Organisatie | Rijssen-Holten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Rijssen-Holten 2009 |
Citeertitel | Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Rijssen-Holten 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-12-2009 | 27-11-2013 | Onbekend | 10-12-2009 Rijssens Nieuwsblad, 22-12-2009 | 2009-99 |
Het besluit tot niet-ontvankelijkheid
Een besluit om een onvolledige aanvraag niet, onderscheidenlijk niet verder in behandeling te nemen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.
Burgemeester en wethouders wijzen de indiener van de aanvraag op de verschuldigdheid van het recht en delen hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de gemeente dan wel op de aangegeven plaats dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, verklaren zij de aanvraag niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Normaal maatschappelijk risico
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1 van de wet.
Binnen acht weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het besluit verstrekt het college aan één of meerder adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 Algemene Wet bestuursrecht
Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van onroerend goed taxaties, accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.
het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.
4.De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.
Deskundigheid en onafhankelijkheid
1.Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze
aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet
2.Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad. Eveneens mag
een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.
Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of
1.Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, stelt het
college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:
meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 4, tweede lid.
De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.
Werkwijze adviseur of adviescommissie
De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.
Voor zover schade die op grond van de artikelen 6.1 tot en met 6.3 van de wet voor tegemoetkoming in aanmerking zou komen, haar grondslag vindt in een besluit op een verzoek om ten behoeve van de verwezenlijking van een project bepalingen in een bestemmingsplan, een daaraan voorafgaand projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid van de wet daaronder begrepen, op te nemen of te wijzigen dan wel om ontheffing te verlenen, anders dan bedoeld in artikel 6.8 of 6.9 van de wet, kunnen burgemeester en wethouders met de verzoeker overeenkomen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt.
De verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 van de wet in terzake van de vaststelling van het bestemmingsplan, van het nemen van het projectbesluit of het besluit, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid van de wet in, dan wel van de verlening van de ontheffing waarom hij heeft verzocht.
Degene die een financieel belang heeft bij de vaststelling van een exploitatiebijdrage, als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid wet, of de herberekening daarvan, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 wet terzake van de vaststelling van het bestemmingsplan.
1.Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de wet blijft van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot
1 september 2010 kunnen worden ingediend.
2.Artikel 6.2, tweede lid, van de wet geldt tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.
3. a. De thans geldende procedureverordening bestuursschadevergoeding (planschadevergoedingsregeling) (besluit van 13 juli 2005), wordt ingetrokken, met uitzondering van:
besluit genomen in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Rijssen-Holten
Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade
Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van
inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal
lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in
planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de
aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende
Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip
waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is
uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2
Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het
aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).
Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van
artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en
standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van
een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)
en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere
gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De
regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.
In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een
aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een
adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die
advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro
wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop
een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3,
tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in
de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen
e.de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder
verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en
de hierbij geldende termijnen.
De procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade in
verhouding tot de procedureregeling planschadevergoeding 2005
Met de inwerkingtreding van de verordening voor advisering tegemoetkoming in planschade in uw
gemeente kan de oude planschaderegeling nog niet in zijn geheel door het college worden
ingetrokken. De procedureregeling planschadevergoeding 2005 is nog van toepassing op
-op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische
maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO van vóór 1
september 2005 van toepassing;
-op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de
WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing);
-op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en
vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de WRO van toepassing (met inbegrip van de
-op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de
WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).
De procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade is van toepassing
-op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 maar
vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de Wro van toepassing (met inbegrip van de
verjaringstermijn, maar er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico);
-op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro
-op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen
Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en
voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie
van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen
in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en
adviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip
adviseur opgenomen. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat
indien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag
om tegemoetkoming in planschade is ingediend.
Artikel 2. Besluit tot niet-ontvankelijkheid
Als een aanvraag om planschade kennelijk niet-ontvankelijk is wegens een onvolledige aanvraag neemt het college een besluit strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvraag. Ook kan het college wegens kennelijke ongegrondheid het verzoek om planschade binnen de daarvoor gestelde termijnen afwijzen.
Het college heft van de aanvrager een recht voor het in behandeling nemen van de aanvraag. De aanvrager ontvangt dit recht terug bij een positieve beslissing op het verzoek om planschade. Voor het betalen van het recht geldt een fatale termijn van 4 weken na het ontvangen van de officiële ontvangstbevestiging. Het overschrijden van deze termijn heeft tot gevolg dat de aanvraag niet-ontvankelijk is, tenzij er gemotiveerd aangetoond kan worden waarom het recht nog niet betaald is.
Artikel 4. Normaal maatschappelijk risico
Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening kwam de volledige planschade voor vergoeding in aanmerking. Onder de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening geldt er een normaal maatschappelijk risico. Dit risico houdt kortweg in dat iedereen een zeker risico loopt om in een planologisch nadeliger situatie terecht te komen. Er vindt dus alleen uitkering van een planschadevergoeding plaats als deze drempel wordt overschreden.
Artikel 5. Opdrachtverstrekking
Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs
gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de
Algemene wet bestuursrecht. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een
aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de
aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft
betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige
aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro
moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de
aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is
gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de
termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling
van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier
weken worden verlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten
behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in
artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere
adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.
De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er
geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een
ingediend verzoek tot wraking.
Artikel 6. Adviseur of adviescommissie
Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de
aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een
adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te
Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een
natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van
Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade
kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de
adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.
Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat
de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste
adviseur/vaste adviescommissie).
In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende
deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de
kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen,
die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving
onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een
planologische verslechtering beschikt.
Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen
of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en
omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te
betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde
adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er
sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro
Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan
laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college
Artikel 7. Deskundigheid en onafhankelijkheid
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over
de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de
adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van
een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van
opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid,
genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.
In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c,
Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van
het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die
adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts
bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische
maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze
betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden
gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van
Artikel 8. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of
Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de
hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De
aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere
adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend
gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen
verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of
meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken
bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van
de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of
omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen
lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek
tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet
binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking
Artikel 9. Werkwijze adviseur of adviescommissie
Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen
en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder
verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens
worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.
In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de
adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de
aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle
bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de
beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.
Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de
bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd.
Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel
6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de
aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.
Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de
gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden
als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn
kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (zevende lid).
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan
de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van
het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat
de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept
advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader
bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en
andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de
gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.
Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het
Artikel 10. Planschadeovereenkomst
Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening bestond sinds 2005 de figuur van de planschadeovereenkomst. In de jaren daarvoor waren dit soort overeenkomsten onverbindend op grond van rechtspraak van de Hoge Raad. Ook de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent de planschadeovereenkomst. Op basis van een planschadeovereenkomst is het college in staat planschade af te wentellen op de projectontwikkelaar.
Nadat het college besloten heeft verzoek om planschade toe te wijzen, wordt er overgegaan tot betaling nadat het besluit onherroepelijk geworden is. Dit betekent dat de bezwaar- en beroepstermijn verlopen moet zijn voordat er over wordt gegaan tot uitbetaling. Vanuit een praktisch oogpunt is duidelijkheid omtrent het tijdstip van betalen noodzakelijk.
Artikel 12. Overgangsbepalingen
Dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 9.1.18 en 9.1.19 Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening. Hier wordt één en ander geregeld over de toepasselijkheid van het oude recht. Dit is met name van belang voor aanvragen welke betrekking hebben op besluiten genoemd in artikel 49 lid 1 Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), die voor 1 september 2005 onherroepelijk geworden zijn.
In dit artikel wordt de oude procedureverordening ingetrokken behalve voor de daar genoemde gevallen. Deze gedeeltelijke intrekking vloeit mede voort uit de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening artikel 9.1.18 en 9.1.19. en het van toepassing zijnde overgangsrecht. Dit is met name van belang voor de bepaling of het normaal maatschappelijk risico op de planschadeaanvraag van toepassing is.