Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Apeldoorn

VERORDENING OVERLEGPROCEDURE ONDERWIJSACHTERSTANDENBELEID 1999

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieApeldoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING OVERLEGPROCEDURE ONDERWIJSACHTERSTANDENBELEID 1999
CiteertitelVerordening overlegprocedure gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, onderwijs in allochtone levende talen en schoolbegeleiding
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op het primair onderwijs, artt. 166, 171, 179
  2. Wet op de Expertisecentra, artt. 153, 157, 165
  3. Wet op het voortgezet onderwijs, artt. 118b, 268, 272, 280

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-199906-02-2020nieuwe regeling

01-04-1999

-

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING OVERLEGPROCEDURE ONDERWIJSACHTERSTANDENBELEID 1999

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college;

gelet op de artikelen 166, 171 en 179 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 153, 157 en 165 van de Wet op de Expertisecentra en de artikelen 118b, 268, 272 en 280 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

gezien het aan het college uitgebrachte advies van de commissie Leefbaarheid;

gezien het gevoerde overleg tussen de vertegenwoordigers van de schoolbesturen en van de gemeente als bedoeld in de Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijk overleg onderwijs Apeldoorn op 11 februari 1999;

overwegende, dat onder het op overeenstemming gericht overleg tevens ressorteert de in voorgaande wetten genoemde bepalingen inzake het onderwijs in allochtone levende talen;

overwegende voorts, dat

  • het geboden is wijzigingen aan te brengen in de Verordening overlegprocedure gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en schoolbegeleiding in relatie tot het lokaal onderwijsbeleid als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs per 1 augustus 1998;

  • de in de vorige volzin bedoelde wijzigingen tekstuele en geen inhoudelijke wijzigingen betreffen;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening overlegprocedure gemeentelijk onderwijsachterstanden-beleid, onderwijs in allochtone levende talen en schoolbegeleiding.

HOOFDSTUK 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    raad: de raad van de gemeente Apeldoorn;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

  • c.

    schoolbestuur: het bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die gelegen is op het grondgebied van de gemeente;

  • d.

    advies: het advies van de Onderwijsraad als bedoeld in de genoemde wetten;

  • e.

    plan: het onderwijsachterstandenplan, als bedoeld in de artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 153 van de Wet op de expertisecentra en artikel 118b en artikel 268 van de Wet op het voortgezet onderwijs en het plan onderwijs in allochtone levende talen, als bedoeld in artikel 171 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 157 van de Wet op de expertisecentra en artikel 272 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

HOOFDSTUK 2 Overleg

Artikel 2

Over de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en het beleid inzake de schoolbegeleiding wordt een op overeenstemming gericht overleg gevoerd in het Bestuurlijk Overleg Onderwijs Apeldoorn conform de Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijk overleg onderwijs Apeldoorn.

Artikel 3 Advies Onderwijsraad

  • 1.

    Indien een of meer schoolbesturen of het college een advies wensen, maken ze dit uiterlijk kenbaar in het overleg waarin het plan of het schoolbegeleidingsbeleid in finale zin aan de orde is. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van het onderwerp waarover het advies wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen het onderwerp en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting van het onderwijs.

  • 2.

    Alle vertegenwoordigers krijgen in het overleg de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen over het verzoek om advies.

  • 3.

    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies. Hij doet dit uiterlijk twee weken na afloop van het overleg. Daarbij informeert het college tevens de Onderwijsraad over de in het tweede lid bedoelde zienswijzen.

  • 4.

    De wettelijke termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het college uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die hij nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld.

  • 5.

    De raad neemt gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit over het plan dan wel het schoolbegeleidingsbeleid waarover advies is gevraagd.

  • 6.

    Het college zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van het uitgebrachte advies toe aan alle schoolbesturen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van het voorstel inzake het plan dan wel het voorstel inzake het schoolbegeleidingsbeleid waarover advies is gevraagd, worden de schoolbesturen bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader overleg over het advies wenselijk is. Hij geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies.

  • 7.

    Het overleg, als bedoeld in het vorige lid, vindt binnen twee weken plaats nadat het advies is uitgebracht. Het college informeert de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in de Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijk overleg onderwijs Apeldoorn.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 4

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college, gehoord de vertegenwoordi-gers van de schoolbesturen.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

Artikel 6

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening overlegprocedure gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, onderwijs in allochtone levende talen en schoolbegeleiding’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 1 april 1999

Inwerking getreden d.d. 1 mei 1999

TOELICHTING VERORDENING OVERLEGPROCEDURE GEMEENTELIJK ONDERWIJS-ACHTERSTANDENBELEID, ONDERWIJS IN ALLOCHTONE LEVENDE TALEN EN SCHOOL-BEGELEIDING

Door de decentralisatie van een aantal rijkstaken op onderwijsgebied naar de gemeenten, waaronder het onderwijsachterstandenbeleid en de schoolbegeleiding, treden op lokaal niveau gemeenten en schoolbesturen in toenemende mate met elkaar in overleg. In Apeldoorn is dit overleg geformaliseerd in de Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijk overleg onderwijs Apeldoorn. De bepalingen van dit overleg zijn van toepassing op het overleg inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en het schoolbegeleidingsbeleid.

Als gevolg van een begin 1997 aangenomen amendement is het overlegartikel van de Wet gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en de regeling schoolbegeleiding (onderdeel uitmakend van de WBO, de ISOVSO en de WVO) gewijzigd: het overleg tussen gemeente en schoolbesturen dient publiekrechtelijk, in casu bij verordening, te worden geregeld. In het op 13 mei 1997 door de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel bepaalt de wetgever over de inhoud van de overlegprocedure tussen gemeente en schoolbesturen:

‘De raad stelt bij verordening een procedure vast voor het op overeenstemming gericht overleg, met dien verstande dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald:

  • a.

    vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies uit te brengen;

  • b.

    dat de termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het gemeentebestuur uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die de Onderwijsraad nodig heeft voor een goede vervulling van diens taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld, en

  • c.

    dat het gemeentebestuur gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit neemt over het onderwerp waarop de adviesaanvrage betrekking heeft.’

Door de inhoud van de Samenwerkingsovereenkomst in de verordening van toepassing te verklaren wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet GOA en de regeling schoolbegeleiding. Daarnaast blijkt het noodzakelijk in de verordening een aantal aanvullende bepalingen op te nemen ten aanzien van de inschakeling van de Onderwijsraad. De Samenwerkingsovereenkomst volstaat slechts met het in de toelichting bij artikel 15 noemen van de adviserende functie van de Onderwijsraad.

De Onderwijsraad komt in beeld daar waar het lokaal onderwijsbeleid inzake achterstandenbeleid, schoolbegeleiding en (in de toekomst) Onderwijs allochtone levende talen de grondwettelijke vrijheid van richting en vrijheid van inrichting van het onderwijs raakt. De Onderwijsraad fungeert niet als geschillenbeslechter, maar als adviseur van de lokale overheid. Wanneer een schoolbestuur zich beroept op strijdigheid met deze grondwettelijke aspecten van onderwijsvrijheid bestaat er voor de gemeente een verplichting om advies te vragen. De wetgever beperkt de formulering doelbewust tot de vrijheid van richting en inrichting. Het aspect van de bekostiging van het openbaar en bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf (gelijke behandeling) is daarbij niet genoemd. Mocht een schoolbestuur het gevoel hebben dat de gemeente een ongerechtvaardigd onderscheid aanbrengt tussen bijzonder en openbaar onderwijs en daardoor scholen voor bijzonder onderwijs vanwege hun bijzonder zijn achterstelt bij het openbaar onderwijs, dan handelt de gemeente in strijd met de vrijheid van richting en inrichting. Er kan dan immers sprake zijn van het maken van inbreuk op de wezenlijke aard van de bijzondere school. Een schoolbestuur kan via deze invalshoek de gemeente verzoeken om advies te vragen aan de Onderwijsraad.

 

Artikel 3

geeft in procedurele zin aan op welke wijze een of meer overlegpartners, schoolbesturen en gemeentebestuur, kenbaar moeten maken dat ze de Onderwijsraad willen inschakelen voor een advies over aspecten aangaande een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. Uitgangspunt daarbij is dat de partij die om advies verzoekt, inhoudelijk en gemotiveerd aangeeft wat de relatie is tussen deze aspecten en de vrijheid van richting of vrijheid van inrichting. Dit gebeurt uiterlijk in het overleg dat is bestempeld als het laatste, afrondende overleg over het desbetreffende onderwerp. Het finale karakter van het overleg wordt in de uitnodiging vermeld. Zowel de schoolbesturen als burgemeester en wethouders zijn gebonden aan dit uiterste moment (zie artikel 3, eerste lid).

Het college dient het verzoek om advies in bij de Onderwijsraad. Dit gebeurt uiterlijk twee weken na afloop van het overleg. Deze termijn is opgenomen vanwege het feit dat de wet met het oog op een goede procesgang voorschrijft dat in de gemeentelijke verordening wordt opgenomen vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies uit te brengen.

Tevens is erin voorzien dat in het overleg van gedachten kan worden gewisseld over de inhoud van het verzoek aan de Onderwijsraad. Dit is tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is dat er minimaal duidelijkheid bestaat over de beweegredenen van een, meer of alle partijen, om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Deze gedachtenwisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of de gemeente onverlet om de Onderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. Daarnaast zal ook de Onderwijsraad in het kader van zijn advisering geïnformeerd willen worden over de (mogelijk afwijkende) zienswijzen van alle partners uit het overleg. De adviestermijn beloopt vier weken. De wettelijke bepalingen geven aan dat de termijn van vier weken wordt opgeschort indien de Onderwijsraad op redelijke gronden aanvullende gegevens nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak (zie het vierde lid). Bij de formulering van de opschorting van de termijn is aangesloten bij artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat artikel bevat een regeling voor opschorting van de termijn bij de aanvraag van een beschikking. De woorden ‘nodig voor een goede vervulling van diens taak’ maken duidelijk dat de Onderwijsraad gemotiveerd zal moeten aangeven welke gegevens hij nodig heeft. De Onderwijsraad zal alleen aanvullende gegevens kunnen opvragen voor zover die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het advies. Verder bepaalt de wet dat de gemeenteraad geen besluit neemt over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is alvorens de termijn is verstreken waarbinnen de Onderwijsraad advies moet uitbrengen.

In het zesde lid wordt bepaald in welke situatie er in ieder geval nader overleg plaatsvindt over het advies van de Onderwijsraad. Dit is aan de orde wanneer de Onderwijsraad adviseert om inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het voorstel over het desbetreffende onderwerp. In alle andere gevallen maakt het college de afweging of nader overleg noodzakelijk is. Voor deze formule is gekozen in plaats van voor de benadering om ongeacht de strekking en inhoud van het advies standaard te bepalen dat nader overleg plaatsvindt over het uitgebrachte advies. Er kunnen zich namelijk situaties voordoen waarin een dergelijk nader overleg geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld wanneer het advies het voorstel van het college onderschrijft. Uiteraard is er niets op tegen wanneer gevolg wordt gegeven aan het verzoek van een of meer overlegpartners om naar aanleiding van het toegezonden afschrift van het advies nader overleg te voeren.

Opgemerkt wordt dat de wettelijke bepalingen over de advisering van de Onderwijsraad niets voorschrijven over een overlegmogelijkheid zoals hiervoor is beschreven. Er wordt bepaald dat de Onderwijsraad advies uitbrengt aan de gemeenteraad. Het advies wordt vervolgens bekendgemaakt, tezamen met het besluit over het onderwerp waarop het overleg van toepassing is.

Om te voorkomen dat eventueel nader overleg over het uitgebrachte advies tot een te grote vertraging in het besluitvormingsproces leidt, is in het zesde lid uitgegaan van een vrij korte termijn waarbinnen overleg plaats zal dienen te vinden. Om hierbij problemen te voorkomen verdient het aanbeveling om aan de vooravond van de indiening van het verzoek om advies met de daarbij behorende stukken bij de Onderwijsraad alvast in onderling overleg enkele data te reserveren voor een eventueel nader overleg.

Op de advisering door de Onderwijsraad is hetgeen in algemene zin over advisering is geregeld in de AWB van toepassing. In dit verband is met name het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 4:20 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6 de raad een besluit nemen over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is indien de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is de gemeenteraad gehouden om, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van het advies. Wanneer de gemeenteraad afwijkt van het advies van de Onderwijsraad, worden ingevolge artikel 4:20 de redenen daarvan vermeld in de motivering (in de derde tranche van de AWB worden de bepalingen aangaande motivering verplaatst naar afdeling 3.7)./

 

Artikel 4

legt de beslissing in handen van het college wanneer de verordening voor het overleg in bepaalde zaken niet voorziet. Aangezien dergelijke beslissingen (de inrichting van) het overleg raken, is erin voorzien dat het college hierover de andere partijen uit het overleg hoort. Daaruit zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat het wenselijk wordt geacht om:

  • bepaalde zaken nader te regelen in de samenwerkingsovereenkomst;

  • bepaalde zaken via een aan de raad voor te leggen wijziging vast te leggen in de verordening op het overleg.