Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regels Participatiewet (attributie)
Artikel 18 b van de Participatiewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-06-2016 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 14-06-2016 Gemeenteblad 29-06-2016 | artikel 139 Gemw:bijlage |
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Op de volgende wijze wordt de kennis van de Nederlandse taal aangetoond:
Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject
Bij de belanghebbende aan wie reeds op 31 december 2015 bijstand is verleend wordt binnen 8 weken na screening de taaltoets afgenomen.
Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject
Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid
Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:
Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving
Artikel 9 Relatie met Wet inburgering
Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 10 Relatie met de Wet educatie
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij ROC de Leijgraaf, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin
deze beleidsregels niet voorzien, beslist het afdelingshoofd van de afdeling maatschappelijke dienstverlening van de gemeente Uden.
Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel
Toelichting op de beleidsregels wet taaleis 2016
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing. De leerplicht geldt vanaf de vijfjarige leeftijd tot en met het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar wordt bereikt.
Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgenvan Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs).
Nederlands diploma (artikel 2.3 lid 1 onderdeel b Besluit inburgering): concreet gaat het om de volgende diploma's:
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Het college komt beleidsvrijheid toe bij de beoordeling van deze bewijsstuk. Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen), maar ook een getuigschrift van een werkgever of een CV waaruit blijkt dat een belanghebbende tenminste 6 maanden een functie heeft vervuld op minimaal Mbo-niveau.
Onderdeel d. geeft een gelimiteerde lijst van documenten waarmee belanghebbende kan aantonen dat hij voldoende Nederlandse taal beheerst.
Indien belanghebbende niet over een document beschikt waaruit zijn taalvaardigheid blijkt wordt na ontvangst van diens aanvraag een toets afgenomen binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt. In de gemeente Uden wordt dit termijn ook op tern hoogste acht weken gesteld. Dit artikel geeft bovendien aan welke instelling de taaltoets uitvoert. Dit is de organisatie aan wie de via een openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017 de opdracht wordt gegund.
In de opdracht is meegenomen dat het afnemen van de taaltoets en de beoordeling van de uitkomst worden uitgevoerd door externe opleidingsinstituten die beschikken over personeel, toetsingslocaties en toetsingsmateriaal welke volledig voldoen aan de kwalificatie-eisen zoals gesteld in het Besluit Taaltoets Participatiewet.
Het behoort tot de beleidsvrijheid van het college om te bepalen binnen welke termijn na de uitslag van de toets de belanghebbende schriftelijk in kennis wordt gesteld van het redelijk vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet beheerst op referentieniveau 1F. Deze termijn is niet langer dan 8 weken en vangt aan op het moment van de uitslag van de toets (artikel 18b lid 4 Participatiewet).
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
Kortdurende bijstandsverlening kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een op handen zijnde emigratie, terugkeer naar school of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd binnen een termijn van 12 maanden.
Vasnaf 1 juli 2016 geldt de Wet taaleis ook voor het zittend bestand. Deze screening richt zich op de beoordeling of een dossier voldoende aanknopingspunten bevat dat een belanghebbende voldoet aan de taaleis (niveau 1F). Denk bijvoorbeeld aan diploma's en certificaten die in het dossier aanwezig zijn. Ook het cv van een belanghebbende kan aanknopingspunten bieden dat aan de taaleis wordt voldaan. Als het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten bevat, moet het college belanghebbende in de gelegenheid stellen om alsnog bewijsstukken te overleggen waaruit taalniveau 1F blijkt.
Als de belanghebbende onvoldoende Nederlands beheerst en hij verklaart bereid te zijn de Nederlandse taal te verwerven, wordt hem een taaltraject aangeboden (zie ook artikel 7). Hierin staan o.a. de afspraken over de taaltraining en het volgen van de voortgang. Hierin kan worden opgenomen dat de belanghebbende een taaltraining kan worden aangeboden bij de organisatie aan wie via de openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017 de opdracht is gegund.
De belanghebbende is overigens vrij om de wijze te kiezen waarop hij de Nederlandse taal machtig wordt. Hij kan kiezen voor zelfstudie via
Omdat via deze wijze de voortgang moeilijk te meten, geniet dit niet de voorkeur.
Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
Het trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende. Als iemand kiest voor een zelfstudie moeten er duidelijke afspraken zijn over de voortgang en de meting van het niveau. Als er sprake is van een taaltraining via de de aanbesteding zijn er reeds afspraken gemaakt. De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente ’s Hertogenbosch in het kader van de aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt er eerder met belanghebbende gesproken.
Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere momenten gedurende de bijstandsverlening van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
De volgende omstandigheden kunnen in de beoordeling van de verwijtbaarheid een rol spelen: dyslexie, analfabetisme, leerproblemen, cognitieve problemen, gezondheidsredenen en/of medische gronden en audio- en visuele beperkingen.
Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiele verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring. Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 9. Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Op op het moment van invoering van de Wet taaleis zijn er uitkeringsgerechtigden die een educatie-aanbod hebben vanuit de middelen die beschikbaar zijn vanuit de Wet educatie. Belanghebbenden die een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgen op de ingangsdatum van de Wet taaleis zijn dus actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.
Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.
Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Het afdelingshoofd besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.