Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening regelende het onderzoek door de raad 2003 |
Citeertitel | Verordening regelende het onderzoek door de raad |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artt. 155a-155f
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-07-2003 | nieuwe regeling | 26-06-2003 Weekend Totaal, 2003-07-23 | raadsvoorstel 77-2003 |
De raad van de gemeente Apeldoorn;
overwegende dat het noodzakelijk is regels te stellen over het recht van onderzoek van de raad;
gelezen het voorstel van de Commissie voor de werkwijze;
gelet op de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet;
vast te stellen de navolgende Verordening, regelende het onderzoek door de raad.
Artikel 2 Onderzoek en onderzoekscommissie
Bij het besluit tot het houden van een onderzoek dient de raad duidelijk aan te geven of het in het betreffende geval om een dossieronderzoek gaat, of dat het een onderzoek met enquête betreft. Bij een dossieronderzoek kunnen, indien nodig of gewenst, deskundigen worden gehoord; bij een onderzoek met enquête is sprake van het verhoren van getuigen.
Artikel 3 Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter
De commissie wijst uit haar midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan.
De griffier draagt zorg voor de ambtelijke ondersteuning van de commissie en wijst daartoe een secretaris aan.
De commissiesecretaris is bij iedere zitting aanwezig. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt hij vervangen door een daartoe door de griffier aangewezen medewerker van de griffie.
De ‘Verordening ambtelijke bijstand’ is niet op de individuele leden van de commissie van toepassing.
Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, dat een nauwkeurige omschrijving van de oproeping behelst en door de aanwezige leden van de commissie wordt ondertekend. Dit proces-verbaal wordt door de commissie, wanneer zij het nodig acht, in handen gesteld van het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank van het Arrondissement, waarin de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont.
Wanneer een voor de commissie verschenen getuige of deskundige weigert de eed of de belofte af te leggen, of weigert te antwoorden op een of meer gestelde vragen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal houdt de redenen van die weigering, zo die gegeven zijn, in en wordt door de aanwezige leden van de commissie ondertekend.
Artikel 11 Niet-openbaarheid, geheimhouding en vernietiging/archivering
Voor zover de in het tweede lid bedoelde bescheiden deel uitmaken van het onderzoeksverslag van de commissie, worden deze ter inzage gelegd voor of anderszins ter kennisneming gebracht aan de leden van de raad. De leden van de raad bewaren omtrent de inhoud van zodanige bescheiden geheimhouding. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat de raad haar opheft.
Na de beëindiging van het onderzoek van een door hem ingestelde commissie besluit de raad dat de processen-verbaal en de overige bescheiden van het onderzoek worden vernietigd, dan wel gedurende een door hem te bepalen periode worden bewaard in het gemeente-archief. Bescheiden en aantekeningen, die ingevolge een besluit van de commissie geheim dienen te worden gehouden, maken geen deel uit van dit archief.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 26 juni 2003
Gepubliceerd in Weekend Totaal d.d. 23 juli 2003
Inwerking getreden d.d. 31 juli 2003
TOELICHTING VERORDENING REGELENDE HET ONDERZOEK DOOR DE RAAD
Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met die artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. Het is een exclusief recht dat ingevolge artikel 156, lid 2, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.
Voor een juiste omschrijving van de begrippen ‘onderzoek’ en ‘commissie’ wordt verwezen naar artikel 155a, eerste en derde lid, van de Gemeentewet.
Voor een juiste omschrijving van het begrip ‘fractie’ wordt verwezen naar het Reglement van Orde van de raad (de Gemeentewet kent het begrip ‘fractie’ immers niet).
Artikel 2 Onderzoek en onderzoekscommissie
Hoewel bestaande wetsteksten in principe niet thuishoren in een verordening (immers, als de wettekst wijzigt dient ook de verordening te worden aangepast), is in het eerste lid toch de tekst van artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet grotendeels overgenomen. Dit om te verduidelijken dat bij raadsbesluit - op voorstel van een of meer leden van de raad - een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur.
Met betrekking tot een dergelijk voorstel is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 35 van het ‘Reglement van Orde van de raad van de gemeente Apeldoorn’ van toepassing.
Indien de raad tot een onderzoek (de lichte of de zware variant; zie hiervoor het gestelde in het tweede lid) besloten heeft, dient in de eerstvolgende raadsvergadering te worden bepaald uit hoeveel leden de onderzoekscommissie zal bestaan en hoe de onderzoekscommissie zal zijn samengesteld.
De Gemeentewet bepaalt hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoeks-commissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorg draagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek.
De onderzoekscommissie legt verantwoording af aan de raad en niet aan de (raads)fracties. Het vierde lid is opgenomen om een voortdurende terugkoppeling van commissieleden op de fracties te voorkomen.
Artikel 3 Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter
De onderzoekscommissie mag zelf uitmaken wie voorzitter wordt en wie plaatsvervangend voorzitter.
De voorzitter, wiens taken in het tweede lid nader zijn omschreven, is niet slechts (technisch) voorzitter, maar maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie.
Artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek wordt besloten, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot dat onderzoek. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.
De griffier wijst de secretaris van de onderzoekscommissie aan en regelt de vervanging bij diens verhindering of afwezigheid.
Ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie als geheel (zie ook artikel 7, lid 2) en niet aan de individuele commissieleden.
Artikel 5 Beëindiging lidmaatschap
In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de (hele) raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast.
Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie. Voorts eindigt een lidmaatschap bij (tussentijdse) opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag.
Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit het betreffende commissielid te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van die commissie.
Artikel 6 Verantwoordelijkheden
De onderzoekscommissie is politiek verantwoordelijk voor de activiteiten van haar leden en van alle ingeschakelde ambtenaren en derden.
De verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van de onderzoekscommissie ligt, evenals het financieel beheer terzake, bij de griffier.
In dit artikel worden de aandachtspunten voor de aanpak van het onderzoek geregeld.
Het door de voorzitter en de secretaris van de onderzoekscommissie op te stellen concept-plan van aanpak wordt in de eerste vergadering ter vaststelling voorgelegd aan de onderzoekscommissie.
De onderzoekscommissie begint niet eerder met haar werkzaamheden dan nadat de raad de begroting en het plan van aanpak heeft goedgekeurd.
Dit artikel regelt de openbare kennisgeving van het onderzoek. De publicatie (in Weekend Totaal) bevat als bijzonderheid een uitnodiging aan diegene die over informatie denkt te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek, om zich te melden bij de voorzitter van de onderzoeks-commissie.
Het woordje ‘tenminste’ in het eerste lid maakt het mogelijk om in voorkomende gevallen een ruimere aandacht te besteden aan het feit dat een onderzoekscommissie is ingesteld.
Artikel 9 Bevoegdheden en verplichtingen
De onderzoekscommissie heeft naast de in dit artikel genoemde ook op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet de nodige bevoegdheden en verplichtingen. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen dient de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit te nemen alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.
Artikel 155b, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoeks-commissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.
Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.
Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f van de Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting.
De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid van de Gemeentewet de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn.
De ‘Verordening op de raadscommissies’ is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden worden geregeld die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers etc.
Dit artikel spreekt voor zich. In voorkomende gevallen worden zaken vastgelegd in een proces-verbaal.
Artikel 11 Niet-openbaarheid, geheimhouding en vernietiging/archivering
Artikel 155d, eerste lid van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft.
Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid van de Gemeentewet. Die verhoren zijn in beginsel openbaar. De onderzoeks-commissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt.
De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid, wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is of er naar het oordeel van de onderzoeks-commissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid, is derhalve niet op de onderzoekscommissie van toepassing.
Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft.
Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.
Het in het vierde en vijfde lid gestelde met betrekking tot de vernietiging en archivering van (proces)stukken spreekt voor zich.
Artikel 12 Citeertitel en inwerkingtreding
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening op het onderzoeksrecht van de raad’.
De onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet. De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum, in dit geval met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking, in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.