig ambtshalve door Gedeputeerde Staten aangepast
Artikel 4.1.2.1a Ecologische overbrugbaarheid
Indien een begunstigde in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer één of meerdere agrarische beheerpakketten met de aanduiding a01.01.01 tot en met a01.03.01 uitvoert, gelden de instapeisen met betrekking tot de minimumomvang van de beheereenheid niet voor zover er sprake is van ecologische overbrugbaarheid.
Artikel 4.1.2.2 Aanvullende subsidieverplichting
Onverminderd artikel 4.1.1.6 is een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden.
vanaf het moment dat hij een agrarisch beheerpakket of variant daarvan uitvoert met de aanduiding A01.01.05, A01.02.01 of A02.01.01 tot en met A02.02.03, dat agrarisch beheerpakket gedurende elk beheerjaar van de dan nog resterende periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, op dezelfde lokatie en met dezelfde omvang uit te blijven voeren.
Artikel 4.1.2.3 Beschikking tot subsidieverlening
Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:
dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
Artikel 4.1.2.4 Aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer
Gedeputeerde Staten kunnen in een beheerjaar op aanvraag een aanvullende toeslag als bedoeld in de onderscheiden subonderdelen van bijlage 7, onderdeel C verlenen aan landbouwers die in het betreffende beheerjaar deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer voor zover voldaan wordt aan de in het betreffende subonderdeel van die bijlage opgenomen voorschriften;
Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden namens de betreffende landbouwer ingediend door de in het gebied waarin de betreffende beheereenheid is gelegen werkzame gebiedscoördinator, en gaan vergezeld van een door hem opgesteld advies met betrekking tot de noodzaak tot het verstrekken van de toeslag en de hoogte daarvan, waarbij tevens door de gebiedscoördinator wordt verklaard dat hij, in elk geval op het moment van indienen van de betreffende aanvraag, heeft vastgesteld dat de landbouwer voldoet aan de aan de toeslag verbonden eisen.
Op aanvragen als bedoeld in het eerste lid is artikel 1.3, eerste lid, niet van toepassing voor zover dat artikel bepaalt dat aanvragen slechts kunnen worden ingediend als Gedeputeerde Staten een openstellingsperiode hebben vastgesteld voor de indiening van aanvragen, met dien verstande dat een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag die betrekking heeft op:
Paragraaf 4.2. Probleemgebiedensubsidie
Artikel 4.2.1 Grondslag subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken.
Artikel 4.2.4 Aanvraag subsidie
Een aanvraag tot vaststelling en tevens uitbetaling van een probleemgebiedensubsidie wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende kalenderjaar ingediend middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, waarbij de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van toepassing zijn.
Artikel 4.2.5 Voorwaarden voor deelname
Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt:
voor zover de begunstigde voor de landbouwgrond waarvoor een probleemgebiedensubsidie is aangevraagd, op de peildatum, tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening, of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket, bedoeld in de bijlagen 6 tot en met 28f van de Subsidieregeling agrarisch provincie Utrecht, ontvangt, én
Een probleemgebiedensubsidie bestaat uit het product van het op grond van artikel 4.2.8, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
Artikel 4.2.10 Ontkoppelde probleemgebiedensubsidie
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken voor landbouwgronden die overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel d, zijn begrensd, waarbij het, in afwijking van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel b, niet vereist is dat de begunstigde voor die landbouwgrond tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket als bedoeld in die bepaling ontvangt.
Afdeling 5.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidies landschapsbeheer
Artikel 5.1.1.1 Grondslag subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde subsidie landschapsbeheer voor één of meerdere in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, opgenomen landschapselementen slechts verstrekt kan worden aan gecertificeerde begunstigden, of juist niet verstrekt kan worden aan dergelijke begunstigden.
Een subsidie landschapsbeheer wordt verstrekt voor de duur van zes aaneengesloten kalenderjaren of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.
Artikel 5.1.1.3 Voorwaarden voor deelname
Artikel 5.1.1.4 Subsidieverplichtingen die de subsidieperiode overschrijden
Als ten behoeve van de instandhouding van een landschapselement of voor het uitvoeren van een beheerpakket landschap verplichtingen zijn opgenomen met betrekking tot de cyclus van knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten, behoren die verplichtingen slechts tot de subsidieverplichtingen indien dat knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten op basis van de betreffende cyclus valt binnen de periode waarvoor die subsidie wordt verstrekt.
Afdeling 5.1.2 Algemene bepalingen inzake subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen
Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het landschapselement.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, en behoudens het bepaalde in artikel 5.1.2a.3, vierde lid, kan aan Staatsbosbeheer een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor een op een natuurterrein gelegen landschapselement waarvan zij nog geen eigenaar of erfpachter is indien dit natuurterrein op het moment van aanvragen in rijksbezit is en Staatsbosbeheer dit op een natuurterrein gelegen landschapselement voor 15 augustus 2009 reeds feitelijk in beheer had.
Artikel 5.1.2.2 Aanvraag subsidie
Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de landschapselementen waarvoor subsidie wordt gevraagd en een nummering van die landschapselementen zijn aangegeven.
Artikel 5.1.2.3 Subsidieverplichtingen
Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:
Artikel 5.1.2.4 Hoogte subsidie
Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het desbetreffende kalenderjaar op grond van artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende landschapselement is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende landschapselement subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met een opslag voor loon- en prijsontwikkeling.
Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:
keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan:
de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 5.1.2.1, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf
Artikel 5.1.2.6 Beschikking tot subsidieverlening
Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vermeldt in elk geval:
Afdeling 5.1.2a Bijzondere bepalingen inzake subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen voor gecertificeerde begunstigden
Artikel 5.1.2a.1 Grondslag subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie landschapsbeheer voor de instandhouding van een landschapselement voor een gecertificeerde begunstigde verhogen met een vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen.
Artikel 5.1.2a.2 Aanvraag subsidie
In afwijking van artikel 5.1.1.1, eerste lid gaat een aanvraag van een gecertificeerde begunstigde tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vergezeld van:
Artikel 5.1.2a.3 Subsidieverplichtingen
in afwijking van artikel 5.1.2.3, eerste lid, onderdelen d en e, kan een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten melden ten aanzien van welke landschapselementen niet voldaan wordt aan één of meerdere subsidieverplichtingen.
indien sprake is van een begunstigde als bedoeld in artikel 5.1.2.1 vierde lid wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat binnen een termijn van één maand na de datum van bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening de bij de subsidieverlening behorende uitvoeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 4:36 van de algemene wet bestuursrecht en die onderdeel uitmaakt van deze beschikking, wordt gesloten.
Artikel 5.1.2a.4 Hoogte subsidie
Als de in artikel 5.1.2a.1 bedoelde vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen wordt verstrekt, wordt de jaarvergoeding als bedoeld in artikel 5.1.2.4, tweede lid, vermeerderd met het product van het tarief zoals dat voor het betreffende beheerjaar op grond van artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel b is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarop in het kader van de subsidie landschapsbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Artikel 5.1.2a.5 Subsidievaststelling
indien het uiteindelijke beheer van de oppervlaktes, onderscheidenlijk meters of stuks, per soort landschapselement afwijkt van de opgave die bij de subsidieaanvraag is gedaan, bevat het verzoek om vaststelling in ieder geval de wijzigingen die in die oppervlaktes, onderscheidenlijk meters of stuks per soort landschapselement hebben plaatsgevonden en de datum waarop die wijzigingen plaatsvonden.
Afdeling 5.1.3 Algemene bepalingen subsidie landschapsbeheer buiten natuurterreinen
Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan worden verstrekt aan een landbouwer die de grond waarop hij het beheerpakket landschap uitvoert of zal uitvoeren bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die grond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.
Artikel 5.1.3.2 Aanvraag subsidie
Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de grond waarop het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en een nummering van die gronden zijn aangegeven.
Artikel 5.1.3.2a Aanvullende voorwaarde voor deelname
Onverminderd het bepaalde in artikel 5.1.1.3 kan een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, slechts worden verstrekt indien is voldaan aan de instapeisen die behoren bij het betreffende beheerpakket landschap.
Artikel 5.1.3.3 Subsidieverplichtingen
Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, dient uiterlijk op de peildatum van ieder kalenderjaar, middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat kalenderjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 5.1.3.4 Hoogte subsidie
Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.3.5, eerste lid, voor het desbetreffende beheerpakket landschap is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende beheerpakket landschap subsidie wordt verstrekt.
Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:
keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 5.1.3.1 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.
Artikel 5.1.3.6 Beschikking tot subsidieverlening
Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, vermeldt in elk geval:
Afdeling 5.1.4 Bijzondere bepalingen inzake collectief landschapsbeheer
Artikel 5.1.4.1 Toepasselijkheid afdeling
De onderhavige afdeling is niet van toepassing op subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 5.1.4.2 Subsidieaanvraag collectief landschapsbeheer
Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid hoeft niet te worden ingediend indien de begunstigde in hetzelfde collectief gebied reeds deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer en:
de totale oppervlakte waarmee de begunstigde in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer én collectief landschapsbeheer wenst deel te nemen groter is dan de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, maar de begunstigde overeenkomstig artikel 7.5, eerste en zesde lid, een aanvraag indient tot verhoging van die maximale oppervlakte.
in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 4.1.2.3, met ingang van het kalenderjaar waarin de begunstigde voor het eerst deelneemt aan collectief landschapsbeheer en voor de resterende duur van de in artikel 4.1.1.2 bedoelde periode, aangemerkt als de goedkeuring om in dat gebied tevens deel te nemen aan collectief landschapsbeheer, en als zodanig ambtshalve door Gedeputeerde Staten aangepast.
Artikel 5.1.4.4 Beschikking tot subsidieverlening
Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer vermeldt in elk geval:
dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 5.1.3.3, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
Hoofdstuk 6 Subsidie organisatiekosten
Artikel 6.1 Grondslag subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie organisatiekosten verstrekken.
Een subsidie organisatiekosten wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes aaneengesloten kalenderjaren.
Artikel 6.5 Subsidieverplichtingen
De ontvanger van een subsidie organisatiekosten voert de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt uit conform het activiteitenplan en de daarbij behorende begroting, bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, onderdelen b en c, voor zover deze door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd.
Artikel 6.8 Aanvraag tot voorschotverlening
Gedeputeerde Staten kunnen ten hoogste éénmaal per kalenderjaar op aanvraag een voorschot verlenen, waarbij dat voorschot ten hoogste 80% bedraagt van de subsidiabele kosten zoals die voor dat kalenderjaar in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde begroting zijn opgenomen.
Artikel 6.9 Beschikking tot subsidieverlening
Een beschikking tot verlening van een subsidie organisatiekosten vermeldt in elk geval:
Artikel 6.10 Aanvraag tot subsidievaststelling
Als een subsidieontvanger geen of slechts gedeeltelijk aanvragen als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend, wordt door hem uiterlijk acht weken na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor de periode waarover nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 7 Wijziging en intrekking
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan, indien sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.
Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidie of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan, als sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid honoreren en de betreffende subsidie naar evenredigheid vaststellen, als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie niet of niet meer kan worden behaald.
In afwijking van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid afwijzen en de betreffende subsidie ongewijzigd voortzetten als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie alsnog kan worden behaald en de ontvanger van de betreffende subsidie zich ertoe bereid heeft verklaard de subsidieverplichtingen weer na te zullen leven zodra de overmacht is, respectievelijk de uitzonderlijke omstandigheden zijn, geëindigd.
Artikel 7.2 Overlijden subsidieontvanger
Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer overlijdt, kan diens rechtsopvolger onder algemene titel binnen 24 weken na het overlijden een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de overname van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.
Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste lid wijzigen als de rechtsopvolger aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de rechtsopvolger dit niet is.
Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van de artikelen 3.1.7, 3.1.10, 4.1.1.7, 4.1.1.10, 4.1.2.4, 4.2.9, 5.1.2.4, 5.1.2.7, 5.1.3.4 en 5.1.3.7, de verstrekking dan wel betaling van een jaarvergoeding of de vaststelling van een subsidie opschorten tot vier weken na de dag waarop de termijn, genoemd in het eerste lid, is verstreken.
Artikel 7.3 Overdracht aan andere beheerder
Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, de zeggenschap over het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking totsubsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.
Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een beheerjaar respectievelijk kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.
Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een subsidie natuurbeheer dat ziet op de toeslag, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover de derde niet in staat is de aan die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel van de subsidie naar evenredigheid vast.
Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten, indien er sprake is van een gedeeltelijke overdracht van een natuurterrein, een landschapselement, een beheereenheid of een beheerpakket landschap, een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid slechts indien zowel het overgedragen deel als het resterende deel voldoen aan de eisen van het desbetreffende natuurbeheertype of landschapselement, onderscheidenlijk de instapeisen van het desbetreffende agrarisch beheerpakket of beheerpakket landschap..
Artikel 7.3a Aanvullende voorwaarden overdracht collectief agrarisch beheer
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, die betrekking heeft op een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer of een subsidielandschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer, slechts goedkeuren indien deze vergezeld gaat van:
een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1.2.1, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.2, eerste lid, indien de derde in het betreffende collectief gebied nog niet deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer, tenzij het de gehele overdracht betreft van al het collectief agrarisch natuurbeheer en collectief landschapsbeheer dat de subsidieontvanger in het betreffende beheerjaar in het betreffende collectief gebied dient uit te voeren;
een aanvraag tot verhoging van de maximale oppervlakte als bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.4, onderdeel a, indien de derde in het betreffende collectief gebied reeds deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer en door de overdracht deze maximale oppervlakte wordt overschreden.
In zoverre in afwijking van het bepaalde in artikel 7.3, tweede lid, bestrijkt de aanvraag, bedoeld in:
het eerste lid, onderdeel b, van het onderhavige artikel, de resterende periode waarvoor aan die derde subsidie is verleend op basis van de door hem voor het betreffende collectief gebied ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 4.1.2.1, eerste lid, onderscheidenlijk art. 5.1.4.2, eerste lid, waarbij die resterende periode aanvangt met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.
Indien de subsidieontvanger als gevolg van de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde overdracht niet langer beschikt over voldoende oppervlakte om met ten minste de minimumoppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.4, onderdeel a, te blijven deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer, dan wordt de hiervoor bedoelde minimumoppervlakte, met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden, verlaagd tot de oppervlakte die wordt gevormd door de goedgekeurde overgedragen oppervlakte in mindering te brengen op de oppervlakte die de subsidieontvanger op grond van het in artikel 4.1.2.3, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.4, onderdeel c, bedoelde collectief beheerplan in het betreffende beheerjaar diende te beheren.
Artikel 7.4 Overdracht aan Staatsbosbeheer, TBO of BBL
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan, als hij de zeggenschap over het beheer of het beheer geheel of gedeeltelijk overdraagt aan Staatsbosbeheer, het Bureau beheer landbouwgronden of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde, een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie.
Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake agrarisch natuurbeheer of landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid met ingang van de datum van overdracht slechts geheel of gedeeltelijk intrekken en naar evenredigheid vaststellen, als voldaan is aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 44, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 1974/2006.
Artikel 7.5 Wijziging subsidie in verband met vergroting areaal
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan éénmaal per kalenderjaar onderscheidenlijk beheerjaar een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het volgend kalenderjaar of beheerjaar, gericht op de vergroting van het areaal waarvoor subsidie wordt verstrekt.
Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 3.1.3, 3.1.4 en 3.1.5 zijn van overeenkomstige toepassing.
Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als:
de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarbetaling van ten minste €50,- per beheerjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 4.1.1.3, 4.1.1.4 en 4.1.1.5 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de agrarische beheerpakketten opgenomen eis ten aanzien van de minimale oppervlakte van de beheereenheid voor zover het areaal landbouwgrond waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én op de beide aldus aanééngrenzende arealen eenzelfde agrarisch beheerpakket zal worden uitgevoerd.
Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.2.1, en 5.1.2.2 zijn van overeenkomstige toepassing.
De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.3.1 en 5.1.3.2 en 5.1.3.2a zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de beheerpakketten landschap opgenomen eis ten aanzien van de minimale omvang, mits het beheerpakket landschap waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan een beheerpakket landschap waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt én de beide aldus aanééngrenzende beheerpakketten landschap identiek zijn.
In afwijking van de artikelen 3.1.7, tweede lid, 5.1.2.4, tweede lid en 5.1.3.5, eerste lid wordt, indien Gedeputeerde Staten de beschikking tot subsidieverlening op grond van een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag wijzigen, de uit die wijziging voortvloeiende verhoging van de subsidie en jaarvergoedingen gebaseerd op de tarieven die golden in het kalenderrespectievelijk beheerjaar waarin de aanvraag is ingediend zoals die luidde vóórdat voor het eerst een aanvraag tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid is ingediend.
Artikel 7.5a Toetreding tot samenwerkingsverband
Een aanvraag als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, tot vergroting van het areaal waarvoor een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt, welke wordt ingediend door een aanvrager als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel b onderscheidenlijk artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, én vergezeld gaat van een verzoek van een ontvanger van één of meer in de aanhef bedoelde subsidies tot intrekking van de aan hem verleende subsidies voor de terreinen waarop die aanvraag betrekking heeft, wordt niet gehonoreerd indien:
Onverminderd het eerste lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een of meer subsidies natuurbeheer dat ziet op de toeslag, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover het samenwerkingsverband niet in staat is de aan die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel van respectievelijke subsidies naar evenredigheid vast voor het verstreken gedeelte van het tijdvak.
Artikel 7.6 Wijziging subsidie in verband met verkleining
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen met het oog op de verkleining van het areaal waarvoor de subsidie wordt verstrekt, als die verkleining het gevolg is van de realisatie van een werk van algemene nutte.
Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen, als hij als gevolg van omstandigheden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 de subsidieverplichtingen niet langer kan nakomen.
Artikel 7.7 Beëindiging subsidie natuurbeheer in verband met wijziging natuurbeheertype
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen treft die zijn gericht op een wijziging van het op dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.
Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid intrekken vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, van start gaan, en de subsidie naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen, als:
de subsidieontvanger schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld in artikel 11 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht, beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde natuurbeheertype te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die gewijzigde instandhouding een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening heeft aangevraagd en ontvangt. De hiervóór bedoelde subsidieaanvraag wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 14c van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht.
Indien een subsidieontvanger subsidie ontvangt op grond van een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, tweede volzin, en de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de in het tweede lid, onderdeel c, eerste volzin, bedoelde instandhoudingsplicht weer van toepassing tot de termijn van zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.
Artikel 7.8 Wijziging baseline
Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, intrekken met ingang van het moment waarop zich de situatie als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 voordoet en de subsidie naar evenredigheid ambtshalve vaststellen als de subsidieontvanger een wijziging ingevolge het eerste lid niet aanvaardt.
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen met het oog op de verkleining van het areaal waarvoor de subsidie wordt verstrekt, als die verkleining het gevolg is van de realisatie van een werk van algemene nutte.
Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen, als hij als gevolg van omstandigheden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 de subsidieverplichtingen niet langer kan nakomen.
Gedeputeerde Staten trekken de desbetreffende subsidie voor het betreffende deel in en stellen haar naar evenredigheid vast als voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid.
Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen treft die zijn gericht op een wijziging van het op dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.
Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid intrekken vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, van start gaan, en de subsidie naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen, als:
de subsidieontvanger schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld in artikel 11 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht, beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde natuurbeheertype te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die gewijzigde instandhouding een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening heeft aangevraagd en ontvangt. De hiervóór bedoelde subsidieaanvraag wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 14c van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht.
Indien een subsidieontvanger subsidie ontvangt op grond van een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, tweede volzin, en de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de in het tweede lid, onderdeel c, eerste volzin, bedoelde instandhoudingsplicht weer van toepassing tot de termijn van zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.
Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, intrekken met ingang van het moment waarop zich de situatie als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 voordoet en de subsidie naar evenredigheid ambtshalve vaststellen als de subsidieontvanger een wijziging ingevolge het eerste lid niet aanvaardt.
De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van:
Gedeputeerde Staten maken geen gebruik van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid indien de verlaging ertoe zou leiden dat de minimale oppervlakte kleiner wordt dan de minimumoppervlakte die behoort bij het agrarische beheerpakket onderscheidenlijk beheerpakket landschap met de kleinste omvang dat de subsidieontvanger in het betreffende beheerjaar behoorde uit te voeren.
Artikel 8.1.2 Wie kunnen worden gecertificeerd
Artikel 8.1.2a Aanvraag certificering
Een aanvraag tot verlening van een certificaat als bedoeld in artikel 8.1.1 gaat vergezeld van:
Artikel 8.1.3 Certificeringsvoorwaarden
Gedeputeerde Staten kunnen een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat afgeven als is voldaan aan de voorwaarden, opgenomen in het corresponderende onderdeel van het Programma van Eisen Kwaliteitshandboek Natuurbeheer, zoals dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en gepubliceerd in het Provinciaal Blad.
Artikel 8.1.4 Aan certificering verbonden verplichtingen
Een houder van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat:
Artikel 8.1.5 Schorsing en intrekking certificaat
Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat intrekken als:
de houder van het certificaat opzettelijk een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie, bedoeld in de artikelen 3.1.1, 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, of 6.1, of willens en wetens heeft meegewerkt aan het indienen van een onjuiste aanvraag ter verkrijging door een landbouwer van een in artikel 4.1.2.4 bedoelde toeslag.
Artikel 8.1.6 Rechtsgevolgen intrekken certificaat
Als Gedeputeerde Staten een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer intrekken dat is afgegeven aan:
een samenwerkingsverband dat, een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, ontvangt, wordt met ingang van de datum van intrekking van het certificaat de beschikking dan wel de beschikkingen tot verlening van die subsidie of subsidies ingetrokken, waarbij die subsidie of subsidies naar evenredigheid worden vastgesteld.
Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing als de voormalig gecertificeerde begunstigde binnen acht weken na de datum van intrekking van het certificaat verzoekt de betreffende subsidieverlening met ingang van die datum te wijzigen in een subsidieverlening op basis van de rechten en plichten zoals die voor niet-gecertificeerde begunstigden gelden, mits de subsidieverlening waarop het wijzigingsverzoek ziet een oppervlakte betreft van minder dan 75 hectare..
Hoofdstuk 9 Collectief beheerplan
Artikel 9.1 Aanvraag vaststelling collectief beheerplan of wijziging daarvan
Een gebiedscoördinator kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot vaststelling van:
Artikel 9.2 Goedkeuring collectief beheerplan of wijziging daarvan
Hoofdstuk 10 Verlaging jaarvergoeding en subsidies
Artikel 10.1 Niet-naleving subsidieverplichtingen
Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie verbonden verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 3.1.7, tweede lid en 5.1.2.4, tweede lid, overeenkomstig de Beleidsregels verlagen subsidie POP2.
Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie of toeslag verbonden verplichtingen, niet zijnde de in artikel 10.2 bedoelde verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten:
. het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld, overeenkomstig:
artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1975/2006, indien de omvang van het uitgevoerde agrarisch beheerpakket, het uitgevoerde beheerpakket landschap of de oppervlakte van de landbouwgrond waarop wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan een de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, of een probleemgebiedensubsidie, kleiner is dan de omvang waarvoor die subsidie of toeslag is verleend;
artikel 18 van Verordening 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, “de Beleidsregels verlagen subsidie POP2, indien de niet-naleving een andere verplichting betreft als bedoeld onder i. of in artikel 10.2, voor zover het een in de aanhef bedoelde subsidie betreft die gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.
Artikel 10.2 Niet naleving randvoorwaarden
het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld, overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006, als de ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, in dat beheerjaar of kalenderjaar niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in respectievelijk artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel b, de onderscheiden subonderdelen van bijlage 7, onderdeel C, artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, die niet gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen, voor zover niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 10.3 Niet nalevingen en overdracht
Als een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, overeenkomstig artikel 7.3, eerste lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.
Als een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 7.3, tweede lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.
Als een ontvanger van een probleemgebiedensubsidie de landbouwgrond waarvoor hij die subsidie ontvangt ná de peildatum overdraagt aan een derde, worden door die derde in dat kalenderjaar begane schendingen van de aan de probleemgebiedensubsidie verbonden verplichtingen toegerekend aan de subsidieontvanger.
Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.3 Uitdienen onder bestaande voorwaarden
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van het onderhavige artikel respectievelijk artikel 34, tweede lid, van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister, is zijn artikel 1.12, tweede en vijfde lid, zoals dat artikel vanaf 1 januari 2010 luidt, van overeenkomstige toepassing voor zover subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van één of meerdere beheerspakketten zoals opgenomen in:
Artikel 12.4 Vrijwillig overstappen mogelijk
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van een ontvanger van één of meerdere subsidies op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Provincie Utrecht of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, die subsidies omzetten in één subsidie op basis van de onderhavige verordening, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of artikel 5 van de Subsidieregeling natuurbeheer provincie Utrecht 2007, kan de ontvanger van die subsidie slechts een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen voor zover:
in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de aanvraag betrekking heeft op alle beheerseenheden van de in onderdeel b van het onderhavige lid bedoelde beheerder die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van dit lid genoemde regelingen.
Een beheerder als bedoeld in het tweede lid kan voor de door hem beheerde beheerseenheden een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen, mits:
onverminderd de verdere voorwaarden in het eerste lid, de aanvraag betrekking heeft op al zijn beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt verleend op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer provincie Utrecht 2007.
Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het eerste tot en met derde lid een in het eerste lid bedoelde aanvraag indient voor een in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer provincie Utrecht 2007 opgenomen landschapselement dat wordt beschermd door een raster als bedoeld in bijlage 56 van die regelingen, dan dient dat raster eveneens in de in het eerste lid bedoelde aanvraag te worden opgenomen.
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van een ontvanger van één of meerdere subsidies op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Provincie Utrecht of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, die subsidies omzetten in één subsidie op basis van de onderhavige verordening, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden.
Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het vijfde lid een in dat lid bedoelde aanvraag indient voor een in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer provincie Utrecht 2007 opgenomen landschapselement dat wordt beschermd door een raster als bedoeld in bijlage 46 van die regeling, dan dient dat raster eveneens in de in het vijfde lid bedoelde aanvraag te worden opgenomen.
In afwijking van het eerste respectievelijk vijfde lid:
kunnen beheerders als bedoeld in artikel 21 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, artikel 18 van de Subsidieregeling natuurbeheer provincie Utrecht 2007 respectievelijk artikel 24 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer provincie Utrecht 2007 geen aanvragen als bedoeld in het eerste respectievelijk vijfde lid indienen;
kan, indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in artikel 5 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer provincie Utrecht 2007, niet de ontvanger van de betreffende subsidie, maar de in die bepaling bedoelde beheerders, elk voor de door hem beheerde beheerseenheden, de in het vijfde lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag indienen, mits:
Gedeputeerde Staten kunnen in een besluit als bedoeld in artikel 1.3 opnemen dat de omzetting danwel wijziging van de beschikking tot subsidieverlening zoals bedoeld in het onderhavige artikel voor bepaalde basis-, plus-, beheers- of landschapspakketten, categorieën van begunstigden of gebieden is uitgesloten.
Een subsidieontvanger als bedoeld in het eerste lid die voor het begrotingsjaar 2011 een aanvraag als bedoeld in dat lid heeft ingediend welke slechts gedeeltelijk is goedgekeurd, kan voor het begrotingsjaar 2012 nogmaals een aanvraag indienen tot uitbreiding van de beschikking tot subsidieverlening op basis van de onderhavige verordening met die afgewezen beheerseenheden, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
de aanvraag tot uitbreiding voldoet inmiddels wél aan de voorwaarden van het eerste lid, met dien verstande dat de omzetting, in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geschiedt voor de resterende duur van de in artikel 3..2 bedoelde periode, waarbij die uitbreiding slechts kan ingaan op 1 januari 2012.
Artikel 12.5 Langere subsidieperiode
Als een begunstigde na de einddatum van een subsidie op grond van:
de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister; een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer wenst te ontvangen, kunnen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidie slechts verstrekken als:
in afwijking van de artikelen 3.1.2, 4.1.1.2 en 5.1.1.2, de begunstigde zich ertoe verbindt de aan de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer verbonden verplichtingen eveneens te zullen naleven gedurende de periode, gelegen tussen de einddatum van de subsidie op grond van de hiervoor genoemde regelingen en de datum waarop de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer zou zijn ingegaan indien geen verlenging van die periode zou hebben plaatsgevonden;
Artikel 12.6 Niet gecertificeerden tot 1 januari 2015
Een begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.1.3, eerste lid, of 5.1.2.1, eerste lid, die een aanvraag indient voor een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, wordt aangemerkt als ware hij gecertificeerd begunstigde, mits hij uiterlijk 15 november 2013 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de begunstigde als ware hij gecertificeerd begunstigde eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2015.
Een rechtspersoon die een aanvraag indient tot vaststelling van een collectief beheerplan wordt aangemerkt als ware hij gebiedscoördinator, mits hij uiterlijk 1 januari 2011 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de rechtspersoon als ware hij gebiedscoördinator eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2013.
Artikel 8.1.6, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag tot certificering afwijzen, met dien verstande dat het in het tweede lid van artikel 8.1.6 bedoelde verzoek, in afwijking van de tekst van dat onderdeel, uiterlijk binnen acht weken na de afwijzing van de aanvraag wordt ingediend.
Op aanvragen voor subsidies natuurbeheer, subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer binnen of buiten natuurterreinen die zijn ingediend vóór 1 september 2013 blijven de bepalingen van onderscheidenlijk hoofdstuk 3, afdeling 4.1.1, afdeling 5.1.2 en afdeling 5.1.3 van toepassing zoals dezen tot die datum luidden.
In afwijking van het zesde lid dient een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer die in aanmerking wenst te komen voor de toeslag ruige stalmest, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, zoals die bepaling tot 1 september 2013 luidde, daartoe met ingang van 1 januari 2014 te voldoen aan de voorwaarden, opgenomen in bijlage 7, onderdeel c, subonderdeel 4.
Aldus vastgesteld in de vergadering van provinciale staten van Utrecht van 20 april 2009. R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier. Uitgegeven 3 juli 2009 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen H.H. SIETSMA, secretaris
Provinciaal Blad, 2407 van 2014
ToelichtingSubsidieverordening natuur- en landschapsbeheerBij de decentralisatie van Programma Beheer als onderdeel van het Investeringsbudget Landelijk Gebied ILG per 1 januari 2007 hebben de provincies twee subsidieregelingen vastgesteld: de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer (PSN) en de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (PSAN). Deze provinciale regelingen waren de opvolgers van de tot dat moment geldende nationale subsidieregelingen voor natuurbeheer (SN) en agrarisch natuurbeheer (SAN) en daar ook in belangrijke mate op gebaseerd. Omdat die regelingen werden ervaren als ingewikkeld, rigide en gedetailleerd met te weinig mogelijkheden voor regionaal maatwerk, is bij de overgang afgesproken dat de provincies zich zullen inspannen om een nieuw, vereenvoudigd stelsel voor natuurbeheer in te voeren. Het IPO heeft daartoe in oktober 2007 een strategische visie ontwikkeld. Op basis daarvan is in nauw overleg met alle betrokkenen (LNV, terreinbeherende organisaties, organisaties van particulier en agrarische natuurbeheer, DLG, DR) gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw stelsel en een daarop gebaseerd model voor een nieuwe Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer, die in de plaats komt van de huidige PSN en PSAN. Het nieuwe stelsel gaat uit van een samenspel van alle bij het beheer van het landelijk gebied betrokken partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de natuur(kwaliteit): • Agrarische natuurbeheerders (ondernemers en particulieren, die natuurbeheer uitoefenen op gronden met een landbouwkundig gebruik); • Terreinbeherende organisaties (TBO's: stichtingen en verenigingen, die professioneel natuurbeheer als hoofddoel hebben, zoals Natuurmonumenten, de Provinciale Landschappen en Staatsbosbeheer); • Natuurbeheerders niet zijnde TBO's (particulieren, stichtingen, gemeenten, etc. die natuurterreinen beheren). Landelijke taal voor natuur en landschap: de Index voor natuur en landschap. In gemeenschappelijk overleg tussen beheerdersorganisaties en de overheid (IPO/LNV) is een nieuwe, uniforme en sterk vereenvoudigde “natuurtaal” tot stand gekomen, die van groot belang is voor goede afstemming tussen beheerders (onderling) en overheden. De Index natuur en landschap is het instrument voor de sturing op doelen, de financiering van het natuur- en landschapsbeheer en de monitoring. De Index bestaat uit de onderdelen natuur (N), agrarische natuur (A) en landschapselementen (L). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in doelen (natuurtypen, agrarische natuurtypen en landschapselemententypen) en beheertypen (natuurbeheertypen, agrarische beheertypen en landschapsbeheertypen). Gebiedsaanduidingen vinden plaats op het niveau van beheertypen. Deze beheertypen zijn een onlosmakelijk verbonden met de onderhavige verordening (bijlage1).Sturen op natuurdoelen via natuurbeheerplanCentraal in het nieuwe stelsel staat het natuurbeheerplan. Dat heeft ten opzichte van zijn voorgangers (natuurgebiedsplan, beheergebiedsplan en landschapsbeheerplan), een prominentere rol bij de sturing van doelen, de financiering van de maatregelen, de (procesmatige) voorwaarden voor subsidieverlening, monitoring en evaluatie. Aan de hand van de Index natuur en landschap (beheertypen) wordt per gebied concreet aangegeven welke rijks- en provinciale natuurdoelen worden nagestreefd en welke voorwaarden daarbij gelden om voor een beheervergoeding in aanmerking te komen. Zo is het voor de subsidieaanvrager vooraf helder welke gebieden en doelen in aanmerking komen voor subsidie. Via de jaarlijkse openstellingsbesluiten geeft de provincie aan hoeveel budget er beschikbaar is. De provincie kan in het natuurbeheerplan via een contour gebieden aanwijzen waarin zij onderlinge afstemming en samenwerking tussen beheerders noodzakelijk acht. Dat doet zij bijvoorbeeld op basis van de problematiek en de opgaven in een bepaald gebied of vanwege de beoogde effectiviteit van het beheer. Bij beheervormen die een gebiedsgerichte aanpak vereisen (landschapselementen en bij dynamisch beheer van weidevogels, akkervogels en ganzen) kan een collectief beheerplan worden gevraagd van de betrokken beheerders in het gebied met een belangrijke rol voor een gecertificeerde ANV of Stichting Landschapsbeheer. Bij de eerste generatie natuurbeheerplannen (vanaf 1-1-2010) zullen in ieder geval de aanduidingen in de bestaande natuur- en beheergebiedsplannen ‘technisch’ omgezet worden naar de definities van de nieuwe typologie van de Index natuur en landschap. Vanaf 2010 zal worden gewerkt aan de tweede generatie natuurbeheerplannen, waarin meer aandacht zal worden geschonken aan de natuurkwaliteit.Onderscheid beheer en kwaliteitsimpulsenIn het nieuwe stelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen beheer van bestaande (agrarische ) natuur en kwaliteitsimpulsen. De subsidie voor het beheer van de (agrarische) natuur wordt via deze verordening direct geregeld tussen beheerder en provincie. De kwaliteitsimpulsen (inrichting, zware kwaliteitsinvesteringen en functieverandering) verlopen via het gebiedsgerichte proces en worden volgens de ILG systematiek gefinancierd via de provinciale ILG Verordening. De aanvragen worden door de provincie getoetst aan het rede pMJP en de doelen in het natuurbeheerplan. Het budget voor inrichting en functie verandering uit het huidige Programma Beheer zal worden toegevoegd aan het integrale ILG-budget onder het pMJP. Daarvoor wordt de ILG-verordening aangepast via een IPO model wijziging.Kwaliteitsborging via certificering en controleEr wordt een onderscheid gemaakt tussen wel of niet gecertificeerde beheerders. Certificering biedt de overheid vertrouwen in de kwaliteit en professionaliteit van de beheerders om kwalitatief goed beheer uit te voeren en transparant te zijn over de werkwijze. Dit vertaalt zich ook in een reductie van controle- en administratieve lasten bij beheerder en overheid. Certificering kan via een individueel certificaat (bijv: Natuurmonumenten, Provinciale Landschappen, particuliere beheerders) of via groepscertificering (bijv: Unie van Bosgroepen en ANV’s), waarbij een deel van het werkproces van de beheerder wordt overgenomen en er op wordt toe gezien dat de aangesloten beheerders het afgesproken beheer uitvoeren. In beginsel kunnen alle beheerders in aanmerking komen voor (groeps)certificering. De kwaliteit van het natuurbeheer wordt vervolgens gewaarborgd via een periodieke audit, waarbij de processen, beschreven in het certificaat, worden gecontroleerd. Voor agrarisch natuurbeheer zijn de voordelen van certificering beperkt, omdat agrarisch natuurbeheer deels wordt gefinancierd vanuit het Europese POP-2. Vanwege de Europese verordening 1975/2006 inzake de controles bij agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het in principe niet mogelijk om door middel van certificering (“zelfcontrole”) de controledruk vanuit de overheid omlaag te brengen. Certificering is vooral relevant voor agrarische natuurverenigingen. Bij bepaalde natuur- of landschapsdoelen (akker- en weidevogelbeheer, ganzenbeheer, landschapsbeheer) is voor de effectieve inzet van beheerspakketten een actieve rol van een gecertificeerde ANV gewenst. Bij niet-gecertificeerde beheerders wordt de kwaliteit van het beheer gecontroleerd door de overheid. Naar aanleiding van de controles kunnen zo nodig adviezen en/of aanwijzingen aan de beheerder worden gegeven om het beheer te verbeteren. De bevindingen uit de controles hebben geen gevolgen voor reeds verleende subsidies, tenzij sprake is van laakbaar gedrag. Omdat de overheid bij de niet-gecertificeerde beheerder hogere uitvoeringslasten heeft, worden bij natuurbeheer twee subsidietarieven gehanteerd: een standaard tarief voor niet gecertificeerde beheerders en een hoger tarief voor gecertificeerde beheerders.Afrekenen op uitgevoerd beheerBeheerders zijn verplicht de bestaande (agrarische) natuur in stand te houden en worden afgerekend op het uitgevoerde beheer. Door de verplichting van instandhouding is er sprake van minder controle (niet meer tellen etc). De controles in het veld zijn met name gericht op de feitelijke situatie van instandhouding en het naleven van voorwaarden in beschikking en verordening.De onderhavige verordening komt in de plaats van de huidige (P)SN en ()SAN. Bij het opstellen daarvan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. De verordening moet voldoen aan artikel 11,3e lid van de WILG. Activiteiten, voorwaarden en bedragen moeten daarin worden genoemd; 2. Uniformiteit in twaalf provincies. Het gevolg van de ILG decentralisatie naar de provincies mag niet zijn dat met name landelijk werkende organisaties worden geconfronteerd met grote verschillen in provinciale regelingen. De uniformiteit vereist dat het hanteren van de verordening voor gaat op eigen provinciale beleidsintenties op het gebied van uniformiteit in subsidiekaders etc. 3. Zo simpel mogelijk, maar wel een gedegen juridische basis voor subsidieverlening. 4. Geen dubbelingen met de AWB, maar wel –waar nodig- met nadere uniforme invullingen van soms ruime AWB bepalingen. 5. Onderscheid beheerders van natuur en agrarische natuurbeheerders. Deze doelgroepbenadering bevordert de toegankelijkheid van de verordening en is ook om de volgende redenen nodig: • bij agrarisch natuurbeheer gelden andere, strengere eisen in het kader van de EU-staatsteunregels; • agrarisch natuurbeheer wordt voor een deel betaald uit POP-gelden; het overige natuurbeheer niet. Voor POP-subsidies geldt een aantal specifieke beleidsregels voor cross-compliance, toekenning, controle, handhaving en sanctionering. • bij agrarisch natuurbeheer gaat het om aanzienlijk meer beheerders en vaak kleine oppervlakten, met name bij het randenbeheer. • er zijn bijna geen mogelijkheden om via verzamelaanvragen subsidies toe te kennen aan ANV’s. De EU eist dat de subsidie geheel bij de eindbegunstigde terecht komt. • bij agrarisch natuurbeheer is een duurzaam natuurbeheer niet gegarandeerd. Er wordt geen wijziging van de bestemming naar natuur of duurzame vastlegging van de natuurfunctie in een kwalitatieve verbintenis gevraagd. Zou dit wel gevraagd worden dan daalt de grond in waarde en is per definitie sprake van particulier natuurbeheer. De functies natuurbeheer en agrarische productie moeten gecombineerd worden. 6. Onderscheid gecertificeerde en niet-gecertificeerde beheerders Voor gecertificeerde aanvragers geldt een reductie van de verplichtingen, die bij de aanvraag en gedurende de looptijd van de subsidie moeten worden nagekomen. Bij de gecertificeerde natuurbeheerders is een aanzienlijke vereenvoudiging mogelijk door langjarige subsidiering van beheer van natuurterreinen (maximaal 6-jarige beschikkingen). Zij worden vrijgesteld van een aantal verplichtingen. Bij niet-gecertificeerde natuurbeheerders is meer controle vanuit de overheid noodzakelijk. Daarom krijgen zij een standaard-subsidiebedrag en de gecertificeerde natuurbeheerders een iets hoger bedrag. Agrarische natuurbeheerders met een certificaat zijn ook vrijgesteld van een aantal verplichtingen. Er is sprake van verschillende regiems bij: • Hoogdynamisch beheer (ganzen, weidevogels, etc.), waarbij jaarlijks wisseling plaats vindt van percelen (en daarmee ook van het aantal ha in beheer); • Laagdynamisch beheer (botanische natuur, landschapselementen), beheer van vaste percelen (vergelijkbaar met natuurbeheer).In de Index Natuur en landschap zijn beheertypen opgenomen voor het beheer van natuur en landschap. Regulier beheer van bestaande natuur is een structurele taak ter instandhouding van de bestaande natuurkwaliteit. Subsidieverzoeken worden getoetst aan de natuurbeheertypen in het natuurbeheerplan. In dat plan is aangegeven in welke gebieden voor welke natuurbeheertypen subsidie kan worden aangevraagd. De huidige subsidiering van bestaande natuur, ook buiten de EHS, wordt gecontinueerd. De provincies kunnen ervoor kiezen om in aanvulling op de rijksmiddelen voor beheer van natuur en landschapswaarden buiten de EHS ook eigen middelen in te zetten. Daarnaast hebben provincies de mogelijkheid om in bijzondere situaties (bijvoorbeeld voor extra bescherming van Natura-2000 gebieden of specifieke soorten) gebiedsspecifieke beheerpakketten toe te voegen, bij voorkeur via de maatregelen uit de Catalogus groenblauwe diensten.Wie mag aanvragenAanvragen kunnen worden ingediend door TBO’s, particuliere terreinbeheerders en gemeenten, die natuur en/of landschap in (bloot) eigendom, erfpacht (>25 jaar), met beklemrecht hebben of in tijdelijk gebruik op grond van art 189 Landinrichtingswet en/of art. 45 Wilg. Waterschappen, waterleidingbedrijven, rijksoverheid (Staatsbosbeheer, Defensie, BBL, Domeinen inclusief Kroondomein) en de provincies zijn uitgesloten. Gemeenten kunnen voor natuurterreinen waarvoor zij uit het huidige Programma Beheer in 2009 een subsidie ontvangen ook in het nieuwe stelsel beheersubsidie aanvragen. Voor terreinen waarvoor in 2009 geen subsidie wordt verstrekt kunnen zij geen subsidie meer aanvragen; deze uitsluiting geldt voor bestaande en nieuwe natuur. Alle gronden die vallen onder de definitie van een beheertype waarvan de aanvrager eigenaar of erfpachter is tellen mee, alsmede alle gronden waarover de aanvrager via volmacht beschikt. De aanvragen worden per provincie ingediend volgens een landelijk uniform aanvraagformulier. Desgewenst kan door groepen van particulieren gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om één gezamenlijke aanvraag in te dienen (bijv. via koepels als de Unie van Bosgroepen, SBNL en via groepen van particulieren).De subsidieDe grondslag voor de subsidie natuurbeheer is gelegen in de standaardkostprijs van het betreffende natuurbeheertype in de Index. De hoogte van de subsidie is een vast, landelijk uniform percentage van die standaardkostprijzen. Daarbovenop kan de provincie, in bijzondere gevallen, een toeslag geven voor specifiek, gebiedsgerichte omstandigheden (vaarland, geaccidenteerd terrein) of een specifiek beheerpakket (bijvoorbeeld voor soortenbescherming).VoorwaardenIn dit onderdeel is uitsluitend ‘natuurgrond’ subsidiabel. De gronden zijn in principe opengesteld voor publiek, tenzij anders is overeengekomen met de provincie. Beheerders die hun terreinen hebben opengesteld komen in aanmerking voor recreatiesubsidie openstelling. Die subsidie kan alleen worden aangevraagd in combinatie met een beheersubsidie. Dit onderdeel wordt alleen voor staatssteun gemeld; er is dus geen sprake meer van EU- cofinanciering (en de daarbij behorende controle) voor landschapselementen. In de Index Natuur en landschap zijn agrarische beheertypen en agrarische beheerpakketten opgenomen voor natuur op landbouwgrond. In het natuurbeheerplan is aangegeven in welke gebieden voor welke agrarische beheertypen/beheerpakketten subsidie kan worden aangevraagd. Deze pakketten zijn nodig in verband met de EU-regelgeving. De provincie kan ervoor kiezen om in aanvulling op de landelijk generieke pakketten voor agrarisch natuurbeheer voor bijzondere situaties eigen gebiedsspecifieke pakketten toe te voegen.Wie mag aanvragenEigenaren, erfpachters en pachters van agrarische natuur kunnen aanvragen. De beheerder verklaart dat hij gedurende de looptijd (6 jaar) van de beschikking het duurzaam gebruiksrecht heeft.
De subsidieIn het natuurbeheerplan staat aangegeven in welke gebieden welke agrarische beheertypen/ beheerpakketten van toepassing zijn. De aanvrager krijgt een subsidiebeschikking voor 6 jaar. Voor weidevogelgebieden kunnen alleen aanvragen worden gedaan via tussenkomst van (gecertificeerde) ANV’s, die moeten zorgen voor een goede onderliggende afstemming tussen aanvragers in een gebied. Wel is sprake van een individuele aanvraag, omdat de uitbetaling op grond van europese regels rechtstreeks aan de begunstigde moet plaatsvinden.VoorwaardenDe grond moet voldoen aan de definitie landbouwgrond. Een koppeling met de probleemgebiedensubsidie is mogelijk. Vanuit het POP zijn verplichte controles nodig. Deze worden uitgevoerd door één organisatie, de AID. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie landschapsbeheer verstrekken aan natuurbeheerders en een subsidie agrarisch landschapsbeheer aan agrariërs. Voor deze subsidie komen de hierboven bedoelde natuurbeheerders en agrarische natuurbeheerders in aanmerking. In het natuurbeheerplan is aangegeven binnen welke gebieden of op welke percelen voor welke beheertypen/beheerpakketten een subsidie (agrarisch) landschapsbeheer kan worden verstrekt. De aanvrager krijgt een subsidiebeschikking voor 6 jaar. Om het proces van aanvragen, beschikken en controleren eenvoudiger te maken zijn er zo min mogelijk eisen in de verordening opgenomen. De aanvraagprocedure is sterk vereenvoudigd. Goede voorlichting over subsidiemogelijkheden (digitaal en op papier) zal de kwaliteit van de aanvragen verhogen. Door de aanvraag voor de indiening al te checken op het natuurbeheerplan krijgt de aanvrager direct duidelijkheid. Het digitaal aanvragen wordt zo veel mogelijk gestimuleerd via een op internet raadpleegbare kaart. Dit zal gelden als eis voor gecertificeerde beheerders. Door te werken met een ijkmoment, waarop grond aan bepaalde aanvragen wordt toegerekend, zal een groot aantal meldingen van wijzigingen (nu nog op grond van de SAN en de SN) worden voorkomen. In de huidige regeling Organisatiekosten Samenwerkingsverbanden SAN-OS (onderdeel van de (P)SAN) is de mogelijkheid voor ANV’s opgenomen om tot 2010 subsidie te krijgen voor organisatiekosten voor een periode van zes jaar. Inmiddels is duidelijk geworden dat voor het bereiken van de doelstellingen voor agrarisch beheer van natuur en landschap continuering van de subsidie noodzakelijk is. De omvorming van Programma Beheer leidt tot een andere werkwijze bij het agrarisch natuurbeheer. De provincie geeft in het natuurbeheerplan aan in welke gebieden sprake is van subsidieverlening voor collectief agrarisch natuurbeheer op basis van een collectief beheerplan. Daar is samenwerking van individuele beheerders noodzakelijk vanwege een goed rendement van beheer en het begeleiden van subsidieaanvragen. De provincie kan na overleg in het gebied- aangeven welke instantie optreedt als gecertificeerd gebiedscoördinator. Dat zal in veel gevallen een ANV zijn. Maar ook andere gecertificeerde collectieven en organisaties, die een vergelijkbare rol spelen, kunnen die taak op zich nemen. Zo valt te denken aan een TBO met een natuurterrein als kerngebied voor weidevogels of een koepelorganisatie agrarisch natuurbeheer of een provinciale stichting landschapsbeheer. En in het uiterste geval, als andere mogelijkheden niet voorhanden zijn, kan een provinciale ambtenaar optreden als gebiedscoördinator. Het onderdeel waarbij de gebiedscoördinator subsidie kan krijgen voor de coördinatie van agrarisch natuurbeheer is nieuw. De hoogte van de subsidie is gekoppeld aan de aard van de beschreven en uitgevoerde activiteiten in het kader van een (maximaal) 6-jarig werkprogramma. Voor de verdere professionalisering van de ANV’s (gecertificeerd of niet) bestaat in het verlengde van de huidige SAN-OS de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor organisatiekosten. Ook bij de subsidie organisatiekosten ANV’s is een (maximaal) 6-jarig werkprogramma de basis voor subsidieverlening. De subsidie wordt verstrekt voor de organisatie van activiteiten in het gebied gericht op: 1. kennisbevordering, professionalisering en ecologische en/of landschappelijke sturing (toezicht); 2. draagvlak, promotie en samenwerking (intern en extern); 3. werving, aanvraagbegeleiding en administratie; 4. kwaliteitsborging (certificering), monitoring en rapportage.
Artikel 1.4 In het eerste lid is bepaald dat subsidies worden verleend via het principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’: subsidieaanvragen die het eerst binnen zijn, worden het hoogst gerangschikt. Subsidieaanvragen die op gelijke datum binnenkomen, worden gerangschikt via loting (eerste lid). Op grond van het tweede lid worden echter alle aanvragen in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer die onderdeel uitmaken van één collectief beheerplan en ingevolge artikel 4.1.2.1 gelijktijdig zijn ingediend, geacht één aanvraag te zijn. Op deze wijze worden alle aanvragen die onderdeel uitmaken van één collectief beheerplan altijd gelijk gerangschikt. Achtergrond hiervan is dat alle aanvragen die onderdeel uitmaken van één collectief beheerplan gelijktijdig en in samenhang met elkaar beoordeeld moeten worden. Een ongelijke rangschikking zou dit onmogelijk maken.
Artikel 1.8 Ingevolge hoofdstuk 7 kunnen verleende subsidies onder voorwaarden worden gewijzigd. Een wijziging kan leiden tot verlaging van de subsidie. Gevolg daarvan kan zijn dat het jaarlijks uit te betalen voorschot aan de betreffende begunstigde minder bedraagt dan €200,-. Dit leidt niet tot intrekking van de subsidie. De minimale subsidiegrens van €200,- per jaar geldt in die gevallen dus niet.
Artikel 2.1 Het natuurbeheerplan vormt de basis voor het subsidiestelsel: in het natuurbeheerplan wordt op vastgelegd welk soort subsidie waar kan worden verstrekt. Voor subsidies natuurbeheer en subsidies agrarisch natuurbeheer wordt op topografische kaarten aangegeven welke percelen voor subsidie in aanmerking komen en welk soort subsidie op de betreffende percelen kan worden verstrekt. Dit betekent voor natuurbeheer dat van alle percelen waar Gedeputeerde Staten een subsidie natuurbeheer willen kunnen verstrekken, wordt bepaald tot welk natuurbeheertype dat perceel behoort. Op basis van het natuurbeheerplan kan zo exact worden bepaald waar welke subsidie kan worden verstrekt. Voor agrarisch natuurbeheer vindt de aanwijzing plaats op het niveau van agrarische beheertypen: voor ieder perceel waar Gedeputeerde Staten een subsidie agrarisch natuurbeheer willen kunnen verstrekken, wordt bepaald tot welk agrarisch beheertype dat perceel behoort. Er zijn momenteel vijf agrarische beheertypen. Onder deze agrarische beheertypen kunnen meerdere agrarische beheerpakketten vallen (zie bijlage 4, onderdeel B). Dit betekent dat in het natuurbeheerplan voor agrarisch natuurbeheer is vastgelegd welke scope van agrarische beheerpakketten op welke percelen kunnen worden verstrekt. Voor subsidies landschapsbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer wordt aangegeven binnen welke gebieden voor welke landschapsbeheertypen subsidies landschapsbeheer kunnen worden verstrekt. Er wordt dus niet op perceelsniveau, aangegeven voor welke landschapsbeheertypen subsidie kan worden verstrekt. Dit houdt verband met het gegeven dat het voor veel landschapselementen – zoals bijvoorbeeld knotwilgen - ondoenlijk is om exact aan te geven waar ze zijn gelegen. Voor probleemgebiedensubsidies wordt in het natuurbeheerplan alleen bepaald waar die subsidie kan worden verstrekt. Alleen gebieden die op grond van het plattelandsontwikkelingsplan 2007-2013 zijn aangewezen als probleemgebied, mogen worden aangewezen. Op grond van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten enkele verfijningen in het natuurbeheerplan aanbrengen. Gedeputeerde Staten kunnen op basis van onderdeel a aangeven in welke gebieden de openstellingsverplichting die in beginsel is verbonden aan een subsidie natuurbeheer, in elk geval niet geldt. De reden van het niet openstellen moet zijn gelegen in een van de redenen, genoemd in artikel 3.6, vierde lid, onderdeel a. Deze aanwijzing neemt niet weg dat subsidieontvangers ook voor gebieden die niet zijn aangewezen, een beroep kunnen doen op de vrijstellingsgronden, opgenomen in artikel 3.6, vierde lid, onderdeel a. Op basis van de onderdelen b en c kunnen Gedeputeerde Staten aangeven voor welke percelen hogere tarieven dan de standaardtarieven kunnen gelden. Voor subsidies natuurbeheer en subsidies agrarisch natuurbeheer bestaat de mogelijkheid om hogere dan de reguliere tarieven toe te passen op percelen die alleen varend kunnen worden bereikt (zie artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b en 4.1.1.8, tweede lid). Voor deze percelen geldt dat de beheerkosten hoger zijn dan voor percelen die per weg of pad bereikbaar zijn. Deze meerkosten kunnen via gebruikmaking van een hoger tarief worden vergoed. Voor subsidies natuurbeheer bestaat voorts de mogelijkheid om voor percelen die worden beheerd met gebruikmaking van schaapskuddes een hoger tarief vast te stellen. Het beheren met gebruikmaken van schaapskuddes is dermate kostbaar dat de reguliere tarieven onvoldoende kostendekkend zijn. Daarom kunnen Gedeputeerde Staten voor deze specifieke beheervorm hogere tarieven vaststellen. Gedeputeerde Staten kunnen alleen gebruik maken van de mogelijkheid om deze hogere tarieven toe te passen voor percelen die ze als zodanig in het natuurbeheerplan hebben aangewezen. Voor collectief agrarisch natuurbeheer kunnen in het natuurbeheerplan nadere bepalingen worden opgenomen op grond van het vierde lid van artikel 2.1. Collectief agrarisch natuurbeheer houdt het volgende in. Bepaalde soorten van agrarisch natuurbeheer zijn alleen doeltreffend als het beheer een zekere omvang heeft en verschillende soorten beheer binnen een gebied goed op elkaar zijn afgestemd. Dit is het geval bij onder andere het weidevogelbeheer: zo heeft het geen nut om aan kuikenbeheer te doen als er binnen dat gebied geen uitgesteld maaien plaatsvindt. De randvoorwaarden voor het collectief agrarisch natuurbeheer zijn neergelegd in het natuurbeheerplan. Op basis van het vierde lid kan in het natuurbeheerplan worden vastgelegd wat de buitengrenzen en de minimale oppervlakte zijn voor het gebied waar collectief agrarisch natuurbeheer plaatsvindt. Tevens kan worden bepaald welke agrarische beheerpakketten moeten voorkomen en in welke verhouding. Deze beheerpakketten zijn die pakketten die behoren tot het agrarisch beheertype van het betreffende gebied. In het collectief beheerplan dat de gebiedscoördinator in samenspraak met de participerende landbouwers opstelt, zal vervolgens op perceelsniveau worden aangegeven welk agrarisch beheerpakket wordt uitgevoerd (zie hoofdstuk 9 en bijlage 6). Het kan voorkomen dat in een bepaald gebied niet alleen agrarisch natuurbeheer, maar ook natuurbeheer plaatsvindt dat effectief is voor het doel van het collectieve agrarische natuurbeheer. Weidevogelbeheer kan immers zowel in het kader van agrarisch natuurbeheer als in het kader van natuurbeheer plaatsvinden. Daarom moet op grond van bijlage 6 bij deze verordening het relevante natuurbeheer dat binnen het gebied plaatsvindt, worden opgenomen in het collectief beheerplan.
Artikel 3.3 Artikel 3.3 beschrijft wie in aanmerking kunnen komen voor een subsidie natuurbeheer. Dit zijn natuurlijke of rechtspersonen die bij aanvang van het eerste kalenderjaar zeggenschap hebben over het beheer krachtens een van de in het eerste lid genoemde rechten. Dit betekent dat een eigenaar die de grond in erfpacht heeft gegeven, geen subsidie meer zal kunnen aanvragen omdat de eigenaar slechts het bloot eigendom heeft en geen zeggenschap meer heeft over het grondgebruik en het beheer. Pachters komen niet in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer. Wel kunnen de genoemde gerechtigden die hun grond in pacht uitgeven, subsidie ontvangen, zolang ze de pacht zo hebben vorm gegeven dat de zeggenschap over het beheer nog bij hen ligt. Het begunstigdenbegrip is voorts ingekaderd via de peildatum. De subsidie wordt verleend voor een periode van zes kalenderjaren. De subsidieontvanger moet gedurende elk van de zes kalenderjaren waarvoor hij subsidie ontvangt, op 15 mei de zeggenschap hebben over het beheer van de grond. Wanneer dat niet het geval is, wordt de subsidie ambtshalve ingetrokken tenzij de subsidie overeenkomstig artikel 7.3 is overgedragen. Gevolg van deze constructie is dat tijdelijke overdracht van een natuurterrein aan een derde geen gevolgen heeft voor de subsidie, zolang deze overdracht niet de datum van 15 mei omvat en de subsidieontvanger er zorg voor draagt dat de derde de subsidievoorschriften naleeft. Alleen overdracht van de zeggenschap van een natuurterrein waardoor ook op de datum van 15 mei de zeggenschap over het beheer krachtens een van de in dit artikel genoemde rechten bij een derde berust, heeft gevolgen voor de subsidie. In die gevallen zal de subsidie moeten worden overgedragen (zie artikel 7.3). Ook samenwerkingsverbanden van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde begunstigden kunnen subsidie ontvangen. Gevolg van de peildatum zoals die in het eerste lid, onderdeel a, is opgenomen, is dat een samenwerkingsverband alleen dan subsidie kan ontvangen als de zeggenschap over het beheer van de natuurterreinen waarvoor subsidie wordt verleend, op 15 mei van elk van de zes kalenderjaren ligt bij degenen die onderdeel van dat samenwerkingsverband uitmaken.
Artikel 3.4 Aanvragers van subsidies natuurbeheer moeten bij de aanvraag op een topografische kaart aangeven voor welke natuurterreinen welke subsidie wordt aangevraagd. De reden hiervan is dat het bestuursorgaan kan toetsen of de opgegeven oppervlakte de juiste is en of voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, op basis van het natuurbeheerplan subsidie mag worden verstrekt. Subsidieontvangers die zijn gecertificeerd, hoeven niet op perceelniveau aan te geven voor welke terreinen voor welk beheertype een subsidie natuurbeheer wordt aangevraagd. Zij moeten op een topografische kaart de buitengrenzen aangeven en een lijst van oppervlaktetotalen waarvoor de subsidies natuurbeheer worden aangevraagd indienen, uitgesplitst naar onder andere de beheertypen. Op basis van de kaart met buitengrenzen kan worden bepaald voor welke terreinen subsidies worden aangevraagd. Dit betekent dat terreinen waarvoor geen subsidie wordt aangevraagd en die liggen binnen een gebied waarvoor wel subsidies worden aangevraagd ook op de kaart moeten worden aangegeven. De certificering geldt als voldoende waarborg dat de begunstigde geen subsidie aanvraagt voor gebieden die niet zijn begrensd in het natuurbeheerplan.
Artikel 3.6 In artikel 3.6 zijn de verplichtingen opgenomen die zijn verbonden aan het verkrijgen van de subsidie. In de onderdelen a tot en met f en i wordt gesproken van ‘zorg dragen voor’. De subsidieontvanger moet er zorg voor dragen dat beheer wordt gevoerd, dat het terrein is opengesteld enz. Deze formulering houdt verband met de peildatum. Gevolg van de peildatum is dat er gedurende een kalenderjaar, buiten de periode van 15 mei van dat jaar, anderen de zeggenschap over het beheer van het natuurterrein kunnen hebben, zonder dat dat gevolgen heeft voor de ontvanger van de subsidie. Degene die de grond 15 mei heeft, krijgt het betreffende kalenderjaar de jaarvergoeding en is tevens verantwoordelijk voor het naleven van de subsidieverplichtingen. Als dus een derde de grond in gebruik heeft, moet de subsidieontvanger er zorg voor dragen dat die derde de subsidievoorschriften naleeft. Als dat niet het geval is, kan zijn subsidie worden verlaagd. In de onderdelen g en h is niet gekozen voor de formulering ‘draagt zorg voor’, omdat het in de onderdelen g en h gaat om meldingsplichten. De subsidieontvanger, en niet een eventuele derde-gebruiker, is gehouden de meldingen te doen. Samenwerkingsverbanden die subsidie ontvangen, moeten met degenen die onderdeel van dat samenwerkingsverband uitmaken en de natuurterreinen beheren, schriftelijke afspraken maken zodat wordt geborgd dat de subsidievoorschriften worden nageleefd en een vergoeding bij de feitelijke beheerder terecht komt. De afspraken hoeven alleen te worden gemaakt met beheerders die op de peildatum, 15 mei, de zeggenschap hebben over de natuurterreinen waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Dit is een logisch gevolg van het feit dat met een peildatum wordt gewerkt. In de leden vier tot en met zeven zijn de voorschriften opgenomen die gelden als een terrein waarvoor subsidie wordt verstrekt, niet kan worden opengesteld. In de provinciale Subsidieregeling natuurbeheer (PSN) was opgenomen dat een ontheffing moet worden aangevraagd als een (gedeelte van een) terrein niet kon worden opengesteld. In de onderhavige regeling is een versoepeling doorgevoerd: als een terrein om redenen, genoemd in het vierde lid, niet kan worden opengesteld is dat gedeelte vrijgesteld van openstelling. Enkel een melding van het gebruik van deze sluiting is verplicht, tenzij de afsluiting van het terrein al in het natuurbeheerplan is aangegeven conform artikel 2.1, derde lid, onderdeel a. Als de vrijstellingsmogelijkheden niet voldoende ruimte bieden en om andere redenen een terrein moet worden afgesloten, moet alsnog een ontheffing worden aangevraagd.
Artikelen 3.7 en 3.8 Een subsidie natuurbeheer bestaat uit zes jaarvergoedingen, welke afhankelijk zijn van onder andere het beheertype waarvoor subsidie is verleend, en het aantal hectares waarvoor subsidie wordt verleend. Omdat de beheerder van een natuurterrein gedurende de zes kalenderjaren beheer moet voeren en dus kosten maakt, wordt ieder jaar een gedeelte van de subsidie uitbetaald. Dit gedeelte wordt de eerste vijf jaren als voorschot uitbetaald (3.7, derde lid). Het zesde jaar wordt de laatste jaarvergoeding uitgekeerd en wordt de subsidie tevens vastgesteld (3.10, eerste lid). Als voor een natuurterrein subsidie wordt verleend, geldt gedurende de zes kalenderjaren waarvoor deze wordt verstrekt, voor ieder beheertype het tarief dat bij aanvraag van de subsidie gold. De tarieven worden dus niet jaarlijks geïndexeerd. Wel stellen Gedeputeerde Staten jaarlijks voor nieuw af te sluiten subsidies nieuwe tarieven vast. Gedeputeerde Staten kunnen voor gecertificeerde begunstigden een hoger tarief vaststellen dan voor niet gecertificeerde begunstigden. Dit verschil is gerechtvaardigd omdat gecertificeerde begunstigden en niet gecertificeerde begunstigden verschillende categorieën begunstigden zijn. Gecertificeerden hebben met hun certificering aangetoond te zijn geëquipeerd op het uitvoeren van natuurbeheer. Ze hebben in hun interne organisatie de kwaliteit van het beheer geborgd. Daarmee hebben ze aangetoond verantwoord invulling te kunnen geven aan de generieke verplichting om beheer te voeren ten behoeve van de instandhouding van het beheertype. Voor het krijgen en in stand houden van het certificaat maken zij kosten. Bij de niet-gecertificeerde natuurbeheerder heeft de overheid hogere uitvoeringslasten (o.a. controlelasten). Ook kunnen Gedeputeerde Staten hogere tarieven vaststellen voor percelen die alleen varend kunnen worden bereikt of voor percelen die worden beheerd met gebruikmaking van schaapskuddes. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2.1. De jaarlijks vast te stellen tarieven vallen onder de reikwijdte van artikel 11, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied. Ze zullen aan de minister ter goedkeuring worden voorgelegd.
Artikel 3.9 In dit artikel wordt onder andere de basis gelegd voor Gedeputeerde Staten om bij twijfel over het gevoerde beheer aanwijzingen te geven ten aanzien van het beheer (zie het eerste lid, onderdeel c).
Artikel 3.10Omdat de hoogte van de subsidie is vastgesteld met behulp van normbedragen en het aantal hectares waarvoor subsidie wordt verleend bij Gedeputeerde Staten bekend is, is het niet nodig aan het einde van de zes kalenderjaren rekening en verantwoording af te leggen en kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Artikel 4.1.1.2 Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt voor zes beheerjaren. In de beheerpakketten staat opgenomen op welk moment van een kalenderjaar het beheerpakket aanvangt. In de regel zal een beheerpakket per 1 januari van een jaar ingaan, waardoor de beheerjaren gelijk lopen met kalenderjaren. Voordeel hiervan is dat de randvoorwaarden – die van toepassing zijn voor subsidies agrarisch natuurbeheer – aan kalenderjaren zijn gebonden: het niet voldoen aan de randvoorwaarden in enig kalenderjaar leidt tot een korting van de jaarbetaling die dat kalenderjaar wordt gedaan. Voor enkele agrarische beheerpakketten is het echter niet mogelijk de systematiek van kalenderjaren te volgen. Zo loopt bijvoorbeeld voor het beheerpakket overwinterende ganzen de beheerperiode van oktober van het ene jaar tot maart van het volgende jaar.
Artikel 4.1.1.3 Subsidies agrarisch natuurbeheer kunnen worden verleend aan een ieder die bij aanvang van een eerste beheerjaar een gebruiksrecht – zakelijk of persoonlijk – heeft voor de grond. Dus ook pachters kunnen – in tegenstelling tot wat geldt bij subsidies natuurbeheer - zelf een subsidie agrarisch natuurbeheer aanvragen. Hij moet voorts gedurende elk van de zes beheerjaren waarvoor hij subsidie ontvangt, op 15 mei de beheerder zijn van de grond. Wanneer dat niet het geval is, wordt de subsidie ambtshalve ingetrokken tenzij de subsidie overeenkomstig artikel 7.3 is overgedragen.
Artikel 4.1.1.5 De weigeringsgrond in het eerste lid, onderdeel c, ziet ook op onregelmatigheden die zijn begaan inzake agrarisch natuurbeheer waarvoor subsidie is of wordt ontvangen op grond van een andere subsidieregeling dan onderhavige.
Artikel 4.1.1.6In artikel 4.1.1.6 zijn de verplichtingen opgenomen die zijn verbonden aan het verkrijgen van de subsidie agrarisch natuurbeheer. In de onderdelen a tot en met c en f wordt gesproken van ‘zorg dragen voor’. Zo moet de subsidieontvanger er zorg voor dragen dat de voorschriften behorend bij het beheerpakket waarvoor hij subsidie ontvangt worden uitgevoerd. Deze formulering houdt verband met de peildatum. Gevolg van de peildatum is dat er gedurende een beheerjaar, buiten de datum van 15 mei van dat jaar, anderen de landbouwgrond in gebruik hebben, zonder dat dat gevolgen heeft voor de ontvanger van de subsidie. Degene die de grond 15 mei heeft, krijgt het betreffende beheerjaar de jaarvergoeding en is tevens verantwoordelijk voor dat eventuele derde-gebruikers zich aan de verplichtingen houden. Als dus een derde de grond in gebruik heeft, moet de subsidieontvanger er zorg voor dragen dat die derde de subsidievoorschriften naleeft. Als dat niet het geval is, kan zijn subsidie worden verlaagd. In de onderdelen d en e is niet gekozen voor de formulering ‘draagt zorg voor’, omdat het in de onderdelen d en e gaat om meldingsplichten. De subsidieontvanger, en niet een eventuele derde-gebruiker, is gehouden de meldingen te doen. In het eerste lid, onderdeel b, is de verplichting opgenomen dat op het bedrijf van de subsidieontvanger én op de landbouwgrond waarvoor hij subsidie ontvangt, de voorschriften, opgenomen in artikel 6 en bijlage I, van de Regeling GLB inkomenssteun 2006 (randvoorwaarden) worden nageleefd. In de meeste gevallen zal het perceel waarvoor subsidie wordt verleend, behoren tot het bedrijf van de subsidieontvanger. In geval van (tijdelijke) grondoverdracht hoeft dat echter niet het geval te zijn. Daarom is het nodig om expliciet te vermelden dat op het perceel waarvoor hij subsidie ontvangt, de randvoorwaarden moeten worden nageleefd. Op basis van het tweede lid moeten subsidieontvangers die hun subsidie in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma ontvangen (zie bijlage 4, onderdeel B.1) voldoen aan de zogenoemde aanvullende randvoorwaarden. Dit betreffen de voorschriften als bedoeld in artikel 51, eerste lid, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1698/2005). De exacte voorschriften waaraan moet worden voldaan, zijn opgenomen in bijlage 5. Ingevolge het derde lid moet een subsidieontvanger ieder jaar uiterlijk 15 mei een aanvraag indienen voor het verkrijgen van de jaarvergoeding. De jaarvergoedingen worden dus niet – zoals dat bij subsidies natuurbeheer het geval is - ambtshalve als voorschot uitgekeerd. Voor subsidies agrarisch natuurbeheer die met Europese middelen worden gecofinancierd, is aanvragen van de jaarvergoeding met de verzamelaanvraag verplicht op grond van artikel 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006. Voor subsidies die met nationale middelen worden betaald, is deze systematiek van overeenkomstige toepassing. In de aanvraag tot betaling van de jaarvergoeding geeft een subsidieontvanger aan voor welke percelen welke subsidie wordt aangevraagd. Gedeputeerde Staten stellen het formulier op waarmee de jaarbetalingen worden aangevraagd. De oorsprong van de aanvraag tot betaling van de jaarvergoeding ligt in de Europese regelgeving. Deze aanvraag is relevant voor agrarisch natuurbeheer, voor probleemgebieden maar ook voor subsidies in het kader van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Europese regelgeving (artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006) schrijft voor dat voor het aanvragen van deze subsidies gebruik moet worden gemaakt van de zogenoemde verzamelaanvraag. Op deze wijze kunnen voor de verschillende subsidies zogenoemde kruiscontroles worden gedaan, waarbij de vraag of verschillende landbouwers subsidie voor éénzelfde perceel ontvangen centraal staat. Binnen Nederland worden de subsidies binnen de eerste pijler van het GLB door de minister van LNV verstrekt en de subsidies in het kader van het agrarisch natuurbeheer en voor probleemgebieden door de provincies. De formulieren voor de verzamelaanvraag worden dan ook opgesteld door verschillende bestuursorganen. Dit neemt niet weg dat de beide formulieren – voor zover het gaat om subsidies betaald met Europese middelen - moeten worden beschouwd als één verzamelaanvraag. In de uitvoering zullen de formulieren ook gezamenlijk aan de landbouwers worden verstrekt.
Artikel 4.1.1.7 en 4.1.1.10 Een subsidie agrarisch natuurbeheer bestaat uit zes jaarvergoedingen, welke afhankelijk zijn van onder andere het agrarisch beheerpakket, en het aantal hectares waarvoor subsidie wordt verleend. Omdat de beheerder van landbouwgrond gedurende de zes beheerjaren beheer moet voeren en dus kosten maakt, wordt ieder jaar een gedeelte van de subsidie uitbetaald, voor zover een aanvraag tot betaling van de jaarvergoeding is gedaan. De jaarvergoedingen worden de eerste vijf jaren als voorschot uitbetaald (4.1.1.7, derde lid). Het zesde jaar wordt de laatste jaarvergoeding uitgekeerd en wordt de subsidie tevens vastgesteld (4.1.1.10, eerste lid).
Artikelen 4.1.1.8 en 4.1.1.9 Op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, wordt de jaarvergoeding ieder jaar opnieuw vastgesteld, niet alleen voor nieuwe subsidies maar ook voor lopende subsidies. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat gedurende de zes beheerjaren zoveel als mogelijk marktconforme jaarvergoedingen worden verstrekt. De tarieven zullen voor de verschillende beheerpakketten ieder jaar overeenkomstig de uitgangpunten van artikel 39, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005, worden vastgesteld. De tarieven bestaan uit de volgende componenten: 1. de gederfde inkomsten als gevolg van de beheervoorschriften die onderdeel uitmaken van de subsidie, 2. de extra kosten die moeten worden gemaakt en 3. eventueel transactiekosten. Omdat ieder jaar nieuwe tarieven worden vastgesteld, kan in de beschikking tot subsidieverlening het bedrag waarop de subsidieontvanger over de zes beheerjaren recht heeft niet worden opgenomen Daarom zal in de beschikking worden opgenomen op welke wijze de tarieven worden berekend. Gedeputeerde Staten kunnen voor percelen die alleen varend kunnen worden bereikt hogere tarieven vaststellen. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2.1.
Artikel 4.1.2.1Alle subsidieaanvragen van de landbouwers die onderdeel uitmaken van één collectief beheerplan worden tezamen ingediend door de gebiedscoördinator. Achtergrond hiervan is het gegeven dat op grond van artikel 1.4 de subsidieaanvragen moeten worden gerangschikt naar volgorde van binnenkomst. Als de verschillende aanvragen van één collectief beheerplan niet gebundeld zouden worden ingediend, zouden de verschillende aanvragen verschillend worden gerangschikt. Omdat het collectieve agrarische natuurbeheer als geheel moet worden beoordeeld, moeten de aanvragen behorend tot één gebied gelijk worden gerangschikt. Dit wordt bewerkstelligd door ze tezamen in te dienen.
Artikel 4.1.2.2 Artikel 4.1.2.2 bevat de eisen voor deelname aan een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer, die gelden in aanvulling op de in artikel 4.1.1.5 neergelegde voorwaarden voor subsidies agrarisch natuurbeheer.
Artikel 4.2.3 en 4.2.4 Een probleemgebiedensubsidie is een jaarlijks te verstrekken subsidie die – anders dan de meerjarige subsidies natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer – wordt aangevraagd met gebruikmaking van de zogenoemde verzamelaanvraag die uiterlijk 15 mei moet zijn ingediend. Landbouwers die op 15 mei de grond in gebruik hebben, hebben recht op betaling van de subsidie. Deze systematiek is dezelfde als die van toepassing is voor de binnen de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door de Minister van LNV te verstrekken bedrijfstoeslagen.
Artikel 4.2.5 Onder het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2000-2007 werd de probleemgebiedensubsidie verstrekt voor een periode van zes jaar. Deze subsidies kunnen doorlopen tot uiterlijk 1 januari 2012. Het tweede lid voorkomt dat op eenzelfde perceel zowel een zesjarige subsidie als een éénjarige probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt.
Artikel 4.2.6 In onderdeel a is opgenomen dat de landbouwer er zorg voor draagt dat gedurende het kalenderjaar waar de subsidie betrekking op heeft, zowel op de landbouwgrond waarvoor hij subsidie ontvangt als op zijn gehele bedrijf, wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in artikel 6 en bijlage I, van de Regeling GLB inkomenssteun 2006 (randvoorwaarden). De achtergrond van deze bepaling is de volgende. Landbouwers die op de peildatum landbouwgrond in gebruik hebben op grond van een zakelijk of persoonlijk recht, komen in aanmerking voor een probleemgebiedensubsidie. Het kan voorkomen dat een landbouwer gedurende een gedeelte van het betreffende kalenderjaar de landbouwgrond aan een derde in gebruik geeft of heeft gegeven. Ook in dat geval moeten op het perceel waarvoor de probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt, de randvoorwaarden worden nageleefd, ook al behoort dat perceel niet meer tot het bedrijf van de subsidieontvanger. Daarom is in de formulering van de subsidieverplichting gekozen voor de formulering ‘zorg dragen voor’ en wordt een onderscheid gemaakt tussen het voldoen aan de randvoorwaarden op het bedrijf van de subsidieontvanger en het voldoen aan de randvoorwaarden op het perceel.
Artikel 5.1 Op grond van artikel 5.1 kunnen Gedeputeerde Staten twee subsidies verstrekken: een subsidie landschapsbeheer en subsidie agrarisch landschapsbeheer.
Artikel 5.3Een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt voor landschapselementen die zijn gelegen op terreinen die zijn aangewezen als natuurterrein waarvoor subsidies natuurbeheer kunnen worden verstrekt. De begunstigden zijn dezelfde begunstigden als zij die in aanmerking komen voor een subsidie natuurbeheer. Een subsidie agrarisch landschapsbeheer kan worden verstrekt voor landschapselementen die worden beheerd door landbouwers krachtens een zakelijk of persoonlijk recht. Voor beide subsidies geldt de systematiek van de peildatum: degene die op de peildatum de zeggenschap heeft over het beheer (natuurbeheer of samenwerkingsverbanden) of het beheer voert (agrarisch natuurbeheer), heeft recht op de jaarvergoeding.
Artikel 5.6 Het eerste tot en met derde lid is van toepassing voor subsidies landschapsbeheer. Het vierde en vijfde lid is van toepassing voor subsidies agrarisch landschapsbeheer. Net als bij een subsidie natuurbeheer geldt voor een subsidie landschapsbeheer dat de subsidieontvanger als belangrijkste subsidieverplichting een algemene beheerverplichting heeft: hij draagt er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige landschapselement en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding van het landschapselement. Voor de ontvangers van subsidie agrarische landschapselementen gelden concrete beheervoorschriften, zoals dat ook bij subsidies agrarisch natuurbeheer het geval is. Wat betreft de achtergrond van het feit dat in het artikel gebruik wordt gemaakt van de formulering ‘draagt er zorg voor’ zij verwezen naar de toelichting bij de artikelen 3.6 en 4.1.1.6.
Artikel 5.7, 5.8 en 5.10 De subsidie landschapsbeheer en de subsidie agrarisch landschapsbeheer bestaat uit zes jaarvergoedingen, welke afhankelijk zijn van onder andere het landschapselement waarvoor subsidie is verleend, en het aantal landschapselementen waarvoor subsidie wordt verleend. Omdat de beheerder van een landschapselement gedurende de zes kalenderjaren beheer moet voeren en dus kosten maakt, wordt ieder jaar een gedeelte van de subsidie uitbetaald. Dit gedeelte wordt de eerste vijf jaren als voorschot uitbetaald (5.7, derde lid). Het zesde jaar wordt de laatste jaarvergoeding uitgekeerd en wordt de subsidie tevens vastgesteld(5.10, eerste lid). Als voor het beheer van een landschapselement subsidie wordt verleend, geldt gedurende de zes kalenderjaren waarvoor deze wordt verstrekt, voor ieder beheertype het tarief dat bij aanvraag van de subsidie gold. De tarieven worden dus niet jaarlijks opnieuw vastgesteld. Wel stellen Gedeputeerde Staten jaarlijks voor nieuw af te sluiten subsidies nieuwe tarieven vast (5.8).
Artikel 6.1.2Een subsidie coördinatie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt aan gebiedscoördinatoren. Gebiedscoördinatoren beschikken over een geldig certificaat coördinatie collectief agrarisch natuurbeheer (zie artikel 1.1, onderdeel j). Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de gebiedscoördinator voldoende deskundigheid en kwaliteit bezit om de coördinatie van het collectief agrarisch natuurbeheer te volbrengen. Het certificaat moet zijn afgegeven door (of namens) GS. Alleen rechtspersonen kunnen in aanmerking komen voor een certificaat. Gebiedscoördinatoren zullen vaak agrarische natuurverenigingen zijn, maar ook grote terreinbeherende organisaties kunnen desgewenst als gebiedscoördinator functioneren.
Artikel 6.1.3 en 6.1.4 Onderdeel van een aanvraag voor subsidie is een beschrijving van een plan waarin de activiteiten voor gebiedscoördinatie worden beschreven. Dit plan zal afhankelijk van het soort collectief agrarisch natuurbeheer meer dan wel minder omvangrijk zijn. Bij weidevogelbeheer of akkervogelbeheer zal het activiteitenplan veelal omvangrijker zijn omdat ieder jaar opnieuw moet worden bezien of het collectief beheerplan moet worden aangepast. Bij ganzenbeheer zal het plan minder omvangrijk zijn. Voor ganzenbeheer is het immers enkel zaak dat aan het begin van de zesjaarsperiode voldoende areaal beschikbaar is voor de ganzenopvang. Landbouwers zijn vervolgens vrij om perceelsroulatie toe te passen en daarbij binnen de hem toegestane ruimte het aantal hectares waarop hij ganzenopvang realiseert te vergroten of te verkleinen. Afhankelijk van het activiteitenplan en het daarin beschreven soort coördinatie zal de subsidie een langere (maximaal zes jaar) of een kortere periode bestrijken.
Artikel 7.1 Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kunnen een reden zijn om subsidie te beëindigen. De voorschriften inzake overmacht en uitzonderlijke omstandigheden zijn bij subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer iets soepeler dan bij subsidies agrarisch natuurbeheer, subsidies agrarisch landschapsbeheer en probleemgebiedensubsidies (zie het eerste en tweede lid). Voor subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer zijn de termen overmacht en onvoorziene omstandigheden niet nader ingevuld, voor subsidies agrarisch natuurbeheer, subsidies agrarisch landschapsbeheer en probleemgebiedensubsidies is dat wel het geval. De oorsprong van dit verschil is gelegen in het feit dat subsidies agrarisch natuurbeheer, subsidies agrarisch landschapsbeheer en probleemgebiedensubsidies, in elk geval gedeeltelijk, onderdeel vormen van het plattelandsontwikkelingsprogramma. In het Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP) staat opgenomen dat Nederland als overmacht of uitzonderlijke omstandigheden beschouwd de in artikel 47, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1974/2006 bedoelde gevallen. Dit zijn: overlijden of arbeidsongeschiktheid van de subsidieontvanger, onvoorzienbare onteigening van een gedeelte van het bedrijf, ernstige natuurrampen, het door een ongeluk tenietgaan van een veehouderijbedrijf of een epizoötie die de veestapel van de landbouwer geheel of gedeeltelijk treft. Op grond van de Europese voorschriften mag in dergelijke gevallen de subsidie worden ingetrokken zonder dat het subsidiebedrag geheel of gedeeltelijk moet worden teruggevorderd. De Europese voorschriften zijn op grond van het POP enkel van toepassing op subsidies die in het kader van het POP worden verstrekt. Dit betreft een gedeelte van de subsidies agrarisch natuurbeheer (niet zijnde regionaal maatwerk, zie bijlage 4, onderdeel B, onder 2), en een gedeelte van de subsidies landschapsbeheer (subsidies verstrekt aan begunstigden als bedoeld in artikel 5.3, onderdeel a of b). Omdat het niet gewenst is ontvangers van een zelfde subsidie verschillend te behandelen, afhankelijk van de herkomst van het subsidiegeld, worden de Europese voorschriften inzake overmacht en onvoorziene omstandigheden toegepast op alle subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer. Niet alle gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden zullen leiden tot beëindiging van de subsidie. Op grond van het derde lid honoreren Gedeputeerde Staten het verzoek tot beëindiging als de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden van dien aard zijn dat het doel van de subsidie niet kan worden bereikt. Dit betekent dat gevallen van tijdelijke overmacht of tijdelijke onvoorziene omstandigheden niet per definitie leiden tot beëindiging van de subsidie. Gedeputeerde Staten zullen dus bij verzoeken op basis van het eerste of tweede lid steeds een afwezig moeten maken: heeft het – in het licht van de doelstelling van de subsidie – zin de subsidie voort te zetten of niet.
Artikel 7.2 In geval van overlijden zullen de zesjarige subsidies natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer, subsidies agrarisch natuurbeheer of subsidies agrarisch landschapsbeheer in de regel worden vastgesteld met ingang van de datum van overlijden van de begunstigde. Echter, als de rechtsopvolger onder algemene titel de rechten en verplichtingen die behoren bij de subsidie voor de resterende looptijd wil overnemen, is dat onder voorwaarden mogelijk. Als een verzoek daartoe niet binnen zes maanden na het overlijden van de begunstigde bij Gedeputeerde Staten is ingediend, trekken Gedeputeerde Staten de subsidie in. Het kan voorkomen dat degene die de rechten en verplichtingen behorende bij de subsidie wil overnemen, al een zelfde subsidie ontvangt voor grond die grenst of landschapselementen die grenzen aan de over te nemen subsidie. Als deze beide subsidies identiek zijn, kunnen beide subsidies worden samengevoegd. De duur van de langstlopende subsidie prevaleert.
Artikel 7.3 Artikel 7.3 gaat over de overdracht van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan subsidies natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer, subsidies agrarisch natuurbeheer of subsidies agrarisch landschapsbeheer in verband met overdracht van grond. Voor subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer geldt dat een verzoek tot overdracht van deze rechten en verplichtingen kan worden ingediend als de zeggenschap krachtens een van de in artikel 3.3, onderdeel a, of 5.3, eerste lid, genoemde rechten overgaat (eerste lid). Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer geldt dat een verzoek tot overdracht van deze rechten en verplichtingen kan worden ingediend als het beheer over de landbouwgrond of de landschapselementen wordt overgedragen (tweede lid). Subsidies behoeven niet te worden overgedragen als de zeggenschap over het beheer (natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer) tijdelijk overgaat en deze tijdelijke overgang valt buiten de peildatum van 15 mei. Zodra de overdracht wel de peildatum van 15 mei van een van de kalender- of beheerjaren behelst, heeft de begunstigde geen recht meer op de jaarbetaling (zie begunstigdenbegrip art. 3.3, art 4.1.1.3, art 5.3). Hij is er dan dus bij gebaat de subsidie over te dragen aan degene die wel als begunstigde kan worden aangemerkt. Voor subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer moet de overdracht uiterlijk 1 juli worden aangevraagd (derde lid). Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en agrarisch landschapsbeheer moet de jaarbetaling via de verzamelaanvraag uiterlijk 15 mei van een beheerjaar worden aangevraagd. Om te kunnen toetsen of de verzamelaanvraag correct is gedaan, en degene die de jaarbetaling aanvraagt ook recht heeft op de jaarbetaling, moeten mutaties voor subsidies agrarisch natuurbeheer en agrarisch landschapsbeheer uiterlijk op de peildatum worden doorgegeven (zie vierde lid). Het moment dat de rechten en verplichtingen daadwerkelijk overgaan van de oorspronkelijke subsidieontvanger naar de nieuwe, is afhankelijk van het moment waarop de zeggenschap over het beheer of het beheer over wordt gedragen. Vindt de overdracht plaats na de peildatum maar nog binnen het kalenderjaar of beheerjaar, dan is de subsidieontvanger op grond van zijn subsidieverplichtingen (draagt zorg voor) gedurende dat kalenderjaar of beheerjaar nog verantwoordelijk voor de uitvoering van het beheer en de overige subsidieverplichtingen. Hij zal civielrechtelijk kunnen regelen dat de subsidieverplichtingen worden nageleefd. De subsidie gaat dan ook pas over vanaf aanvang van het nieuwe kalenderjaar of beheerjaar. Vindt de overdracht plaats lopende het kalenderjaar of beheerjaar, maar nog voor de peildatum, dan gaat de subsidie over vanaf het moment van overdracht, namelijk het moment dat de nieuwe subsidieontvanger als begunstigde geldt: de nieuwe subsidieontvanger heeft immers op de peildatum van dat kalenderjaar de zeggenschap over het beheer van het natuurterrein of de landschapselementen of beheert op het peilmoment de landbouwgrond of de landschapselementen. De subsidieverplichtingen blijven dan dus tot het moment van overdracht liggen bij de oorspronkelijke begunstigde. Dit omdat de nieuwe begunstigde geen invloed heeft op de activiteiten die de oorspronkelijke subsidieontvanger uitvoert voor de overdracht. Omdat alleen gecertificeerde begunstigden subsidie kunnen ontvangen voor monitoringswerkzaamheden, kan dit gedeelte van de subsidie niet worden overgedragen aan niet gecertificeerde begunstigden (zie het negende lid en artikel 3.3, tweede lid).
Artikel 7.4 In artikel 44, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1974/2006 staat verwoord onder welke voorwaarden de agromilieuverbintenissen voortijdig mogen worden beëindigd zonder dat de inmiddels betaalde jaarvergoedingen moeten worden terugbetaald. Deze voorwaarden zijn van toepassing op subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer. Op grond van artikel 44, tweede lid, onderdeel a, is voortijdige beëindiging toegestaan als de begunstigde al een belangrijk gedeelte van de verbintenis heeft uitgevoerd en als zijn landbouwactiviteiten definitief beëindigd zijn en als overname van de subsidie niet haalbaar is.
Artikel 7.5 Artikel 7.5 biedt de mogelijkheid om het natuurterrein, de landbouwgrond of de landschapselementen waarop een subsidie natuurbeheer, landschapsbeheer, agrarisch natuurbeheer of agrarisch landschapsbeheer, ziet, uit te breiden. Deze mogelijkheid is echter beperkt: de uitbreiding moet leiden tot een verhoging van jaarvergoeding van ten minste €50,-. Achtergrond van deze beperking is onder andere de beheersing van uitvoeringskosten. Voor agrarisch natuurbeheer en agrarisch landschapsbeheer is het tevens een uitvoering van artikel 45 van verordening (EG) nr. 1974/2006. Daar staat onder andere dat vergroting van het terrein alleen mag zijn toegestaan als dat gunstig is voor de betrokken maatregel, als het gerechtvaardigd is vanuit het oogpunt van de aard van de verbintenis, de duur van de resterende looptijd en de omvang van de oppervlakte. Tegen deze achtergrond is de maximale uitbreiding beperkt en is de uitbreiding slechts enmaal per jaar toegestaan.
Artikel 7.6 Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer zijn de mogelijkheden voor verkleining van het areaal, waarvoor subsidie ontvangen wordt, beperkt overeenkomstig artikel 45, vierde lid, van verordening (EG) 1974/2006. Dat artikel staat toe dat in geval van herverkaveling of ruilverkaveling van overheidswege of in geval van ruilverkaveling die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, de subsidie voortijdig wordt beëindigd zonder dat de reeds betaalde jaarvergoedingen worden terugbetaald.
Artikel 7.8Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer mag onder voorwaarden overstappen van het ene beheerpakket naar een ander beheerpakket. De ene subsidie wordt voortijdig vastgesteld en een nieuwe subsidie wordt voor een nieuwe looptijd van zes jaar aangegaan. Dit is alleen toegestaan als is voldaan aan artikel 2, elfde lid van verordening (EG) 1974/2006. Daar staat dat de verbintenis aanzienlijk moet worden versterkt en dat de omzetting het milieu of het dierenwelzijn ten goede komt. Voor subsidies agrarisch natuurbeheer die onderdeel uitmaken van het POP geldt tevens dat de oude en de nieuwe verbintenis beide onderdeel moeten uitmaken van het POP.
Artikel 7.9 Artikel 7.9 regelt een belangrijk onderdeel van het collectieve agrarische natuurbeheer. Landbouwers die een subsidie ontvangen in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer ontvangen een subsidiebeschikking voor zes jaar. Zolang de landbouwers op basis van de pakketvoorwaarden vrij zijn de beheeractiviteiten over verschillende percelen te rouleren, is bij roulatie geen wijziging van de beschikking nodig (zoals bij ganzenbeheer). Bij weidevogelbeheer en akkervogelbeheer is deze vrijheid er niet. In de beschikking is neergelegd op welke percelen welke beheerpakketten worden uitgevoerd. Voorts zal de gebieds coördinator ieder jaar bekijken of het goedgekeurd beheerplan nog adequaat is. Als dat niet het geval is, kan dat worden aangepast. Vervolgens zullen de subsidiebeschikkingen op het gewijzigde collectief beheerplan kunnen worden aangepast. Deze aanpassing kan de vorm aannemen van het uitvoeren van een ander beheerpakket in het kader van het ene beheertype weidevogelbeheer of het verplaatsen van hetzelfde beheer naar een ander perceel. Deze mogelijkheden worden geboden in artikel 7.9.
Artikel 7.10 Op grond van de Europese voorschriften zijn agromilieuverbintenissen (subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer) subsidies met een bovenwettelijk karakter: er wordt geen subsidie gegeven voor zaken die wettelijk al verplicht zijn, maar er wordt subsidie gegeven ter stimulering van zaken die niet wettelijk verplicht zijn. Alleen voor bovenwettelijke activiteiten mag subsidie worden toegekend. Wijziging van het wettelijk kader kan gevolgen hebben voor de vergoedingsmarge: wat tot op heden bovenwettelijk was, kan met de introductie van nieuwe wettelijke bepalingen een wettelijk voorschrift worden. Als dat zich voordoet, moet de subsidie worden aangepast. Omdat een subsidieontvanger niet kan worden verplicht een subsidie onder minder gunstige voorwaarden te accepteren, biedt het tweede lid de ruimte om de subsidie te beëindigen zonder dat de reeds betaalde jaarvergoedingen worden teruggevorderd.
Artikel 8.6Als Gedeputeerde Staten een certificaat van een subsidieontvanger intrekken, is de subsidieontvanger niet langer gerechtigd de subsidie te blijven ontvangen onder de voorwaarden die gelden voor gecertificeerde begunstigden. Daarom trekken Gedeputeerde Staten de subsidie in beginsel in, tenzij de begunstigde aangeeft de subsidie te willen blijven ontvangen onder de voorwaarden die gelden voor niet gecertificeerde begunstigden. Dit betekent onder andere dat dan de subsidie zal worden verlaagd (lagere tarief op grond van artikel 3.8) en de subsidieontvanger alsnog de gegevens moet verstrekken die zijn vereist op artikel 3.4, eerste en tweede lid.
Artikel 10.1 Dit artikel geeft voor subsidies natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer, subsidies agrarisch natuurbeheer, subsidies agrarisch landschapsbeheer en probleemgebiedensubsidies de kaders voor het verlagen van de jaarlijks uit te betalen voorschotten (jaarbetalingen) en het vast te stellen totale subsidiebedrag. Uitgangspunt zal zijn dat aan het einde van een kalenderjaar of beheerjaar zoveel mogelijk dat jaar wordt afgesloten. Dit betekent dus dat niet alleen aan het einde van de subsidieduur een besluit wordt genomen over het al dan niet verlagen van de subsidie, maar in beginsel aan het einde van ieder kalenderjaar of beheerjaar. Deze systematiek hangt samen met de Europese voorschriften die gelden voor agromilieuverbintenissen. Deze moeten jaarlijks worden uitbetaald (zie artikel 39, vierde lid, van ver ordening (EG) nr. 1698/2005 en punt 51 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013). Alleen in geval van zeer ernstige overtredingen zullen reeds betaalde voorschotten worden teruggevorderd. Het derde lid ziet op de situatie waarin op grond van artikel 7.3, zevende lid, onderdeel b, de subsidie wordt overgedragen gedurende een beheerjaar of kalenderjaar maar vóór de peildatum. In dat geval gaat de subsidie over vanaf het moment dat de grond wordt overgedragen. Als de oorspronkelijk begunstigde gedurende de periode van het betreffende kalenderjaar of beheerjaar een overtreding van de subsidievoorschriften heeft begaan, wordt deze overtreding toegerekend aan de nieuwe begunstigde die op de peildatum van dat kalenderjaar of beheerjaar begunstigde is. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat overtredingen begaan in enig kalenderjaar of beheerjaar niet door de overdracht zonder gevolgen blijven.
Artikel 10.2 Voor de subsidie agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidie en subsidie agrarisch landschapsbeheer geldt als subsidievoorwaarde dat de randvoorwaarden gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten worden nageleefd. Uit de Europese voorschriften inzake plattelandsontwikkelingssteun (verordening 1975/2006) volgt dat bij niet naleving van de randvoorwaarden in een kalenderjaar de betalingen (bij probleemgebiedensubsidie) of de jaarvergoedingen (bij subsidies agrarisch natuurbeheer of agrarisch landschapsbeheer) die in dat kalenderjaar worden gedaan of betaald, moet worden verlaagd. De uitgangspunten die gelden voor de hoogte van de verlaging zijn identiek aan de voorschriften die gelden voor subsidie verleend in het kader van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB van de Minister van LNV. Omdat de Europese voorschriften uitgaan van één kortingensystematiek, zijn de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB van overeenkomstige toepassing verklaard op het niet naleven van de randvoorwaarden GLB in het kader van onder deze verordening vallende subsidies. Ook al worden niet alle subsidies agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidies en subsidies agrarisch landschapsbeheer betaald met Europese middelen, toch zijn de randvoorwaarden van toepassing en wordt ook het kortingenkader zoals dat voor Europese subsidie geldt, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit omdat het niet wenselijk is om subsidieontvangers, die gelijke soorten subsidies ontvangen onder gelijke subsidievoorwaarden, verschillend te behandelen. Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer die onderdeel uitmaken van het plattelandsontwikkelingsprogramma (zie bijlage 4, onderdeel B, onder 1) gelden nog enkele aanvullende randvoorwaarden. De kortingensystematiek die voor overtredingen van deze aanvullende randvoorwaarden gelden, is neergelegd in het tweede lid. Voor de aanvullende randvoorwaarden zijn in het tweede lid en in bijlage 5 de zaken neergelegd die van belang zijn om binnen de systematiek van de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB te komen tot een korting. Zo is bepaald tot welk “randvoorwaardenterrein” de verschillende aanvullende randvoorwaarden behoren en is bepaald in welke mate op een schaal van 0 tot 3 een overtreding ernstig is, of de omvang van een overtreding groot dan wel minder groot is en of een overtreding van de verschillende voorschriften een al dan niet permanent karakter heeft. Voorts is de initiële korting bepaald en is vastgelegd of overtreding van de aanvullende randvoorwaarden geacht moet zijn te zijn begaan met opzet. Het derde lid ziet op de situatie waarin op grond van artikel 7.3, zevende lid, onderdeel b, de subsidie wordt overgedragen gedurende een beheerjaar of kalenderjaar, maar vóór de peildatum. In dat geval gaat de subsidie over vanaf het moment dat de grond wordt overgedragen. Als de oorspronkelijk begunstigde gedurende de periode van het betreffende kalenderjaar of beheerjaar een overtreding van de randvoorwaarden heeft begaan, kan deze overtreding worden toegerekend aan de nieuwe begunstigde die op de peildatum van dat kalenderjaar of beheerjaar begunstigde is. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat overtredingen begaan in enig kalenderjaar of beheerjaar niet door de overdracht zonder gevolgen blijven.
Artikelen 12.3 Subsidies verstrekt onder een provinciale Subsidieregeling natuurbeheer of een provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer kunnen onder voorwaarden worden omgezet naar een op grond van deze verordening te verstrekken subsidie. De omzettingsmogelijkheden zijn opgenomen in bijlage 8 en moeten op grond van het natuurbeheerplan zijn toegestaan. De looptijd van de subsidie kan op grond van artikel 12.3 worden verlengd zodat de subsidie in het jaarritme (kalenderjaar of beheerjaar) van de nieuwe subsidie wordt geplaatst.
Artikel 12.4 Wanneer subsidies verstrekt onder een provinciale Subsidieregeling natuurbeheer, een provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de Minister van LNV of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de Minister van LNV aflopen, kunnen begunstigden een subsidie aanvragen onder deze verordening. Nu kan het zo zijn dat het jaarritme van de oude subsidie en de nieuwe subsidie niet gelijk loopt. Zo kan het voorkomen dat de ene subsidie in bijvoorbeeld oktober afloopt terwijl de nieuwe subsidie ingaat per 1 januari. Gedeputeerde Staten kunnen in die gevallen de nieuw aangevraagde subsidie verlenen voor zes jaar én de maanden die liggen tussen het einde van de oude subsidie en de ingang van de nieuwe subsidie.
Artikelen 12.5 Als een rechtspersoon een aanvraag tot certificering gebiedscoördinator heeft ingediend maar er nog niet is besloten op deze aanvraag, kan hij tot 1 oktober 2010 toch een gebiedsplan ter goedkeuring bij Gedeputeerde Staten voorleggen. Als na indiening van zo’n collectief beheerplan het certificeringsverzoek wordt afgewezen, kunnen Gedeputeerde Staten het plan beoordelen op de inhoud. De afwijzing van het certificeringsverzoek heeft geen gevolgen voor het reeds ingediende verzoek tot goedkeuring van het plan. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die het collectief beheerplan heeft ingediend, zal geen wijzigingen van het collectief beheerplan mogen indienen. Landbouwers die subsidie ontvangen conform het collectief beheerplan zullen eventuele wijzigingen van het collectief beheerplan door een gebiedscoördinator moeten laten opstellen die wel in het bezit is van een certificaat. Tot 31 december 2011 kunnen ook daartoe aangewezen ambtenaren optreden als gebiedscoördinator. Dit om te voorkomen dat binnen een gebied waar geen gebiedscoördinator aanwezig is, geen collectief agrarisch natuurbeheer plaatsvindt. Als een begunstigde nog niet is gecertificeerd maar wel een verzoek tot certificering heeft ingediend, kan hij een aanvraag tot subsidie indienen als was hij gecertificeerd. Mocht de certificering niet worden toegekend, dan vervalt in beginsel de subsidie, tenzij de begunstigde aangeeft ook subsidie te willen ontvangen onder de voorwaarden van niet-gecertificeerde. Dit betekent onder andere dat de hoogte van de subsidie wordt beperkt (zie art 3.8). Dit verzoek van de begunstigde is nodig omdat de subsidieaanvraag ziet op een subsidie onder de voorwaarden die gelden voor gecertificeerden.
Voorschriften recreatiepakket (artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel b): 1. Het natuurterrein is niet ingevolge het natuurbeheerplan of artikel 3.1.6, derde lid, vrijgesteld van de openstellingsplicht. 2. Voor openstelling van het natuurterrein is geen ontheffing verkregen als bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid. 3. Het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en paden, die recreatief gebruik mogelijk maken. 4. De ontvanger van de subsidie onderhoudt de onder punt 3 genoemde wegen, vaarwegen en paden. 5. De ontvanger van de subsidie verleent – indien van toepassing – medewerking aan de aanleg, markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de landelijke afstandswandelpaden (LAW’s) en lange fietsroutes (LF).
Bijlage 3: Agrarisch natuurbeheer
Agrarisch natuurtype en bijbehorend agrarische beheertypen:
A01.01 Weidevogelgebied A01.02 Akkerfaunagebied A01.03 Ganzenfourageergebied | |
A02.01 Botanisch waardevol grasland A02.02 Botanisch waardevol akkerland |
Onderdeel B.1. Agrarische beheertypen en bijbehorende agrarische beheerpakketten die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013
Plas-dras biedt een aantrekkelijke biotoop voor weidevogels om te rusten en te foerageren. Op plas-draspercelen kunnen soms honderden weidevogels worden aangetroffen. De aantrekkingskracht is daarmee erg groot en gehoopt wordt dat een deel van deze weidevogels zal besluiten in het gebied te blijven om te broeden. Daarnaast bieden plas-draspercelen ook foerageer- en rustmogelijkheden buiten het directe broedseizoen, bijvoorbeeld voor al uitgevlogen jonge vogels en doortrekkers.
Het plas-draspakket bestaat uit een grotendeels onder water staand graslandperceel. De periode waarin het perceel onder water staat kan variëren van 2 maanden tot bijna een half jaar. In deze periode staat op het perceel steeds minimaal op 60% van de oppervlakte een waterlaag van minimaal 5 cm. Aan het eind van de plas-drasperiode zal het perceel weer droogvallen, waarna het perceel zich kan herstellen, of weer ingezaaid moet worden.
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
A01.01.03a De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 april;
A01.01.03b De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 mei;
A01.01.03c De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 juni;
A01.01.03d De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 1 augustus.
A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels
Tussen 1 mei en het moment van grondbewerking moet op de beheereenheid één van de volgende gewassen aanwezig zijn: grassen, granen (niet zijnde maïs of graanstoppel), kruiden of een mengsel van deze. Onder het moment van grondbewerking wordt verstaan de periode waarin de in het betreffende pakket beschreven handelingen uitgevoerd mogen worden.
20-70% van de beheereenheid dient jaarlijks ten minste twee maal te worden gemaaid tussen 1 maart en 15 september. Delen die opnieuw zijn ingezaaid hoeven in hetzelfde voorjaar niet te worden gemaaid. Het beheer wordt strooksgewijs uitgevoerd volgens onderstaande pakketten. Het toegestane maairegime wordt verder gedifferentieerd in het natuurbeheerplan.
A01.02.02Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
Onderdeel B.2. Agrarische beheertypen en bijbehorende regionale agrarische beheerpakketten
Beschrijving regionale agrarische beheerpakketten Agrarisch beheerpakket A01.01.04c.Ut: Legselbeheer met hoge dichtheid weidevogels Instapeisen: 1. De beheereenheid is gelegen in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het natuurbeheerplan aangewezen gebied. 2. De beheereenheid bestaat uit grasland. 3. De beheereenheid is ten minste 0,5 ha groot. 4. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03. Beheereisen: 1. De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op aanwezige legsels, welke worden gemarkeerd. 2. De beheereenheid wordt niet beweid voordat het betreffende deel van de beheereenheid gemaaid is. 3. Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave van tenminste 25m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige werkzaamheden. 4. Op de totale oppervlakte van de beheereenheden waarop in een beheerjaar het onderhavige beheerpakket wordt uitgevoerd, wordt een getrapt maaibeheer uitgevoerd volgens onderstaande voorwaarden: a. de eerste maaibeurt vindt niet vóór 1 mei en niet later dan 6 mei plaats, waarbij ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid; b. de tweede maaibeurt vindt niet vóór 8 mei en niet later dan 15 mei plaats, waarbij maximaal 60% van die totale oppervlakte wordt gemaaid; c. de derde maaibeurt vindt niet vóór 17 mei en niet later dan 23 mei plaats, waarbij ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid. 5. Tussen elke maaibeurt zit een periode van ten minste één week. 6. Van de gevonden nesten wordt door de begunstigde een nestkaart bijgehouden. Na afloop van het broedseizoen worden deze gegevens door de begunstigde digitaal ter beschikking gesteld aan Gedeputeerde Staten. Varianten: A01.01.04c1.Ut: Legselbeheer op grasland met 150 tot 200 broedparen per 100 hectare. A01.01.04c2.Ut: Legselbeheer op grasland met 200 tot 300 broedparen per 100 hectare. A01.01.04c3.Ut: Legselbeheer op grasland met meer dan 300 broedparen per 100 hectare. 3. De aanduidingen zoals opgenomen in de titel van de in onderdeel B.2 opgenomen agrarische beheerpakketten met de aanduidingen A01.03.02 en A01.05.01 wordt gewijzigd in A01.03.02.Lb respectievelijk A01.05.01.Lb. 4. De in onderdeel B.2 opgenomen agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.04.01.Lb en A01.04.02.Lb komen als volgt te luiden: Agrarisch beheerpakket A01.04.01.Lb: Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal Instapeisen: 1. De beheereenheid bestaat uit een perceel grasland van minimaal 0,2 hectare groot. Beheereisen: 1. De graslanden worden gemaaid conform de beheereisen van de betreffende variant. Buiten de aangegeven periodes is maaien niet toegestaan. 2. Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden. 3. Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid. 4. Beweiding is toegestaan in de periode 15 september tot 1 januari met maximaal 2 GVE per hectare. Buiten deze periode is beweiding niet toegestaan. Varianten: A01.04.01a.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Basis 1. De gehele beheereenheid wordt ieder jaar in de periode van 1 mei tot 1 juni gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. 2. Ieder jaar wordt 75 % van de beheereenheid in de periode van 15 september tot 1 januari gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. 3. De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht. A01.04.01b.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Plus 1. Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van 15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Het daaropvolgende jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot 1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd. 2. Bemesting is niet toegestaan, met uitzondering van instandhoudingsbemesting met kalk of ruige mest, uitgezonderd kippenmest. Agrarisch beheerpakket A01.04.02.Lb: Insectenrijke graslandranden Roerdal Instapeisen: 1. De beheereenheid bestaat uit grasland en grenst aan een wegberm, een watergang of aan opgaande houtachtige begroeiing. 2. De beheereenheid is minimaal 50 meter lang en tussen de 5 en 10 meter breed. Beheereisen: 1. Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van 15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Het daaropvolgende jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot 1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd. Buiten de aangegeven periode is maaien niet toegestaan. 2. Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden. 3. Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid. 4. Beweiding is niet toegestaan. 5. De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
Agrarisch beheerpakket A01.03.02: Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen Instapeisen: 1. De beheereenheid is een perceel grond, welk minimaal 0,5 hectare groot is en gelegen binnen de begrenzing van de aangegeven zoekgebieden in het beheerplan voor de overzomerende Grauwe gans in Limburg. 2. De beheereenheid bestaat uit bemest grasland. 3. Er dient op de beheereenheid in het foerageerseizoen te allen tijde aantrekkelijk gras voor ganzen aanwezig te zijn. Onder aantrekkelijk gras wordt verstaan; gras met een lengte van 5 tot 15 cm. Er dient op geen enkele plaats binnen het foerageergebied gras met een lengte van meer dan 30 cm aanwezig te zijn, tenzij dit niet volgens de goede landbouwpraktijk voorkomen kan worden. 4. Op de beheereenheid mogen geen ganzen verjaagd worden. Overige dieren die schade veroorzaken mogen wel ver- en bejaagd worden, mits de ganzen niet verstoord worden. Het uitgangspunt is zoveel mogelijk ganzen op de beheereenheid te krijgen en te behouden.
Beheereisen: 1. De beheereenheid dient 3 keer per jaar gemaaid of gebloot te worden. Dit dient niet volvelds te worden gedaan om altijd kwalitatief, voldoende gras aan te kunnen bieden. 2. Overige werkzaamheden die de graskwaliteit verbeteren, maar het foerageren op korte termijn belemmeren, dienen in gedeeltes uitgevoerd te worden. (vb: slepen van grasland, bemesten, bloten, oogsten). Onder normale weersomstandigheden dient te allen tijde geschikt gras aanwezig te zijn. 3. Indien de grasgroei het toelaat kan er geweid worden. Het vee mag niet langer dan 4 weken op een perceel lopen. Het totale perceel mag ingedeeld worden in kleinere percelen om de dieren te laten omweiden. Hierbij dient de beweiding in dienst van het beheerdoel te staan. Om ganzen niet te verstoren dient de beweiding van 1 juli tot en met 30 september plaats te vinden met maximaal 4 GVE per hectare op enig moment. Dit geldt op perceelsniveau. 4. Indien er een maaisnede wordt geoogst of de graasdieren omgeweid worden dient het te maaien perceel of het perceel waarin het vee wordt omgeweid getaxeerd te worden. De schade zal middels de graslandhoogtemeter opgenomen worden. 5. Onkruiden dienen pleksgewijs bestreden te worden. 6. Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met drijfmest bemest. 7. Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met kunstmest bemest. 8. Indien er op plekken minder smakelijke grassen voorkomen of door vertrapping het gras verdwenen is, dienen deze plekken doorgezaaid te worden zodat er weer aantrekkelijk eiwitrijk gras ontstaat.
Administratieve verplichtingen: Ondernemers houden op perceelsniveau een grasland logboek bij dat wordt aangeleverd door de projectleider en maandelijks wordt teruggestuurd naar de projectleider.
Aanvullende verplichtingen: 1. Elk jaar vindt er een evaluatie plaats of de doelen zijn gehaald en kunnen de broed- en opgroeilocaties anders ingedeeld worden. 2. Op of aanmerkingen vanuit de projectleider worden opgevolgd. 3. De percelen worden ter beschikking gesteld aan alle activiteiten die aan het project gerelateerd zijn (bijvoorbeeld tellingen, taxaties en beoordelingen).
Agrarisch beheerpakket A01.04.01: Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
Instapeisen: 1. De beheereenheid is een perceel grasland van minimaal 0,5 hectare groot. 2. Het grasland of de strook is gelegen in het leefgebied Donker Pimpernelblauwtje zoals weergegeven in het Beschermingsplan Donker pimpernelblauwtje Roerdal (Boeren, J., 2005).
Beheereisen: 1. Deze graslanden worden jaarlijks grotendeels gefaseerd gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Er blijft ook een deel ongemaaid. Bemesting vindt alleen plaats met stalmest of kalk. 2. Beweiding is toegestaan overeenkomstig de gekozen variant.
Varianten: A01.04.01a.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Basis 1. Jaarlijks maaien in de periode van 15 september tot 1 januari. 2. 25 % van de vegetatie niet maaien en in de winter laten overstaan. 3. Gehele perceel nogmaals maaien tussen 1 mei en 1 juni. Maaisel steeds afvoeren.
A01.04.01b.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Plus
1. Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode tussen 15 september tot 1 januari. Het maaisel wordt afgevoerd. Het volgende jaar wordt de andere 50% gemaaid en afgevoerd, eveneens in de periode 15 september tot 1 januari. 2. Bemesting mag alleen plaatsvinden met ruige stalmest, uitgezonderd pluimveemest, of met kalk. 3. Bodembewerking zoals freezen, ploegen, etc. is niet toegestaan. Het perceel bestaat uit blijvend grasland: dus ook niet scheuren en herinzaaien. 4. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze onkruidbestrijding van jacobskruiskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid. 5. Nabeweiding is toegestaan in de periode 15 september tot 1 januari met maximaal 3 GVE. In het overig deel van het jaar wordt niet beweid, in verband met het behoud van typische hooilandplanten.
Agrarisch beheerpakket A01.04.02: Insectenrijke graslandranden Roerdal
Instapeisen: 1. De beheereenheid is een strook grasland van minimaal 50 meter lang en tussen de 2 en 5 meter breed gelegen langs een wegberm, watergang of houtsingel. 2. Het grasland of de strook is gelegen in het leefgebied Donker Pimpernelblauwtje zoals weergegeven in het Beschermingsplan Donker pimpernelblauwtje Roerdal (Boeren, J., 2005).
Beheereisen: 1. Minimaal één keer per jaar maaien en afvoeren, waarbij circa 50 % van de strook niet gemaaid wordt. Dit niet gemaaide deel mag elk jaar anders zijn. 2. Maaien vindt plaats in de periode van 15 september tot 1 januari. 3. Bemesting mag alleen plaatsvinden met ruige stalmest, uitgezonderd pluimveemest, of met kalk. 4. Bodembewerking zoals freezen, ploegen, etc. is niet toegestaan. De strook bestaat uit blijvend grasland: dus ook niet scheuren en herinzaaien. 5. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze onkruidbestrijding van jacobskruiskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid. 6. Beweiding is niet toegestaan in de als insectenstrook beheerde perceelsrand, de rest van het perceel mag wel beweid worden.
Varianten: A01.04.02.Lb Insectenrijke graslandranden Roerdal
Agrarisch beheerpakket A01.05.01: Foerageerrand Bever
Instapeisen: 1. De foerageerrand heeft een minimale breedte van 10 meter, en een maximale breedte van 20 meter (gemeten vanaf de waterloop landinwaarts) met een minimale lengte van 50 meter. 2. De foerageerrand grenst aan een waterloop waar recentelijk het voorkomen van één of meerdere bevers is aangetoond of bestaat uit potentieel leefgebied voor deze soort. Deze leefgebieden staan beschreven in het Stimuleringsplan. 3. De foerageerrand grenst aan gras- of akkerland. 4. De foerageerrand bestaat na 6 jaar uit een ruige of moerassige vegetatie. Verspreide opslag van struiken en jonge bomen is gewenst omdat dit in de winter stapelvoedsel voor de bever is.
Beheereisen: 1. Het tegengaan van bosvorming door eenmaal per zes jaar de grootste bomen te kappen. 2. Bij afsluiten van de overeenkomst ook een vrijstelling van de meldings- en herplantplicht van de Boswet aanvragen bij de Dienst Regelingen.
Bijlage 5: Eisen collectief beheerplan
A. Een collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen: a. onderdeel van het collectief beheerplan maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond, waarop is aangegeven op welke landbouwgronden de deelnemende landbouwers welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren alsmede op welke lokatie zij welke beheerpakketten landschap wensen uit te voeren; b. de gebiedscoördinator sluit met elk van de deelnemende landbouwers een overeenkomst waarin het beheer, bedoeld in subonderdeel a, wordt vastgelegd. De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend en in elk geval opgenomen in de administratie van de gebiedscoördinator; c. als onderdeel van het collectief beheerplan voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan; d. het collectief beheerplan omvat tevens een omschrijving en plaatsaanduiding van het beheer, uitgevoerd door ontvangers van: i. een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening; ii. een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheerprovincie Utrecht 2007; iii. een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister; iv. een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer provincie Utrecht 2007of v. een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, voor zover dit beheer samenhangt met en relevant is voor het doel van het collectief agrarisch natuurbeheer waarvoor de gebiedscoördinator een collectief beheerplan opstelt; e. de gebiedscoördinator draagt er zorg voor dat de oppervlakte die per deelnemende landbouwer is opgenomen in het collectief beheerplan, groter gelijk onderscheidenlijk kleiner gelijk is dan de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte die de betreffende landbouwer heeft aangegeven in de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.2.1 en 5.1.4.2; f. aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen. B. Een wijziging van een vastgesteld collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen: a. onderdeel van de wijziging maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond waarop de wijzigingen, bedoeld in de subonderdelen b en c, zijn aangegeven. b. op de in subonderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheerin het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, en voor zover daar door die landbouwers om is verzocht, aangegeven: i. op welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agra isch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op dezelfde beheereenheid); ii. op welke gewijzigde landbouwgronden zij het agrarisch beheerpakket of variant daarvan wensen uit te gaan voeren dat vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan werd uitgevoerd op de onder i. bedoelde landbouwgronden (hetzelfde agrarische beheerpakket op andere beheereenheid); iii. op welke gewijzigde landbouwgronden zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op andere beheereenheid); iv. welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, alsmede welke beheerpakketten landschap waarvoor reeds subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer wordt verstrekt, zij voor de resterende periode waarvoor die subsidie wordt verstrekt wensen te vergroten overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid (vergroting bestaande beheereenheid of bestaand beheerpakket landschap); v. op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, en die zelfstandig voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige verordening voor de betreffende subsidie, zij overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid, voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor resterende subsidieperiode); vi. op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor volledige subsidieperiode); vii. welke beheerpakketten landschap die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, en die zelfstandig voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige verordening voor de betreffende subsidie, zij overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid, voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt wensen uit te voeren (nieuw beheerpakket landschap voor resterende subsidieperiode); viii. welke beheerpakketten landschap die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 5.1.1.2, wensen uit te voeren (nieuw beheerpakket landschap voor volledige subsidieperiode c. op de in subonderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die niet reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer in het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, op verzoek van die landbouwers, aangegeven op welke landbouwgronden zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren alsmede op welke lokatie zij voor de gehele periode , bedoeld in artikel 5.1.1.2 welke beheerpakketten landschap wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid of nieuw beheerpakket landschap voor volledige subsidieperiode). d. de gebiedscoördinator sluit met elk van de deelnemende landbouwers een overeenkomst waarin het beheer, bedoeld in subonderdeel b onderscheidenlijk subonderdeel c, wordt vastgelegd. De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend en in elk geval opgenomen in de administratie van de gebiedscoördinator; e. als onderdeel van de wijziging voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan in relatie tot de verzochte wijzigingen in beheer; f. de gebiedscoördinator draagt er zorg voor dat de oppervlakte die per deelnemende landbouwer is opgenomen in het collectief beheerplan, groter gelijk is aan de minimumoppervlakte die de betreffende landbouwer heeft aangegeven in de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.2.1 en 5.1.4.2; g. aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen. - Wijzigingen als bedoeld in subonderdeel b, onder i. en iii., zijn niet toegestaan voor zover deze tot gevolg hebben dat de landbouwer een agrarisch beheerpakket gaat uitvoeren dat behoort tot een ander agrarisch beheertype. - Wijzigingen als bedoeld in subonderdeel b, onder i. tot en met iii., zijn evenmin toegestaan voor zover zij betrekking hebben op agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.01.05, A01.02.01, met uitzondering van en overeenkomstig de varianten c en d, en A02.01.01 tot en met A02.02.03.
Onderdeel A.1 Landschapsbeheertypen en bijbehorende landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.
Landschapselement L01.04: Bossingel en bosje
Onderdeel A.2 Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.
Beschrijving regionale landschapselementen
Landschapselement L01.09.02: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
Afbakening: 1. Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m. 2. Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,6 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie. 3. Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare. 4. Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen. 5. Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving. 6. De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Algemene beheerverplichting: Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden. Landschapselement L01.13.03: Leibomen bij historische boerderijen Afbakening: Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl). Algemene beheerverplichting: Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.
Landschapselement L03.01.02: Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Afbakening: Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden: - zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen; - zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag; - zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;
Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapsbeheertype. Algemene beheerverplichting: 1. Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd. 2. Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december. 3. Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid. 4. Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster. 5. Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond. 6. Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element. 7. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.
Onderdeel B.1. Landschapselementen en bijbehorende beheerpakketten landschap die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013
Onderdeel B.2. Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale beheerpakketten landschap
Beheerpakket landschap L01.09.02 ZH: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
Instapeisen: 1. Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m. 2. Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen met een stam van minimaal 0,6 meter hoog, waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie. 3. Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare. 4. Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen. 5. Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving. 6. De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Beheereisen: Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden.
Beheerpakket landschap L01.13.03 ZH: Leibomen bij historische boerderijen
Instapeisen: Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl). Beheereisen: Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.
Beheerpakket landschap L03.01.02 ZH: Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Instapeisen: Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden: - zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen; - zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag; - zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;
Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapselement. Beheereisen: 1. Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd. 2. Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december. 3. Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid. 4. Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster. 5. Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond. 6. Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element. 7. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.
Bijlage 7: Voorwaarden toeslagen
Onderdeel A: Voorschriften toeslag schapenbeheer (artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel b) 1. Gedurende elk kalenderjaar van de periode, bedoeld in artikel 3.1.2, waarvoor de toeslag wordt verstrekt, wordt gebruik gemaakt van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes bij het in stand houden van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype. 2. Het gebruik van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes strekt zich gedurende elk kalenderjaar van de in het vorige punt bedoelde periode uit over de gehele oppervlakte waarvoor de toeslag door Gedeputeerde Staten wordt verstrekt. Laag tarief: schaapskudde wordt ingezet op natuurterreinen waarop een natuurbeheertype met de aanduiding n06.03, n09.01, n11.01 of n12.01 in stand wordt gehouden; Hoog tarief: schaapskudde wordt ingezet op natuurterreinen waarop een natuurbeheertype met de aanduiding n06.04, n07.01, n07.02, n08.02 of n08.04 in stand wordt gehouden. Onderdeel B:
Onderdeel C: Voorschriften aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer (artikel 4.1.2.4, eerste lid)
Subonderdeel 1 (verlengen rustperiode) 1.Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket in uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.05 of A01.01.06. 2.De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer blijft, na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht, net zolang voldoen aan die beheereisen als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Subonderdeel 2 (kuikenvelden) 1. Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket in stand gehouden dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.04 voor zover het varianten a1 tot en met a4 betreft, of A01.01.06. 2. De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer legt op de beheereenheid stroken of blokken aan met een breedte van minimaal 6, en maait deze stroken in elk geval niet eerder dan twee weken na de rest van de beheereenheid. 3. De in punt 2 bedoelde stroken worden: a. zodanig aangelegd dat de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels te allen tijde een vluchtmogelijkheid hebben, indien nodig naar een aangrenzend perceel waar voldoende bescherming gewaarborgd is; b. net zolang in stand gehouden als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Subonderdeel 3 (nestgelegenheid voor de zwarte stern) 1. De beheereenheid ligt in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het natuurbeheerplan aangewezen gebied. 2. De beheereenheid bestaat uit twee randen van ten minste 250 meter lengte, gelegen aan weerszijden van een sloot, waarop door één en dezelfde begunstigde het agrarisch beheerpakket met de aanduiding A01.01.05 of A02.01.03a wordt uitgevoerd. 3.Aanvullend op, dan wel afwijkend van, de instap- en beheereisen van het agrarische beheerpakket met de aanduiding A01.01.05 of A02.01.03a worden de eisen in de onderstaande punten in acht genomen. 4. Per rand wordt, gerekend vanaf de slootzijde, een aaneengesloten strook van 2 meter breedte en 250 meter lengte tussen 1 april en 1 augustus niet gemaaid, gerold, gesleept of bemest, en is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in die periode niet toegestaan. Bovendien wordt die strook tussen 15 juni en 1 augustus niet beweid. 5. Indien het overige deel van de beheereenheid of het belendende perceel beweid wordt, dient vóór 15 juni een (tijdelijk) raster te worden geplaatst op een afstand van ten minste 0,5 meter van de in punt 4 bedoelde strook, bezien vanuit de zijde van het overige deel van de beheereenheid dan wel het belendende perceel. In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten, op basis van het in artikel 4.1.2.4, tweede lid, bedoelde advies van de gebiedscoördinator en met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.3, tweede tot en met vierde lid, de toeslag verhogen met een tegemoetkoming voor de tijd die de begunstigde heeft besteed aan het plaatsen van het raster. 6. Halverwege de in punt 4 bedoelde strook worden, op een onderlinge afstand van ten minste 4 tot 5 meter en uiterlijk op 1 mei, minimaal 5 en maximaal 10 vlotjes in de sloot uitgelegd als nestgelegenheid voor de Zwarte stern. De vlotjes voldoen aan de eisen zoals geformuleerd door de werkgroep van de Agrarische Natuurvereniging “De Utrechtse Venen. 7. De vlotjes worden, voor zover zij niet langer door de Zwarte stern gebruikt worden, uiterlijk op 1 september uit het water gehaald, schoongemaakt, gedroogd en opgeslagen. 8. De begunstigde houdt bij op hoeveel vlotjes gebroed wordt en hoeveel jongen er uit komen. Deze gegevens worden door de begunstigde na afloop van het broedseizoen ter beschikking gesteld aan de werkgroep, bedoeld in punt 6.
Subonderdeel 4 (ruige stalmest) 1. Op de beheereenheid wordt een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel b.1, is opgenomen onder de aanduiding a01.01.01, a01.01.02, of a01.01.05. 2. Op de beheereenheid wordt in een kalenderjaar ten minste 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest per hectare uitgereden. 3. De ruige stalmest wordt in één keer in één van de onderstaande periodes op een beheereenheid uitgereden: a. tussen 1 februari en de begindatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket, óf b. vanaf de dag volgend op de einddatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket tot 1 september; waarbij per beheerjaar slechts één melding als bedoeld in punt 5 gedaan mag worden. 4. In afwijking van punt 3, onderdeel b, mag gedurende de tijd dat de rustperiode overeenkomstig onderdeel c, subonderdeel 1, van de onderhavige bijlage is verlengd, geen ruige stalmest uitgereden worden. 5. Van het uitrijden van de ruige stalmest wordt binnen twee weken na dat uitrijden melding gedaan bij de gebiedscoördinator. de melding gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de beheereenheid is, dan wel beheereenheden zijn, aangegeven waarop de ruige stalmest is uitgereden. 6. in afwijking van punt 5, eerste volzin, dient een subsidieontvanger die niet in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer een in punt 1 bedoeld agrarisch beheerpakket uitvoert, de in punt 5 bedoelde melding in bij Gedeputeerde Staten met gebruikmaking van een daartoe door of namens Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.
Bijlage 8 Overstaptabel SAN provincie Utrecht 2007
De beheers- en landschapspakketten van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer provincie Utrecht 2007, opgenomen in de linkerkolom van de onderstaande tabel, kunnen op grond van artikel 12.3, vijfde lid, van de onderhavige verordening worden gewijzigd in de agrarische beheerpakketten onderscheidenlijk beheerpakketten landschap, opgenomen in de rechterkolom van de onderstaande tabel:
Overstaptabel Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer
Tabel Landschaps- en Beheerpakket
Bijlage 9 Zie integrale tekst Index Natuur en Landschap
Beheerpakket A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland Instapeisen: 1. De beheereenheid bestaat uit grasland. 2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot. Indien variant A01.01.05b wordt uitgevoerd is de beheereenheid ten minste 100 meter lang en tussen de 2 en 6 meter breed. 3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer provincie Utrecht 2007, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid, onderdeel a, van deze verordening. Beheereisen: 1. Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel. 2. Uitsluitend bemesting met vaste mest toegestaan buiten de rustperiode. 3. Er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 15 juni. 4. In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan. Beweiding gedurende de rustperiode is toegestaan indien variant A01.01.05b wordt uitgevoerd. 5. Het gewas wordt jaarlijks voor 1 augustus afgevoerd door middel van maaien en afvoeren. Tweede keer maaien en afvoeren is toegestaan. 6. Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. Toeslagen Toeslag ruige stalmest Voor de voorwaarden wordt verwezen naar bijlage 7, onderdeel B, van deze verordening Varianten: T1: ruige stalmest op rijland; T2: ruige stalmest op vaarland Aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer Voor de voorwaarden wordt verwezen naar bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 1 (verlengen rustperiode) en subonderdeel 2 (kuikenvelden) van deze verordening. Varianten: T3: kuikenvelden; T8: verlengen rustperiode 2. De beheereenheid is ten minste 100 meter lang en tussen de 2 en 6 meter breed. Beheereisen: 1. Verbouwing van maïs is in het geheel niet toegestaan. 2. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt geen bemesting met kunstmest plaats. 3. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt er in de beheereenheid geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen en insecticiden niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring, kleefkruid of haagwinde. 4. Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.” De Index Natuur en Landschap ligt ter inzage op het provinciehuis en bij de Dienst Regelingen en wordt geplaatst op www.portaalnatuurenlandschap.nl) 1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag afgeven: a. een certificaat natuurbeheer; b. een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer; c. een cerificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer. 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de in artikel 8.1.7 bedoelde stichting, met dien verstande dat een dergelijke aanvraag niet vóór 15 november 2010 ingediend kan worden.