Organisatie | Reusel-De Mierden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2016 |
Citeertitel | Beleidsregel Bibob 2016 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veligheid |
Deze beleidsregel vervangt de Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob voor de horeca- en prostitutiebranche, coffeeshops, smart- en growshops en speelautomatenhallen met bijbehorende toelichting 2012 en de Bibob-beleidslijn betreffende de aanvraag om een Omgevingsvergunning-Bouwactiviteit met bijbehorende toelichting 2013.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-03-2016 | Nieuwe regeling | 16-02-2016 | B&W 16-30 |
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;
overwegende, dat de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;
gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en Horecawet, artikel 30b van de Wet op de kansspelen, de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2:25 en 3.4 van de Algemene plaatselijke verordening.
Besluiten vast te stellen de volgende:
Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2016
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Bibobtoets: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;
Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen
Het bestuursorgaan zal de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking zoals vermeld in:
artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor de uitoefening van het horecabedrijf, met uitzondering van een dergelijke aanvraag ingediend door een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van die wet en waarvan de horeca-inrichting in eigen beheer van de rechtspersoon is en niet is verpacht aan een derde. Het bestuursorgaan kan van deze uitzondering afwijken en bij moverende redenen alsnog besluiten een bibobtoets toe te passen;
artikel 2:25 van de algemene plaatselijke verordening voor zover het betreft het organiseren van evenementen met betrekking tot vechtsporten, zoals free fight (het vrije gevecht), vale tu-do (Braziliaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Muay Thai (Thai-boksen) in al hun varianten;
Het bestuursorgaan zal de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot aanvragen om een beschikking als bedoeld in:
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets).
De Bibobtoets met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a blijft beperkt tot de aanvragen met een bepaald gebruiksoppervlakte (zie bijlage 1) of aanvragen die vallen onder specifieke risicocategorieën of risicogebieden dan wel waarbij sprake is van cumulatie van aanvragen of bijzondere gevallen en wordt uitgevoerd volgens de toetsingscriteria die zijn opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze beleidsregel.
De Bibobtoets met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder b blijft beperkt tot de inrichtingen die behoren tot de risicocategorie afval, vuurwerk, transportsector en automobielbranche, alsmede inrichtingen, waar bewerking, verwerking of recycling van afval of reststoffen een belangrijk onderdeel is van het productieproces, en betreft zowel de aanvraag van een vergunning als ook een wijzigingsvergunning.
Als bij een aanvraag vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet zal het bestuursorgaan de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking, zoals vermeld in:
artikel 2.1 eerste lid, aanhef, en onder e, van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer), niet behorend tot de risicocategorieën en gevallen als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid;
Artikel 2.2 Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 2.1
Het bestuursorgaan zal, naast de in artikel 2.1, eerste lid aangeduide aanvragen bij een aanvraag voor de in artikel 2.1, tweede lid genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibobtoets, als vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.
Als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking in de twee jaar voorafgaande aan de datum van indiening van een aanvraag genoemd in artikel 2.1 door het Bureau Bibob een advies is uitgebracht of een aanvraag om een advies door het Bureau Bibob in behandeling is genomen dan moet worden over gegaan tot toepassing van de wet Bibob.
Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen
Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:
vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet Bibob;
Artikel 4.1 Intrekking beleidsregels
De “Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob voor de horeca- en prostitutiebranche, coffeeshops, smart- en growshops en speelautomatenhallen met bijbehorende toelichting” van 14 februari 2012 en de “Bibob-beleidslijn betreffende de aanvraag om een Omgevingsvergunning-Bouwactiviteit met bijbehorende toelichting” van 2 april 2013 worden ingetrokken.
Aldus vastgesteld op 16 februari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Reusel- De Mierden.
de secretaris (wnd), de burgemeester (wnd),
drs. J.H.J. Sanders, drs. H.W.S.M. Nuijten
Aldus vastgesteld op 16 februari 2016 door de burgemeester van Reusel-De Mierden (wnd),
drs. H.W.S.M. Nuijten
Bijlage 1: toepassingscriteria geldend voor de uitvoering van de Bibobtoetsing bij de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit)
Uitgaande van het doel van de Wet Bibob, het waarborgen van de integriteit van het bestuursorgaan en het voorkomen van ongewild faciliteren van criminele activiteiten en daarmee het tegenhouden van vergunningen waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt, zal de uitvoering van de Bibobtoetsing plaatsvinden bij aanvragen, die vallen onder één van de hierna genoemde gevallen:
A.Gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie
Bouwprojecten van enige omvang worden onderworpen aan een bibob-toets. In dit kader wordt een onderscheid gemaakt tussen kleinere en grotere bouwprojecten, dit bezien in combinatie met de gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie.
Als eerste uitgangspunt in deze beleidslijn geldt, dat een bibob-toets plaatsvindt in geval van een aan-
vraag voor een omgevingsvergunning-bouwactiviteit, waarbij sprake is van een gebruiksoppervlakte van meer dan het volgende aantal m² per gebruiksfunctie:
Gebruiksfunctie Gebruiksoppervlakte (in m²)
Industriefunctie (niet agrarisch) 1111
Industriefunctie (agrarisch) 2500
Aanvragen voor een omgevingsvergunning-bouwactiviteit worden onderworpen aan een bibob-toets vanaf de 4e aanvraag op jaarbasis van dezelfde aanvrager en/of betrokkenen met een gebruiksopper-vlakte van meer dan het volgende aantal m² per gebruiksfunctie:
Gebruiksfunctie Gebruiksoppervlakte (in m²)
Industriefunctie (niet agrarisch) 111
Industriefunctie (agrarisch) 250
Een volgend uitgangspunt is het aanwijzen van specifieke risicocategorieën, die gevoelig worden geacht voor criminele invloeden. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning-bouwactiviteit wordt aan een bibob-toets onderworpen, indien de gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie meer bedraagt dan de hieronder laagst genoemde gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie en minder bedraagt dan of gelijk is aan de hoogst genoemde gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie:
Gebruiksfunctie Gebruiksoppervlakte (in m²)
Overige gebruiksfunctie 83 - 833
Industriefunctie (niet agrarisch) 111 - 1111
Industriefunctie (agrarisch) 250 - 2500
Cumulatief op zaakniveau 73 - 732
én waarbij sprake is van een of meerdere onderstaande risicocategorieën:
• Inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet:
o logies wordt verstrekt (waaronder hotels, kamerverhuurbedrijven, pensions),
o dranken worden geschonken (waaronder horecabedrijven), of
o rookwaren of spijzen (waaronder coffeeshops) voor directe consumptie worden verstrekt;
• Voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden (waaronder prostitutiebedrijven, darkrooms, seksbioscopen, sekswinkels, erotische massagesalons);
• Een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte (waaronder escortbedrijven);
• Inrichtingen die in het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smartshops, headshops of growshops;
• Inrichtingen die zijn bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen (waaronder speelautomatenhallen en gamecenters);
• Afvalbewerkings- en verwerkingsbedrijven;
• Niet-geregistreerde uitzendbureaus;
• Autohandel (verkoop en verhuur);
• Beauty-, welness- en saunabedrijven;
• Im- en exportbedrijven (handelsondernemingen; schoenen, kleren, onderdelen);
• Vrijplaatsen (locaties waar en/of groepen waartegen een effectief overheidsoptreden wordt belemmerd, leidend tot een maatschappelijk ongewenste situatie, waarbij aanwijzingen bestaan voor het aanwezig zijn van strafbare gedragingen waaronder (fiscale) fraude en waarbij we spreken over handhavingsknelpunten. De belemmering betreft soms een bestaande of vermeende dreiging, soms een sociaal-culturele hindernis);
NB.: Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Deze risicocategorieën kunnen,
indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het bevoegd bestuursorgaan worden aangepast.
Naast de hiervoor genoemde gevallen waarbij als regel een zogenoemde bibob-toets plaatsvindt, kan de Wet bibob (binnen de mogelijkheden van de wet) ook in bijzondere gevallen worden ingezet als instrument in het kader van de handhaving van (lokaal) beleid. Om die reden zal, naast de hiervoor aangeduide gevallen, ook een bibob-toets mogelijk zijn bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, waarbij op basis van feiten en omstandigheden, of gebaseerd op (aanvullend) lokaal beleid, gemotiveerd een risico-inschatting conform de Wet bibob in dat geval geboden is. De burgemeester is via deze beleidslijn gemandateerd hiertoe dit besluit te nemen, gezien zijn/haar betrokkenheid en informatiewinning in het driehoeksoverleg.
Als bijzonder geval wordt ook verstaan het reeds in aanvang hebben genomen van bouwactiviteiten,
zonder dat daarvoor de vereiste vergunning is aangevraagd én de gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie meer bedraagt dan de hieronder laagst genoemde gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie en minder bedraagt dan of gelijk is aan de hoogst genoemde gebruiksoppervlakte per
Gebruiksfunctie Gebruiksoppervlakte (in m²)
Overige gebruiksfunctie 83 - 833
Industriefunctie (niet agrarisch) 111 - 1111
Industriefunctie (agrarisch) 250 - 2500
Cumulatief op zaakniveau 73 - 732
De burgemeester heeft de bevoegdheid om risicogebieden in de gemeente aan te wijzen waarbinnen de Wet bibob integraal, dus op alle wettelijk toegestane sectoren, wordt toegepast. Het gaat hierbij om gebieden die extra aandacht verlangen voor wat betreft de leefbaarheid en de veiligheid. Binnen een door de burgemeester aangewezen risicogebied zullen alle aanvragen om een vergunning, waarop deze beleidslijn van toepassing is, aan de weigeringsgronden uit de Wet bibob worden getoetst. Voor houders van een bestaande vergunning betekent dit, dat alleen het feit van de ligging van de onder-neming binnen het aangewezen risicogebied al aanleiding kan zijn om over te gaan tot een bibob-toets.
Via deze beleidslijn zijn op het moment van vaststelling van dit beleid geen risicogebieden aangewezen. Mocht dit in de toekomst nodig zijn, zal dit bij afzonderlijk besluit plaatsvinden.
Toelichting Beleidsregels Bibob 2016
Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door ondermeer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.
De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, er sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.
Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur(Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.
De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in Wet Bibob en Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, zijn er per 1 juli 2013 o.a. een aantal aanvullingen/wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.
1.3 De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013
In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 zijn allereerst de wettelijke veranderingen vanuit andere onderliggende wet- en regelgeving verwerkt. Het betreft bv artikel 30a Drank- en Horecawet (DHW) i.c. de invoering van een aanhangsel bij de reguliere vergunning voor het uitoefenen van het horeca- of slijtersbedrijf, alsmede ook koppeling van de wet aan onderdelen binnen de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (WABO).
Daarnaast is het toepassingsbereik uitgebreid met de volgende onderdelen:
Gemeentelijke vergunningen en ontheffingen: tot 1 juli 2013 regelde de Wet Bibob in artikel 7 en het Besluit Bibob in artikel 4 de inrichtingen, waarvoor een daarop van toepassing verklaarde gemeentelijke vergunning onder het Bibobbeleid kon vallen. Deze limitatieve opsomming is nu losgelaten. Dit betekent dat in beginsel elke gemeentelijke vergunning, die voorgeschreven wordt voor een inrichting of bedrijf, voortaan onder het Bibobbeleid kan vallen. Voorwaarde daarbij is wel, dat dit specifieke onderdeel in het lokale Bibobbeleid, goed gemotiveerd kan worden.
Verbetering van de informatiepositie.
De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 betekent ook een duidelijke verandering in de zienswijze omtrent het verloop van de Bibobtoetsing. Tot dan toe was de benadering dat het overheidsorgaan in beperkte mate een vooronderzoek (het zogenaamde eigen huiswerk) deed en aansluitend voor de verdere beoordeling van niet-transparante aanvragen, daarvoor een adviesverzoek deed bij het Lan-delijk Bureau Bibob.
In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 is er voor gekozen om bestuursorganen in eerste aanleg al zoveel mogelijk in positie te brengen om tot een meer diepgaande beoordeling van de aanvraag te kunnen komen.
De informatiepositie voor het openbaar bestuur is in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 verbeterd. Om bestuursorganen beter eigen onderzoek te kunnen laten doen, is de mogelijkheid tot het opvragen van justitiële en strafvorderlijke gegevens uitgebreid.
Het bestuursorgaan kan bij de politie informatie opvragen over de betrokkene(n) bij het toepassen van de Wet Bibob. Dit is nu mogelijk voor alle aanvragen om vergunningen en subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties, waarop de Wet Bibob van toepassing is. Hiervoor is artikel 4.3 eerste lid van het Besluit politiegegevens (Bpg) gewijzigd.
Tot 1 juli 2013 was dit alleen mogelijk voor specifieke vergunningen, zoals de Drank- en Horecawetvergunning.
Justitiële en strafvorderlijke gegevens:
Het bestuursorgaan kan van betrokkene(n) justitiële en strafvorderlijke gegevens opvragen. Hiervoor is artikel 15 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) gewijzigd. Ook hier geldt dat dit voor alle vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties, waar de Wet Bibob op van toepassing is verklaard, mogelijk wordt. In beginsel kunnen daarbij alle justitiële en strafvorderlijke gegevens worden verstrekt.
De uitbreiding van het verstrekken van informatie door politie en justitie geldt daarbij alleen ten aanzien van de betrokkene(n).
In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 wordt met betrokkene(n) bedoeld: de aanvrager van een beschikking, de subsidieontvanger, de vergunninghouder, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan. Indien een aanvraag een rechtspersoon betreft, worden alle natuurlijke personen binnen deze rechtspersoon aangeduid als betrokkene.
Landelijk Bureau Bibob (Bureau Bibob):
Bestuursorganen kunnen bij het Bureau Bibob informatie opvragen of over de betrokkene in de afgelopen twee jaar eerder een advies is uitgebracht en zo ja, welke conclusie het advies had (ernstig gevaar, mindere mate van gevaar, geen gevaar). Als het adviesverzoek niet tot een advies heeft geleid, bijvoorbeeld omdat de betrokkene de aanvraag uit eigen beweging heeft ingetrokken, kan het Landelijk Bureau Bibob dat ook melden.
Een andere uitbreiding betreft het feit, dat het bestuursorgaan direct vanaf de start van de Bibobtoetsing daarin ondersteuning kan krijgen vanuit het RIEC. De nieuwe wet zorgt ervoor dat ook het RIEC toegang heeft tot alle Bibobinformatie, inclusief het adviesrapport van het Landelijk Bureau Bibob. Het RIEC mag deze informatie alleen gebruiken voor haar ondersteunende taak; de informatie mag door haar niet gebruikt worden voor andere doeleinden (bijvoorbeeld de integrale aanpak van casussen).
De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 geeft de mogelijkheid om in de eigen onderzoeksfase een aanvraag om een vergunning of overheidsopdracht te bespreken in het samenwerkingsverband RIEC. Voorwaarde hierbij is wel dat het bestuursorgaan deel uitmaakt van het samenwerkingsverband (i.c. convenantpartner is van het RIEC).
Dit betekent dat het bestuursorgaan de informatie, die het bestuursorgaan verkregen heeft in het kader van het eigen onderzoek, in beginsel mag delen in RIEC-verband ten behoeve van de ondersteuning bij het toepassen van de Wet Bibob. De partners in het RIEC mogen deze informatie niet zelfstandig gebruiken, er blijft een geheimhoudingsplicht gelden. De verkregen informatie mag alleen gebruikt worden ter ondersteuning aan het bestuursorgaan bij het toepassen van de Wet Bibob.
Bestuursorganen krijgen de mogelijkheid om in het Handelsregister te zoeken op natuurlijke personen. Dit kan handig zijn om te achterhalen bij welke ondernemingen een betrokkene(n) nog meer actief is. Hiervoor is artikel 28 lid 3 van de Handelsregisterwet aangepast.
1.4 Algemeen toepassingsbereik Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013
De Wet Bibob en het daarbij behorende Besluit Bibob bieden de mogelijkheid tot toepassing door bestuursorganen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen enerzijds haar status als publiekrechte-lijk orgaan en anderzijds haar status als privaatrechtelijke partij.
Toepassing van het Bibobinstrumentarium vanuit de positie van publiekrechtelijk orgaan kan bij:
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van die wet, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob kan worden geweigerd;
artikelen 9.2.2.3 en 11.2 van de Wet milieubeheer, voor zover die artikelen betrekking hebben op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.2.3 onderscheidenlijk artikel 11.2 van de Wet milieubeheer is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob, kan worden geweigerd dan wel ingetrokken;
artikel 3:1 van de Algemene douanewet, voor zover dat artikel betrekking heeft op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3:1 van de Algemene douanewet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken
Toepassing van het Bibobinstrumentarium vanuit haar positie van betrokkene in privaatrechtelijke transacties kan bij:
1.5 Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente
Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:
Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.
Door het vaststellen en implementeren van een beleidsregel biedt het bestuursorgaan meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidsregel staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna de Bibobtoets) zal plaatsvinden.
Voor de burger wordt door de beleidsregel voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidsregel een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.
In de gevallen, waarin toepassing van het Bibobinstrumentarium beperkt zal worden tot aangewezen branches of gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren is het noodzakelijk, dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. In de modelbeleidsregel is daarbij op onderdelen al een suggestie gedaan.
In de hier toe te passen beleidsafweging kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van bestuurlijke rapportages en bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. De Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC's) kunnen bij deze beleidsafweging een adviserende en ondersteunende rol vervullen.
Juist in deze categorie binnen de modelbeleidsregel kan er dus sprake zijn van een wat grotere beleidsdiversiteit tussen gemeenten.
1.7 Algemene uitgangspunten Beleidsregel Bibob 2016
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Ook in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 blijven deze beginselen belangrijke uitgangspunten. De Bibobtoetsing geldt daarbij als ultimum remedium. Dit betekent dat het bestuursorgaan eerst de toepasbaarheid van haar bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) en de reguliere weigerings- en intrekkingsgronden uit de onderliggende wet- en regelgeving dient te onderzoeken. Van belang hierbij is bijvoorbeeld de eis "niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn".
Indien een Bibobtoetsing toch noodzakelijk blijkt, kan de nadruk in eerste aanleg gelegd worden op het z.g. "eigen onderzoek". Vanuit de versterking van de informatiepositie kan dit in een aantal gevallen al leiden tot een zelfstandige beslissing van het bestuursorgaan zonder het inwinnen van advies bij het landelijk Bureau Bibob.
Vanuit de risicoprofielen van de verschillende sectoren, waarop de Bibobwetgeving van toepassing kan worden verklaard, is voorts zoveel mogelijk gekozen voor een meer risicogerichte inzet van het Bibobinstrumentarium. Dit betekent dat er enerzijds nog sprake is van een generieke toepassing (bijvoorbeeld bij de horecasector) maar er in andere sectoren gekozen wordt voor een nadere beperking van de toepassing vanuit specifiek geformuleerde risicofactoren.
Het toepassen van de Bibobtoetsing zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager; deze zal namelijk meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen.
Tot 1 juli waren bestuursorganen vrij in het hanteren van Bibobvragenformulieren. Dit leidde tot enige diversiteit op dit vlak binnen bestuursorganen. Om daarin tot eenduidigheid te komen en enige beperking op te leggen in de te stellen vragen, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie bij de invoering van de Evaluatie- en uitbreidingswet 2013, landelijk de daarvoor te hanteren vragenformulieren vast-gesteld. Dit heeft tot gevolg dat door elk bestuursorgaan vanaf 1 november 2013 dezelfde Bibobvragenformulieren gebruikt dienen te worden.
Naast de administratieve lasten voor de aanvrager, is er ook sprake van extra administratieve lasten voor het bestuursorgaan. De hiervoor genoemde landelijke vaststelling van het Bibobvragenformulier kan hierin al enige beperking betekenen. Een verdere beperking is in de beleidsregel ingevoerd door de toepassing per sector mede afhankelijk te laten zijn van specifiek benoemde risicofactoren. Bij de omgevingsvergunning-bouwactiviteit zijn daarbij bijvoorbeeld toepassingsbeperkingen opgelegd vanuit enerzijds het aspect bouwsom en anderzijds specifieke gebruiksvormen bouwwerk. De specifiek op deze vergunning van toepassing te verklaren beperkingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij de beleidsregel. Deze beperking leidt er in de praktijk toe, dat gemiddeld minder dan 5% van het totale aantal aanvragen om een omgevingsvergunning bouwactiviteit daadwerkelijk onderdeel van een Bibobtoetsing worden.
De kracht van het Bibobinstrumentarium neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de bestuursorganen zo veel mogelijk eenduidig zijn. Het RIEC kan daarbij een sterke ondersteunende en coördinerende rol vervullen. Met deze modelbeleidsregel wordt een aanzet gegeven tot meer eenduidigheid van Bibob-beleid van de bestuursorganen binnen de omgeving van de politie-eenheid Oost Brabant. Dit in aansluiting op het daartoe strekkende besluit van het regionaal veiligheidscollege Oost Brabant van mei 2013.
In de Beleidsregel Bibob 2016 is rekening gehouden met de uitbreiding op toepassingsmogelijkheden, zoals vermeld in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013. Vervolgens is gekozen voor een beperking van de toepassing van het Bibobinstrumentarium bij beschikkingen van de bestuursorganen van de gemeente als publiekrechtelijk rechtspersoon. Voor de toepassing van het Bibobinstrumentarium in de positie van gemeente als privaatrechtelijke partij (bij aanbestedingen en vastgoed) zullen op een later moment voorstellen worden gedaan. Deze zullen worden begeleid met adviezen voor de zorgvuldige inrichting van het algemeen kader in deze.
Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen
In artikel 2.1, eerste lid zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag, uitgezonderd de paracommercie, een Bibobtoets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de betreffende bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder meer:
Als het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibobtoets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, vanuit een oogpunt van terugdringing van administratieve lasten, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel ten aanzien van de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.
In artikel 2.1, tweede lid zijn vervolgens de beschikkingen genoemd, waarbij de toepassing van het Bibobinstrumentarium in artikel 2.1, derde lid wordt beperkt vanuit risico-indicatoren bij specifieke branches en gebieden.
a.artikel 2.1, tweede lid aanhef en onder a: de omgevingsvergunning bouwactiviteit:
Uitgangspunt is daarbij geweest, dat een Bibobtoets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden maar dat de toepassing beperkt zou dienen te blijven tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Dit laatste kan ingegeven zijn door branche- en/of omgevingskenmerken.
In de bijlage bij deze modelbeleidsregel is hierin een voorzet gedaan. De daarin genoemde risico-indicatoren komen overeen met de duiding, die op dit punt eerder is gebeurd binnen de bestuurlijke omgeving van de regio Zuidoost Brabant alsmede ook binnen de z.g. B-5 gemeenten. De uiteindelijke keuze voor beperking van het toepassingsbereik kan plaatsvinden in regionaal overleg, waarbij door het RIEC een coördinerende en ondersteunende rol kan worden vervuld.
b.artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder b: de omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer:
De reguliere toepassing blijft vooralsnog beperkt tot de inrichtingen, die vallen onder de in artikel 2.1, vierde lid genoemde risicocategorie. De Bibobtoets zal in alle gevallen worden uitgevoerd bij zowel de aanvraag om een vergunning als ook bij een revisie- en een veranderingsvergunning.
De algemene toepassing van de Bibobtoets zal vooralsnog beperkt worden tot de in de beleidsregel aangegeven bijzondere omstandigheden i.c. handhavingsbeschikking of aanwezige specifieke infor-matie.
Op de Bibobtoets in de gevallen sub a. en b. wordt in artikel 2.1, zesde en zevende lid een uitzondering gemaakt namelijk als sprake is van aanvragen afkomstig van overheidsinstanties, semioverheids-instanties, woningcorporaties en Publiek-Private Samenwerkingsverbanden (zogenaamde PPS-constructies), wordt de Bibobtoets niet uitgevoerd. De semioverheid is een particulier opgezette on-derneming waarin de overheid met kapitaal en als garant deelneemt. Kenmerken van semioverheid zijn dat sprake is van wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang, en dat ze (grotendeels) worden gefinancierd door de overheid. Door deze financiële afhankelijkheid kan de overheid in grote mate toezicht houden en invloed uitoefenen op de instellingen.
Naast deze regeling voor inzet van het Bibobinstrumentarium in alle daarvoor benoemde gevallen, wordt in artikel 2.1, achtste lid de mogelijkheid geboden om een Bibobtoets uit te voeren in de gevallen, die niet vallen onder de hier geduide reguliere toepassing maar waarin specifieke omstandigheden kunnen nopen tot deze toetsing.
c. artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder c: de omgevingsvergunning beperkte milieutoets: De toepassing van de Bibobtoets bij deze vergunning zal in beginsel beperkt blijven tot de gevallen, waarin specifieke informatie daartoe aanleiding vormt.
d. artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder d: de aanvraag voor nader te benoemen vergunningen conform lokale verordeningen:
De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 biedt de mogelijkheid om elke vergunning, die gekoppeld wordt aan een lokale verordening, onder Bibobbeleid te voegen. Voorwaarde daarbij is wel dat de inzet van dit instrument op deze lokale vergunning goed gemotiveerd kan worden. Deze verruiming in de wet biedt dus de mogelijkheid om een mogelijk integriteitsrisico bij reeds bestaande andere beschikkingen vanuit lokale verordeningen onderdeel te maken van het gemeentelijk Bibobbeleid. Dit geldt ook voor activiteiten, waarbij de invoering van een vergunningsplicht zou kunnen bijdragen in het beter beheersbaar maken van ondervonden problematiek daarin. In overleg met RIEC-partners zullen de daarvoor in aanmerking komende andere evenementvergunning(en) worden vastgesteld, die vervolgens door de burgemeester worden aangewezen als vergunning waarvoor de Bibobtoets geldt (artikel 2.1, vijfde lid)
De inmiddels als risicovol te duiden evenementenvergunning voor vechtsportgala's is opgenomen onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder g in de beleidsregel. Dit betekent dat voor deze vergunning bij elke aanvraag een Bibobtoetsing zal plaatsvinden.
In artikel 2.1, achtste lid wordt de toepasbaarheid mogelijk gemaakt voor daartoe benoemde beschikkingen, waarbij sprake is van specifieke omstandigheden. Hieronder valt dus ook de toepassing van het Bibobinstrumentarium bij het gemeentelijk subsidiebeleid.
Artikel 2.2 voorziet in de mogelijkheid om toch een Bibobtoets te kunnen laten plaatsvinden in gevallen, waarin de toepasbaarheid in eerste aanleg is beperkt tot specifieke criteria. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen, waarbij de onderhavige bouwsom lager is dan de bouwsom, die geldt voor reguliere Bibobtoetsing.
Artikel 2.3 voorziet in de mogelijkheid om alsnog een Bibobtoets te laten uitvoeren voor een reeds verleende beschikking. De noodzaak hiertoe kan ontstaan vanuit specifieke informatie op een specifieke uitgegeven beschikking.
Bij een weigering om de Bibobvragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding wordt het een weigering overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de Wet Bibob en wordt het beschouwd als een ernstig gevaar als genoemd in artikel 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning wordt als gevolg daarvan ingetrokken.
Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties
De toepassing van de Wet Bibob bij privaatrechtelijke transacties wordt in deze beleidsregel nog niet opgenomen. Reden hiervoor is het feit, dat in dit soort transacties de overheid niet als overheidsorgaan optreedt maar als private partij. Dit betekent dat zij daarin te maken krijgt met de regels van het verbintenissenrecht. Daarin is niet automatisch de koppeling met de toepassing van de Wet Bibob geregeld. De juridische kaders waarin de gemeente wil acteren bij haar privaatrechtelijke handelingen zullen dus eerst vooraf goed geformuleerd moeten worden. Pas als dit goed is uitgewerkt, kan beleidsmatig ook de inzet van het Bibobinstrumentarium worden ingevoerd. De verwachting is dat daarvoor in de loop van 2016 voorstellen zullen worden aangereikt door de Bestuurlijke werkgroep Bibob.
In de in deze beleidsregel bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibobvragenformulieren dienen in te vullen en inleveren bij het bestuursorgaan. De Bibob-vragenformulieren zijn bij Ministeriele Regeling van 24 juni 2013 vastgesteld en uiterlijk 1 november 2013 ingevoerd.
In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibobvragenformulieren en alle daarin gevraagde (kopieën van) documenten onderdeel uit van de aanvraag.
Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.
Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.
Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan ook nog een advies bij het Bureau Bibob worden gevraagd indien:
Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan ondersteuning gevraagd worden aan het RIEC. Dit kan vanaf de start van de aanvraag tot en met de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.
Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau Bibob.
In geval een van het Bureau Bibob ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau Bibob, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau Bibob in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, eerste lid van de wet. Die termijn bedraagt acht weken.
Indien het Bureau Bibob het advies niet binnen de in het eerste lid van artikel 15 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15, derde lid van de wet, dat is vier weken.
De verlenging van de adviestermijn van het Bureau Bibob, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau Bibob in gevallen als bedoeld in artikel 15, tweed lid van de wet (verzoek om aanvullende informatie dor het Bureau Bibob), leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.
De Bibob Beleidsregel 2016 is bedoeld voor het actualiseren van het huidige lokale Bibobbeleid en de daaraan gekoppelde uitvoeringsprocedure aan de recente wetswijzigingen. Zij omvat dus nog geen uitbreidingen in toepassingsbereik vanuit de per 1 juli 2013 van kracht geworden Evaluatie- en uitbreidingswet 2013. Uitbreiding van het huidige Bibobbeleid zal vanuit de bestuurlijke werkgroep Bibob verder worden voorbereid.